GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Tantalus”, door Jo van Ammers Küiler.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Tantalus”, door Jo van Ammers Küiler.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

HL

(Slotartikel.)

Artikel 1 gaf na een korte toelichting van den naam „Tantalus", een weergave vau it elementen, die in het oeuvre der schrijfslei at meer tot openbaring kwamen: met name haar neiging tot overdadige luxueuse enscèneerinj^ alsmede de Freudiaansche conceptie.

Dit laatste word nader geaccentueerd in eei kort exposé van al de werken van Jo v. A.—K, „Tantalus" echter plaatst niet de vrouw, maat den man in hot centrum.

Tenslotte wordt een enkel woord gewyd aan het naturalistisch standpunt van de schrylster die haar lamst te veel aan het diesseitige bindt.

Artikel II ving aan met een typeering van de drie voornaamste karakters, die ia „Tantalus" de hoofdrollen bezetten: Evert Tideman, de Tantalusfiguur; Robert Donald, dj fatale mentor van Evert, en • Thora, de vrouw van Tideman.

Na een kort exposé van den hoofdinlioud van liet boek, werd de vraag gesteld, o£ deze roman nu^ in literair en ethisch opzicht bevi-e-(ligt.

Gewezen werd op het feit, dat de artistielie impuls reeds in het tweede deel gebroken was, hetgeen een zinledige, xütbundige , , aa!nkleerting" van den roman noodzakelijk maakte.

Deze gedachte werd breeder uitgewerlct en verklaard uit de innerlijke armoede der selirjt ster zelf.

Zijn WO misschien met dit boek gekomen aau de kenlering in 'Jo v. A.—K: 's litteraire evolutie? Het is waarlijk niet zoo ongerijmd deze vraag te stellen. Want zóó te schrijven, zoo te blijven schrijven, houdt geen enkele geest, die zichzelf wil blijven respecteeren, vol. De schrijfster moét komen lot een crisis. Heeft de begrijpende lezer die crisis misschien reeds niet vanaf haar eerste boek zien doorbreken? Neen, het is niet alleen te wijten aan een zekere gemakkelijke vlugheid, waarmede zij haar zinnen aan het geduldige papier toevertrouwt; , dat in het derde deel met geen mogelijkheid de gave kunst van het eerste deel tem; keert. Het zou gekund hebben, als het tweede deel reeds niet te veel van haar psychische krachten gevergd had. De geforceerde toon van dat deel, laat een moeheid achter, die met matte golvingen navloeit in het slot van het boek. Of liever: eigenlijk lieeft dit boek geen slot.

Waar is daar de forschc toon, waarom de schrijfster len allen tijde door haar confraters in de kunst zoo boogelijk geprezen werd? Want het laatste gesprek van Robert Donald met Thora, waarin hij pleit voor ïideman, die al meer gebroken is aan eigen illusie, geeft zeker niet die spanning, die we verwachten mochten. Het is of de overhaaste pen van de schrijfslet ijlt naar het slot, het laalste woord. Hel diepe levensmoment, waar we op wachten: Tlioi'a, die eindelijk begrijpen zal, dat van alle hoogere waarden de norm èn grens èn grond buiten onszelven ligt - - komt niet. 't Is een mat, onbeduidend gesprek, dat gegeven de ganscho conceptie van het boek ook ontzettend oppervlakkig is, ondanks dikke termen.

Levensproblemen, als hier het thema vormen, veïdienen intenser aanpak, dan de vermoeide kracht der schrijfster vermocht.

En weer staan, wc voor die onbegrijpelijke gebondenheid der schrijfster aan het al te menschelijke. Dit raadsel; wanneer men eenmaal hel onbestendigo van al wat hoopt en gelooft en liefheeft in deze kille wereld zoozeer gepeild heeft.... dat men dan eindelijk niet verslaan inag, hoe het antwoord en de solutic üggen moeten in het geloot, dat met blinde ooge"

ziet en met doove ooreii hoort betere dingen, die God zeK met gouden grift geschreven heeft in de zielen der menschenkinderen. Want onuitroeibaar bhjft het aelóof aan zaliging en verzoening, onuitwischbaar blijft de hoop: „en God zal alle tranen van hunne oqgen afwisschen".

We-schreven: „onbegrijpelijke gebondenheid", al weten we, dat het alleen de openbaring in Christus Jezus is. waardoor het geloof banden ziet losspringen, zonden wegvallen, ziekten genezen.

Onbegrijpelijke gebondenheid — inderdaad! Want wanneer een zin als deze ons hart binnendringt, dat Thora na de gevallen beslissing met Tideman klaar weet: Ik ben altijd de sterkste van ons beiden geweest, on ik heb het nooit geweten. Pas nu weet ik het, nu ilc de zwakste ben geworden" — wie denkt dan niet aan de Paulinische paradox: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig"? Hier is een natuurlijke vatbaarheid tot het verstaan van geestelijke dingen, die menig Christen zich wenschen mocht.

O, 'tis waar, de geest van Jo van Ammers dwaalt altijd schier onbewust langs de uiterste grenzen van het Christendom, zooals misschien ook Nietzsche met al zijn schimp momenten gekend heeft, gekend moét hebben, dai Wj niet ver was van het koninkrijk der hemelen. Het is altijd weer die oneindig-tragische .Agrippa-kreet van het „bijna Christen-worden". „Bijna oen. Christin" — wie weet, wie weet?

Maar voor een zoo fijngevoelige, maar tevens zoo verstrikte vrouw als Jo v. A.—K. is zeker nog niet ; dle hoop ijdel geworden, al schijnt oppervlakkig in „ïantalus" haar bewuste leven er verder af dan ooit.

Onbegrijpelijke gebondenheid aan het al te mensche-Igfce. Want neen — ze gelooft zelf niet aan de waarde der „geweldige kracht in die behoudende HoUandsche geslachten, juist in hun vaste tradities en hun onwrikbare meeningen". De oorlog heeft het ons wel anders geleerd. Maar wie achter heel die traditioneele volksaard niet den gekerstend-godsdienstigen achtergrond voelt van eeuwen en eeuwen, wie niet begrijpen wil, dat een zede tenslotte met onnaspeurbare draden (ik geef toe) tóch voeling heeft met het door God ingeschapen heilige en zedelijke, waarvan geen sterveling los kan, of komt, — wie dat niet voelt, die kan alleen met Jo v. A.—K., de schuchter-kortzichtige vraag stellen gaan naar de tegenwoordige „Umwertung aller Werte".

Maar meteen hoort Jo v. A.—K. haar eigen vraag als in de ruimte verloren echoën tegen een muur van twijfelzucht: heeft de oorlog inderdaad zooveel „umgewertet" ? Zijn de menschen niet dezelfde gebleven? Wat vermogen wij één-dags vliegen tegen eeuwige dingen?

Neen, neen — dit is het ontzettende: „Es sind nicht die a 11 e (om met Riehl te spreken) „es sind nicht die neue, es sind DIE Werte". „Die W e r t e" zijn onveranderlijk. Maar daarom is die mensch zoo eenzaam, die met een hoofd vol schijnwetenschap en een hart • vol ijdelheid zichzelf anders tegenover die waarden is gaan instellen. Daarom is die mensch zoo laf, als hij klaagt over eenzaamheid, omdat hij legenover de eeuwige waarden niet „conservatief" meende te kimnen zijn.

Zoo gaat „Tantalus" de wereld in. Ontelbare handen grijpen er naar. Even vele handen zullen het straks moedeloos naast zich neerleggen. En pijnlijker is het < : onflict geworden. Immers de zonde wordt erger, naarmate zij ons te bewuster wordt.

„Een volgend geslacht zou weer sterker en zuiverder in het leven staan en uit den chaos van nu d'e nieuwe waarden vinden" - de schrijfster zegt het met klanklooze stem. Is het niet bijna een wreedlieid, dit aan het einde van zulk een boek te zeggen? Alleen de uit God levende ziel, kan hier nog het bevrijdend gebed spreken, dat Jo van Ammers-Kiiller zich van haar besten tijd nog wel herinneren zal uit Barclay's „Rozenkrans":

„Ach hoevelen, die daar zwerven Zonder leidstar, zonder licht, Hunk'rend naar hetgeen zij derven. Onvoldaan bij elk bezit. Laat welhaast hun jammer enden. Geest der Waarheid, doe hun hart, Al te lang in schijn verward. Naar hun eenig Heil zich wenden. Toon hun, eer hun avond daalt 't Licht, dat van Gods aanschijn straalt!"

Tantalus — het beeld van den eeuwig gekwelde naar de levende teug water, naar de zwellende vrucht. Tantalus — die naam spreekt van een verdorden mond, een verslapte hand, en een onzegbaar triest gebaar. En ik heb gedacht aan het nieuw-testamentisch tegenbeeld, dat de man van Patmos zag in vreemde, maar toch zoo oneindig vertrouwde visioenen. „En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan." Is het niet naar deze kentering der tijden, dat ook Jö van Ammers—KüUer de handen verlangend uitbreidt? De eerste hemel en de eerste aarde — e i n d e 1 ij k voorbijgegaan!

En dan volgt het gezicht van water en vruchten, beter dan dat van Tantalus: „en hij toonde mij een rivier van levend water, klaar als kristal, uitgaande uit den troon Gods en des Lams. In het midden van haar straat en op de een en de ander© zijde der rivier was het geboomte des levens, dragende twaalf Vruchten, van maand tot maand GEVEN­ DE zijne vrucht: en de bladeren van het geboomte waren tot genezing der heidenen".

Hier is de kwelling van Tantalus verzoend, als de boom zelf geven gaat en de hand zich nooit meer behoeft uit te strekken, waar zelfs bladeren reeds tot genezing zijn. „En" — gaat het apocalyptisch verhaal met groeten troost verder — ^, en geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn".

Ook niet tegen Tantalus —. de Tantalus van tijden. alle

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

„Tantalus”, door Jo van Ammers Küiler.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's