GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over Kerkelijke Financiën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Kerkelijke Financiën.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

B I. Kan men nu zeggen, dat de organisatie, zooals die onder ons is opgebouwd naar de sub A genoemde beginselen, waarbij men dus als hoofdbronnen van de kerkelijke inkomsten gesteld ziet collecten, plaatsenhuur en vrijwillige inschrijvingen, hetzij alle tezamen, hetzij voor een deel, hetzij slechts één daarvan, althans in materiëelen zin, geslaagd mag heeten? Het antwoord op die - vraag hangt ai van hetgeen men, naar uiterlijk waarneembare verschijnselen, zou kunnen bepalen als de graad van de bloedwarmte in ons kerkelijk leven, nadat men eerst heeft vastgesteld, welke de gewenschte temperatuur is.

Naar ik meen is vrij algemeen als de gewensohte temperatuur-graad bepaald: ten hoogste 1000 „zielen" per prediJjant. Als men nu dezen maatstaf aanlegt, daa c'05i)Stateert men

a. dat in vele doorpen en kleine-stads-gemeenten het aantal zielen lager is dan 1000. Hier is dus de toestand gunstig. Doch hiertegenover staat

b. dat in vele, ook in de meeste der z.g. grootere gemeenten de verhouding algemeen anders is. Wanneer men Jiet bekende „Jaarboek", uitgave 1930, raadpleegt, dan ziet men, dat van de gemeenten met een aantal zielen boven 5000 het verhoudingscijfer van 1632 als laagste in deze groep oploopt tot 2069 als maximum. Voor de groep van gemeenten van 3000—5000 zielen zijn deze cijfers respectievelijk 1080 en 2007; onder de gemeenten met één predikant vindt men er toch ook vrij vele (ruim 80) die meer dan 1000 zielen hebben; men vindt in deze groep als hoogste cijfer 2650. De statistiek, op blz. 309 van dit Jaarboek opgenomen, geeft als doorsnee-cijfer van alle kerken in Nederland ongeveer 900 zielen per predikant. Dit is, oppervlakkig beschouwd, ©en gunstig cijfer. De minder aangename conclusie, die evenwel uit het doorsnee-cijfer moet worden getrokken, is deze, dat de vele kleinere gemeenten tezamen een zoo grooté marge van haar zielen-aantal tot het „standaard"cijfer van 1000 geven, dat de nadeelige verhouding van die andere kerken, met haar zielen-aantal vèr boven de 1000 per predikant, daardoor nog zoo aanzienlijk wordt gereduceerd. De achterstand van de grootere bij de kleinere kerken wordt hierdoor nog scheller belicht.

Aangezien het ondenkbaar is, dat ©en kerkeraad niet tot het beroepen van meer predikanten zou overgaan, indien de inkomsten zulks toelieten, moet dus wel worden aangenomen, dat de niet-gewenschte toestand van een "(te) groot „zielen"aantal veroorzaakt is door de beperkingen, opgelegd door een te karig vloeien der inkomsten.

Practisch wordt dus het tekort aan predikMiten in die groote gemeenten teruggebracht tot een tekort in haar geldmiddelen.

II. Welke kunnen de oorzaken en de verdere gevolgen zijn van die financiëele tekorten?

Men is geneigd aanstonds van een geestelijk tekort te spreken en dan te beweren, dat het peil van het geestelijk leven van de grootere gemeenten lager is dan die van de kleinere. Toegegeven mag worden, dat de massaliteit gevaren oplevert voor het geestelijk leven; men mag echter ook nog wel rekening houden met de mogelijkheid, dat er van die massaliteit een stimulans ten goede kan uitgaan. Toegegeven moet ook worden, dat het grootestads-leven gevaren oplevert, doch het komt mij voor, dat de beteekenis daarvan voor het leven van onze kerken tot op dit oogenblik, althans niet overal zóó groot behoeft te worden geacht, dat hieruit alléén de financieel© tekortkomingen zouden zijn verklaard.

Doch, omdat vaststaat, dat een Ie groot zielenaantal per predikant de geestelijke bearbeiding van de gemeente moet schaden, is ook boven twijfel verbeven, dat bestendiging van zulk een toestand op den duur zeer schadelijk moet werken. Zijn wij nu voor die grootere gemeenten al gewend aan cijfers van 1500—2000 zielen per predikant, wij zullen, komt er geen verandering, over 10 a 20 jaren ons hoogstwaarschijnlijk moeten gewennen aan nog veel hoogere cijfers. Want bij een tekort aan de geestelijke bearbeiding hebben de des-organiseerende invloeden van het tegenwoordige leven in het ^algemeen en van het groote stadsleven in het , bijzonider natuurlijk ruimer spel en meer gelegenheid dan anders.

Ik stelde zooeven twijfelachtig, dat de invloeden van het groote-stads-leven reeds zoo sterk gelden, dat hieruit alleen de ongunstig© verhouding van thans zou zijn verklaard. Het wil mij voorkomen, dat men voorshands aan een anderen factor niet genoeg aandacht kan schenken. En wel deze: door de massaliteit verliest menigeen het aanvoelen, het overzien van de werkelijke verhoudingen en behoeften en daardoor ook de beoordeeling van wat. de eigen taak en plicht vordert. In Icleine gezelschappen leert men gemakkelijker de nooden en behoeften daarvan kennen dan in groote gemeenten het geval is. De laatste toch hebben bijna geen middel njeer, om over den stand der financiën inlichtingen te geven anders dan door mededeeling in de plaatselijke kerkbodes of door middel van circulaires. En nu is het .algemeen bekend, dat het groote — ook óns —• publiek, zoo vreemd staat tegenover alles, wat naar cijfer-beschouwingen riekt, dat het zich bezwaarlijk tot het behoorlijk kennisnemen, het verwerken en het begrijpen daarvan kan opwerken. Men mag dit niet verklaren uit onverschilligheid of indolentie; het is bij velen half bestendige schuchterheid tegenover cijfermateriaal, half ook weerzin tegen becijferingen, het kerkelijk leven rakende. Velen willen hier nog zoo s; aacne de gemoedelijkheid.

Hieruit nu wordt naar mijn gevoelen grootendeels verklaard, dat vele leden van een groote gemeente minder doen dan zij, wanneer het hun op den man af gevraagd ©n aangedrongen zou worden, zouden doen. Zulke leden zien niet meer waartoe zij geroepen zijn.

In dit verband moet opgemerkt worden, dat het onredelijk zou zijn alles ten laste van de gewone leden der kerk te brengen. Het blijft de vraag of de Kerkeraden, eventueel de Commission van Beheer, voldoende actief zijn en of zij werkelijk trachten de Jeden der kerk persoonlijk te naderen. Wordt in het bijzonder in de groote gemeenten, wel voldoende en geregeld opening van zaken gegeven? Wordt, bijv. ook in gemeentevergaderingen, aan de leden Wel gelegenheid geboden zich op de hoogte te stellen en zich eens uit te spreken?

Maar ook, waai' dit wel geschiedt, zal men blijven ondervinden, dat het persoonlijk contact lang niet zoo intensief kan zijn als in de kleinere gemeenten; de groote gemeenten blijven in een moeilijke positie. Het is m.i. van genoegzaam belang na te gaan of ei' ©enig middel gevonden kan worden, dat haar meer kan helpen dan 'alle middelen, tot nu toe aangewend.

A. SCHILDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

Over Kerkelijke Financiën.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's