GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een bestreden boek.’)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een bestreden boek.’)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men lean een werk als Ds Smelik's „D o or de branding" op verschillende ^vijzen bezien en dus beoordeelen. Men Kan het bezien als verhaal zonder meer. Men kan het bezien naar zijn geestelijfc-zedelijke strekking en opvoedkundige waarde. Men kan ook de vraag stellen of het boek metterdaad is, waarvoor het werd uitgegeven: jeugdlectuur? Over eik dezer drie punten willen we, zonder al te breede argumentatie, onza meening zeggen.

1. Schrijver teekent. in „Door de branding" een domineesgezin te Loosduinen. Deze Ds Van Andel heeft twee kinderen, beiden in hun studiejaren. les, da jongen gaat op het gym, zal, najar zijn vader in stilte hoopt, o< ik predikant worden. Sophie, het meisje, gaat op de Industrie in Den Haiag.

Zoolang de kinderen klein zijln en Ds Van Andel voldoende lijd heeft om zich met hun opvoeding te bemoeien, is het kalme zee. Maar ajs ze, ouder wordende, naar Den Haag gaan om te studeeren en zich dus wat vrijer voelen in hun bewegingen, gaat de branding bruisen. Daarbij komit, dat dominee het zóó verschrikkelijk druk begint te krijgen met zijn ambtelijk weili, dat hij onvoldoende toezicht kan houden op 't doen en laten zijner kinderen.

Zooals het in den regel gaat, begint Qok hier de afwijking met kleinigheden. Sophie sluit vriendschap met Anna Kernkamp, de dochter van een rijken Gereformeerden tuinder. De verlokking van het groote, prachtige, plezierige loven werikt. Er is zooveel te genieten in de wereld. Mag je niet eens wat hebben als je altijd haid leeren moet? Wat steekt er nu voor kwaad in, om eens even te dansen, om eens een avondje in de bioscoop door te brengen? Nu ja. Vader vindt zooi iets natuurlijk niet goed; maar die'is ie ouwerwetsch, 2e Gei'eformeerd en 3e dominee. Is dat echter een reden om je zelf alle onschuldige genoegens te ontzeggen? Sophie van Andel denkt er niet aan. Ze neemt dansles. Ze 'boemelt er op los. Maar weeft meteen zichzelf in een net van leugens en bedrog. Want Vader en Moeder mogen er niets van weten natuurlijk en dalarom moeten. • allerlei listen worden te baat genomen, om 't verkeerde te verbergen.

Het afglijden van les' voet van 't goede spaor gaat anders in zijn weA. Zijn lust tot het mondaine leven ia eigenlijk reactie.

Op het Christelijk gym waren verschillende wantoa-Standen. Er gingen jongens op, die vloskten; , er was een leeraar die niet eens kon bidden en eir was Dr Blom, de wiskundeleeraar, met een reeds lalndelijKe treurige vermaardheid. Hij liet geen gelegenheid ongebruikt, zijn haat en minachting tegen de afgescheienen te luchten. In les als aoon eens Gereformeerden predikants vond hij vanzelf een prachtig aangrijpingspunt.

Een eidcel v.b. van een algebra-les van Dr Blom: Afgesoheiene, schrijf maar eens op:16 a * 6 s plus ...."

Maar het ging niet.

„Kom, meneer de vier-en-dertiger, je weet zoo precies hoe de slang gesproken heeft... los nu reet je gezonde logilka ook dat eenvoudige sommetje eens op."

't Bloed schoot les naar 't hoofd — tegelijk' flitste hemi 'n felle ho'oldpijnvlaag doior de hersens heen.

Hij keek om, den leeraar, die op een stoel bij 't raam zat, recht in 't gezicht.

„Vandaag kan ik 't zeker niet, Meneer, ik heb barstende hoofdpijn."

„Zelieir van 'tgeiweldige nadenken over de slang, nietwaar, aanstaande herder van 'tvol'kje? "

Als in een roes luisterde les .... hij hoorde nauwelijks, wat Blom allemaal do-orsloeg; maar in hem stonnde driftige woede op: 'tlee'k wel, alsof een rood waas zijn oogen benevelde.

„Zooiets kun je natuurlijk alleen van afgesoheien domineeszoons verwachten. Meneer Van Andel."

Op diezelfde les ontstaat een conflict. les wil zich bij den rector gaan beklagen. Blom verbiedt hem dat, les wil toch gaan; zijn vriend Jan Ma!ljaa, rs kiest zijn partij en beiden worden dan van school weggestuurd. Na heel wat samenspre'king tusschen onders en leeraar wordt vastgesteld, dat les excuse's maken zal en na de vacantie weer op 't gym terugkomen kan. Deze scene's zijn het begin van les' geestelijke crisis'. Hij ziet in de „Christelijkheid" van heel wat menschen: Blom, maar ook Kernkamip b.v., een massa huichelachtigheid en krijgt een heel andere kijk op het leven. Wat i s het leven per slot voor een jongen, wiens studie dag aan dag op school vergald wordt en dat niet omdat hij niet leert of leeren kan, maar omdat hij per ongeluk be hoort tot „een kerkgroep, die de Kerk is uitgetrapt"? Het is geen wonder, dat zoo iemand, als hij de kans iQ-iJgt, op een andere manier zijn scha zoekt in te halen.

Als les na een vei-gadering van hun Idasse-chibi 's, avonds op de bus , sltaa)t te wachten, ziet hij in een café' H.B.S.-ers, en hij overlegt: „Op zóó'n manier had ]e tenminste nog wat aan je leven! Ja, dat was wel 't ware leven!" ' ' ',

Van stap tot stap. Zijn zusje vertelt van haar dansjlessen en hij bewondert haar gewidkstheid: „Tjonge, dat flik je 'm handig!"

Zijn neef Jaap komt in de vacantie bij hem logeeren en die leidt hem in de geheimen van „'t ware leven" in. „Och, dat kon toch eigenlijk wel samengaan: God dienea en tóch van de wereld genieten? Waarom moest je nu als Kristen al die dingen mijden? God was toclii óók de Gever van de mooie dingen, van de kunst, en tooneel en bioscoop en muziek en zang? Waarom mocht je dan niet van Zij'n Schepping genieten? Werd je daardoor soms minder Cteistelijk?

Jaap raadt les moderne lectuur aan. Jaap geeft hem f 20 voor dansles. Jaap zal hem in de groote vacantie in de geneugten der hoofdstad binnenleiden.

Maar zoover komt het niet. les, die den laatsten tijd voor 't overgangsexamen meer alan uitgaan en romannetjes-lezen had gedaan dan aan studeeren, zakt en dan barst de bpnï. Stukje voor beetje komen ade zon'den van hem en ziin zusje aan 't licht: hun dansen, bioskoop-bezoek enz. En Dis Van Andel schiet uit: v^a naar boven, jongen — ik wil je vandaag niet meer zien — je hebt je Vader en je Moeder op 't hart getrapt.. • begrijp je? Op het... hart... getrapt!"

Sophie wordt door het ineenvallen van de tent haiw wereldsche vermaken en door de ziekte van haar Moeder zoo aangegrepen, dat ze zich van de dwaling haars wegs bekeert. les niet, hij verzet zich koppig en eigeng& rechtig. Hij heft de vuist dreigend ten hemel. .

Zijn vrijheid wordt nu beperkt. Met de vacantie gaait . hij alleen naai' Gom Mai-tien in Houwerziji Hij zag er tegenop als tegen een berg en toch vait alles mee. Want Oom Martien is een écht Christen, maiar pok een góéd mensch. Juist toen les er logeerde, Icreeg hij beicht uit West-Indië, dat een goede kennis gestorven as. Ongewild kreeg hijl daardoor gelegenlieid met les over dood en eeuwigheid te spreken. Hij leidt hem erug op de oude paden. les schrijft naar huis een rief om vergeving. En straks hei-vat hij als een ander ensch mot ijver zijn studiën. Tot de dood onverwachts . et leven afsnijdt....

Het lijkt ons goed om te oonstateeren, dat de Schi'iJH er met „Door de branding" een verhaal heeft egeven, dat boeit en de aandacht vasthoudt. De com-

positie is hier en daar uitstekend en menig detail voioiireffelijk uitgeweïkt. Ds Smelik beschikt over de capaciteiten die noodig zijïn am-een goed Jeugdverhaial te schrijlven. Dat „Door de branding" dit niet geworden is, ligt niet aan zijln vermogen als auteur.

2. Dat ligt in hoofdzaaik aan de wijke, waarop hij' de hoofdgedachte van zijb. boek heeft uitgewerkt, zoowel in de groote lijïi als in onderdeelen. De hoofdgedachte ig — zien we juist — dat er onder het opgroeiend ge^ slacht, vooral het intellectueele deel in en bij de groote steden in onze kringen grooite geestelijke nöod heerscht. Dat de zuigkracht der mondaine wereld op' Iien haar invloed uitoefent. En dat die no; Od ontstellend verergerd wordt doordat er op onze scholen (bij leeraren en mede-scholieiren) èn thuis (ook in predikantsgezinnen") zooveel is, dat niet beantwoordt aan de eischen van christelijikheid en ware paedagogiek.

Nu heeft de auteur echter — helaas — verschillecide Ikeeren de verkeerde toets aangeslagen. Het feit is niet te loochenen, dat een gedeelte detr learlingen op.zer middelbare scholen niet cliristelijlk is en in vele opzichten een funesten invloed uitoefent op de anderen. Dat begint reeds op de lagere scholen. En daaraan schijnt weinig te veranderen. Toch mocht deze Icwestie wel eens onder 't oog gezien worden. — Maar wat nu anderzijds betreft de veel omstreden figuur Blom, deze komt o.i. op onze Ghr. M. Sch. zoo niet voor. OoK Grashof f die in „L e i d e r s b 1 a d" het boek tegen allerlei aanvallers veirdedigt, geeft toe: „als één Blom al de dingen doet, die 't boek verhaalt, dan heeft hij kans op ontslag. 'Maar als „Blom" een type is, een verzameling van wat hier en ginds geschiedde in één verliaal gebracht, dan behoeft dat ointslag volstreikt niet te volgen". Dat is sofisterij. Wat zou men zeggen van , een schrijver, die eens ging verzamelen wat hier en daiar geschiedde door Gereformeerde dominee's em dat in één verhaal samenbracht en die dominee dan voorstelde als het „type" „Geref. dominee"? Mij dunkt dat die auteur een valsch beeld haid gegeven onder den schijn van waarhei dli evendheid.

Zou Ds Smelik's Blom ontslagen worden, dan is hij dus fictief en in onze scholen onbestaanbaar.

Dat de schrijver plaatsnamen heeft genoemd, verergert de fout. Ds Smelik heeft verldaard, dat hij het Haagsoh gymnasiuin niet heeft bedoeld. Dat deze verklaring noodig was, bewijst reeds dat niet alles in den haaK ig. Maar na een paar jaren is die verklaring vergeten en wordt „Door de branding" misschien nog gelezen. Misschien zijn er ooK nu, die wèl het boiek, maar niet Ds Smelik's bericht lazen.... Ieder ga maar eens voor zichzelf na, hoe hij het vinden zou, als men hem vocj-„Blom" zou aanzien. De Schrijver springt in 't algemeen wat wonderlijk om met de namen van zijn figuren. Maar dat is bijzaak, zoolang het de goede betreft (zoo heb 'fc b.v. tegen de drie Bredascho jongelui op het eind van het boek geen bezwaar), doch waar het weerzinwekkende personen betreft zij men voorzichtig. Het gaat hier om de eer van een broeder.

In de kwestie als zoodanig gaat het om de eer van ons middelbaar onderwijs. Eh belangrijker dan de vraag of er een bepaalde onderwijsinrichting bedoeld 'ZOU zijin, is die, of er w a n t o e s t a n d e n v a n de soort als Ds Smelik beschrijft, werkelijk voorkomen? Een alleszins tot oordeelen bevoegd auteur. Prof. Grosheide, geeft op die vraag een bevestigendl antwoord: „Wie op de hoogte is met onze Mididelbare Scholen, weet dat deze dingen alzoo zijn ... Persoonlijk heb ik meer dan eens deelgenomen aan een onderzoek, dat dienen moest om te onderzoeken, of een klacht tegen één van onze Middelbare Scholen geuit, juist was. Zulk onderzoek loopt bijna altijd op niets uit. Want men moet leerlingen tegen hun leeraren hooren. En natuurhjk komt men dan niet waar men wezen wil. Mijn persoonlijke ervaring is, dat men nog het meeste bereikt in persoonlijk londerhoud met den leeraar, over wien veel klachten vallen. Ik voeg daar nog dit aan toe, dat DB Smelik met overdrijït, als hij Gerefoirmeerde leerlingen door een leeraai-laat plagen in verband met de Synode van Assen. Dat is' gebeurd, evenzoo als bet bidden van een papiertje. Ik zeg 'er bij, dat ik niet bereid ben het te bewijzen. En ook, dat de toestanden aan meer-dan één school den laatsten tijd heel wat zijn verbeterd."

Inderdaad is de groei van ons Christelijk Middelbaar onderwijs ons boven 't hoofd gewassen. En men beeft vergeten, dat het beter is geen Christelijk gym te hebben dan een slecht. Indien men uit Ds Smelik's boek iets leeren kan, dan toch zeker wel dat. En daarom is "het o.i. jammer, dat hij den leeraar in kwestie zóó heeft geteekend, als hij in werkelijkheid met voortomen kan. En komt 'hij tóch voor, dan rust hier op het lestuur een schrikkelijke verantwoordelijkheid, indien het hem handhaaft. Maar in die verantwoordelijkheid deelen dan ook zij, die dat weten, maar het rustig laten begaan.

Wat nu in de tweede plaats de verhouding betrefH van Ds van Andel tot sijn kinderen, moet opgemerkt dat daaraan heel wat ontbreekt.

Hier is het gewone verschijnsel blootgelegd, dat de ouders va, ak niet héél veel meer zijin dan de lichamelijke verzorgers van hun kroost. Ds van Andel vervreemdt hoe langer hoe meer van zijn kinderen. Aan hun studie schijnt hij zich weinig of niets gelegen te laten liggen. Maanden achtereen voert de jongeheer niets uit dan boemelen, romannetjes lezen enz. en van dat alles merkt de eerwaarde vader blijkbaar niets. Daarvoor is geen verontschuldiging, dat de gemeente ztoveel van zijn tijd in beslag neerht. Ook zijn eigen kinderen hooren tot zijn gemeente. En tegenover hen heeft hij ook een vaderplicht. Ook Ds van Andel maakt zich schuldig aan het zooveel voorkomende euvel, dat de ouders op het leeren hunner kinderen niet toezien én alzoo onderwijzer en leeraar steunen bij hun toch al zoo moeilijk en vaak ondankbaar werk. Als b.v. de repetities aan den gang zijn, informeert les' vader eenszoo terloops: „Gaat het nog al met de repetities, jongen? " Maar hij begint weer gauw — de aangelegenheden van zijn zoon verveelden hem blijkbaar! — over een buitengewone classisvergadering, waarop een candidaat in de Theologie geëxamineerd was dien dag «n welke een schitterend examen had afgelegd. Dat is voor een dominee natuurlijk van veel meer beteekenis, dan dat zijn eigen zoon gereed staat om schitterend te kelderen. En als dat gebeurd is, verschoont Ds van Andel zich zelf: „Ik heb de laatste maanden meer dan eens er aan getwijfeld, óf je wel werkte. Maar omdat ik 't zoo druk heb, kion ik er weinig op letten."

Dat is een uitvlucht. Want Ie Na het blijVen zitten van les vindt hij wel tijd om hem streng te contro-' leeren en aan 't werk te houden en 2e Het nagaap, van een jongmensch in zijn werk is voor een gestudeerd man als een dominee een kleinigheid.

Waarom niet op ongeregelde tijden eens gezegd: „Kom, jongen, les, wat heb je nu vanavond bestudeerd? Dat? Mooi zoo, laat maar eens hooren!" Dat kan niet ieder ouder, maar dat kan wel ieder gestudeerd ouder. En het helpt. De kinderen moeten weten, dat hun ouders ook in hun studie met hen meeleven. De ouders moeten het niet laten voorkomen, alsof hun kennisnemen van de vorderingen hunner kinderen voortkomt uit wantrouwen. Het meeleven moet juist het vertrouwen bevorderen. Dat ook zoo noodig is voor den ouderlijken invloed op de godsdienstig-zedelijke opvoeding.

Ook daar mankeerde in het domineesgezin nog wel een en ander aan. Ds vaif Andel zegt een keer tegen; zijn vrouw over les: „Hij Ujkt ver van ons leven een ander leven te voeren... Nu, in ieder geval: er is iets met hem niet in orde, en daarom moeten we hem nog scherper gaan controleeren."

Uit niets blijkt, dat vider, ¥an Andel met dia scherper controle ernst heeft gemaakt. Maar bet is ook de vraag, of dit de manier is om den dwalenden adolescent op den goeden weg te houden of terug te brengen.

Ds van Andel, die geestelijke leiding en bijstand geveni moet aan zijn gemeenteleden, vergeet blijkbaar dat deel zijner kerk, dat met hem onder één dak woont. Ik denk b.v. aan dien Oudejaarsavond, dat hij na afloop van den dienst een ernstig gesprek b e g"! n t met zijn dochter, maar dan komt er weer wat tusschenbeide ... "Van godsdienstig contact tussclien hem en zijn kinderen blijkt weinig of niets. Hoe vaak komt men de gedachte niet tegen bij les en Phie beide als ze verkeerde dingeto doen: "Vader of Moeder moesten het eens weten!

En nu heeft de Vader, als hij ontdekt de afdwalingen zijner kinderen tot zekere hoogte recht om tot hen te zeggen: „Ga weg, 'je hebit je Vader en je Moeden op het'hart getrapt". Maar in hoeverre waren deze zelf er mede de schuld van, doordat zij hen in de crisis der Sturm-und-Drang-jaren niet dicht bij dat hart hadden gehouden?

Gelijk we reeds hierboven zagen komen tenslotte beide kinderen na hun wereldsch leven tot „bekeering". De beschrijving van het nieuwe leven lijkt ons echter niet erg overtuigend. Laten we maar eerlijk bekennen, dat van hun langzaam afzwerven was veel overtuigender. Gaat het te gemakkelijk? Is het geen bekeering van kwaad tot deugd? De proef op de so mi ontbreekt. Als les goed en wel „bekeerd" is, sterft hij'. Do echtheid van zijn levensverandering kan daardoor niet gedemonstreerd. Tegenover de breede, uitvoerige, gedetailleerde beschrijving van wat liij aan wereldsch genoegen trachtte binnen te halen, maakt die van zijn veranderde leVen een pooveren indruk. Terwijl bet er toch om gaat te doen zien, hoe een mensch het kwade heeft overwonnen, d-oor de branding heengeraakt is. Het is wel gemakkelijk, daarna den persoon te laten sterven, maar het ware beter geweest, als tegenhanger van het onchristelijk leven van vroeger te stellen het Christelijk leven van daarna; tegenover de macht der zonde de kracht des Geestes. Nu heeft bet er den soliijn van, dat de auteur er maar een eind aan gemaakt heeft.

Terwijl toch niet ieder mensch, ook niet ieder jong mensch, dat bekeerd wordt, sterft. Neen, de bekeering maakt den mensch wel bereid om te sterven, maar in de eerste plaats juist geschikt om te leven. De Schrijver heeft doen zien, dat iemand, ook niet de adolescent God dienen kan èn tovens de wereld, maar hoe hij zich te midden der jeugdgevaren van het moderne leven onbesmet bewaren kan van de wereld, heeft hij — jammer! — nagelaten te schetsen.

3. De conclusie nu uit dit alles is tegelijkertijd een antwoord op onze derde vraag. Ofschoon een boek voor jongeren geschreven en door een jeugdorganisatie uitgegeven, is het geen jeugdlectuur. Om drie redenen niet: ; i '

a. Onze jongens en meisjes hebben met wantoestanden in ons Christelijk onderwijs: , als hier beschreven, niets te maken. Zij kunnen er zelf toch niets aan veranderen, het ondermijnt onnoodig vroeg hun goed vertrouwen, liefde en ontzag, het verzwaali hun strijld tegen twijfel en aanvechting;

b. De — literair — verdienstelijke, levendige schildering van het verkeerde leven beoefent op jeugdige verbeelding en begeerlijkheid een prikkelenden invloed.

o. Het tegenwicht daartegen in les' bekeering en sterven is niet zwaar genoeg om deze te compenseeren. Raden we alzoo de jeugd de lectuur van „Door de branding" af, jeugdleiders, onderwijzers, leeraren, piredikanten, ouderlingen, enz. echter zullen er veel (negatief zoowel als positief) uit kunnen leeren, dat hun bij de leiding van jeugd en rijpere jeugd uitstekend te


^) J. Smelik, „'Boor de branding". Uitg. Geref. Jeugdorganisatie, Prins Éendriklaan 37, Utrecht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Een bestreden boek.’)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1929

De Reformatie | 8 Pagina's