GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jeugd en Jeugdbeweging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugd en Jeugdbeweging.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. (Slot.)

Het cultuur-element in de moderne Jeugdbeweging. 3.

Wie nu van deze ideeën van De Man kennis neemt, zal ook verstaan dej> ublicaties van den heerK. Vorrink en zal tevens begrijpen het streven, het optreden en de acties der Arbeidersjeugdcentrale.

Wie dit inziet, zal ook toegeven, dat deze geestel ij k-ideologische richt in g der jongeren een heel andere is dan de economisch - Marxistische heweging der ouderen van de S. D. A. P. Onze conconclusie kan niet anders zijn, dan dat De Man hier poneert, dat de Socialistische beweging van heden iets anders is dan de Marxistische theorie, en dat het thans noodig is, „die hedonistisch-rationalistischen Fesseln der marxistischen Verpuppung abzustreifen, wenh anders die Schwungkraft der Bewegung nicht unwiderbringlich verloren gehen soU". 1) Steuk merkt dan ook juist op, dat De Man niet genoeg, vooral in zijn werk „Z, ur Psychologie des Soziaiismus", Jena 1926, op den voorgrond kan zetten, dat de denkbeelden van Marx in onlosmakelijk verband staan met de klassieke „Nationaleconomie" van zijn tijd, „Denkmittel der naturwissenschaftlichen Methode" zijn, dus in den grond der zaak zijn de mechanisch-rationalen kategorieën der Aufklarung. ^)

Vandaar dat conflicten niet zijn uitgebleven. Velen vinden, dat de A. J. O. de Socialistische Arbeidersbeweging op deze wijze niet dient, temeer daar het Ned. Vakverbond er geen voordeel van heeft. Men verwijt aan de A. J. C. „Kulturschwarmerei". Men acht al die eigenaardigheden, uitkomende in kleeding, dans en lied, kamp-evenement en vlaggenzwaai, leidende tot hoogmoed, tot het kweeken van een elite, die zich boven de massa verheven acht. En het was Prof. Dr Bonger, die indertijd in de „SociaHstische Gids" een scherpe critiek tiitoefende op de richting, door de A. J. C. ingeslagen.

Het cultuur-element komt niet minder voor bij de Vrijzinnig-Christelijke Jeugd organisaties in haar verschillende schakeeringen. Alleen hier is het meer religieus getint.

Achter een vergulde, protserige beschaving verbergt do wereld haar schromelijk tekort aan cultuur. Er is geen gemeenschapsvorm van geestesleven; er is geen stijl in alle levensuitingeii; er is geen eenheid van hooger geestesleven; er is niet ééne groote, heilige gedachte, waaruit gemeenschappelijk geleefd wordt. Dat wordt gezien in de maatschappij, in de wetenschap, in de kunst. De moraal van huwelijk en gezin en maatschappij, het is alles probleem geworden.

Wat is cultuur? En het antwoord, dat daarop gegeven wordt is: Cultuur is de scheppingsarbeid van een menschengroep; het motief daartoe is het innerlijk gedrongen worden om vorm te geven aan wat er leeft in de diepten van den geest. Cultuur onderstelt innerlijk leven, ook eenheid in gemeenschap. Zoo is er verband tusschen religie, Christendom en cultuur, want beiden zijn gegrond in de diepten van den geest. Ze zijn beiden verbonden aan den drang naar omhoog; zij hebben beiden te maken met de verticale lijn in ons leven. Toch gaan zij niet in elkander op. Wij kunnen met goed recht verdedigen, dat de religie element is onzer cultuur, dat het Christendom de achtergrond van de cultuur moet zijn. Echter, nooit gaat het Christendom in de cultuur op; altijd zal het cultuur-critisch zijn. Nooit zal de spanning tusschen beiden verloren gaan. Die spanning is er nu. En nu ligt hier de geweldige taak van het Vrijzinnig-Protestantisme: een nieuw verband zoeken tusschen Evangelie en cultuur, nu het oude verloren ging. Daartoe hebben wij bereidheid te wekken voor het Eeuwige en moeten wij aan den éénen kant ons verzetten tegen den geest van de 19de eeuw, die alle terreinen nog doordringt, en aan den anderen kant moeten wij open staan voor al het nieuwe, dat zich voordoet met de vraag: „Spreekt hier in een nieuwe taal Gods soms tot ons? " Onze tijd gaat onder aan zijn •individualisme en de nieuwe tijd zal zijn een tijd der gemeenschap van persoonlijkheden. 3)

Uit de zedelijke verontrusting over den nood, waaiin onze wereld verkeert, is nu ook de jeugdbeweging onzer dagen geboren. Wie met dezen oorsprong geen rekening houdt, verstaat de moderne jeugdbeweging niet en zal zich er niet in üiuis gevoelen. Want deze oorsprong bepaalt, naast de eigenaardigheden van een leeftijd, voor een zeer groot gedeelte de sfeer, die er heerscht. Er is een intens zoeken naar kennis, naar inzicht, en innerlijke kracht. Er is een drang naar daden, naar zelfwerkzaamheid. Er is behoefte om te komen tot nieuwe levensvormen, die passen bij het levensgevoel van den jongen modernen mensch. Er is een kameraadschappelijke omgang met eigen leeftijdgenooten, maar ook met de ouderen, die vertrouwen hebben gewonnen op grond van een gemeenschappelijk idealisme. „En zoo staat deze jeugdbeweging met al haar uiteenloopende schakeeringen over heel de wereld als een hoopvol teeken opgericht, temidden van alle verwarring en strijd. W^ij zien haar als een van de herscheppende krachten der menschelijke beschaving. Tot haar te behooren, in haar opgenomen te zijn, beteekent een voorrecht; beteekent ook een heilige taak."^)

Nu kunnen wij in zekeren zin dankbaar zijn. Men gevoelt, nadat men hoog van den toren geblazen heeft, dat de volmaaktheid nog niet bereikt is. Ja, men erkent, dat het schoone einddoel, dat men zich gesteld had, verder weg is dan ooit. Men wil nu opnieuw beginnen. En men verwacht van het jonge geslacht groote dingen. Dat heeft nog de kracht en het enthousiasme.

Echter, daar zijn groote bezwaren aan t© voeren tegen de richting, die men inslaat om het probleem op te lossen. Wij ontkennen het recht ©n de beteekenis der cultuur niet. Het .is uitgesproken in het woord: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en vervult de aarde en onderwerpt haar en hebt heerschappij over de visschen der zee, en over het, gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aard© kruipt." Cultuur, nog iets anders dan beschaving (het begrip gaat dieper), is er, omdat God ons d© macht schonk om de aarde te beheerschen. „Zij is de gemeenschappelijke roisping der menschheid om de wereld zich toe te eigenen, te vormen tot eigendom en orgaan der persoonlijkheid, heel den rijkdom des geschapenen levens, zoo geestelijk, zedelijk als natuurlijk, in een zuiver organisme om te zetten en te beheerschen." s) Om de zelfstandigheid van het geestesleven van den mensch te bewijzen, nam daarom Rudolf Eucken van Jena zijn standpunt in de cultuur, s) Cultuur is altijd en kan nooit anders wezen dan product van geestesarbeid. Daarom stemt het tot blijdschap, dat, na de intellectualistische en de materialistische en de naturalistische periode, de zedelijk© opvoeding, de vorming van het karakter, de oefening en sterking van den wil, de ethische factoren, weder met kracht naar voren treden.

Echter, Dr H. Bavinck merkt terecht op, dat de „cultuur haar bestaansreden slechts kan vindenin hetGodsrijk. Aan Gods kracht ons opheffend, zijn wij alleen machtiger dan de natuur, plooien wij haar naar onze hand, vormen wij haar tot orgaan der persoonlijkheid. Dan is de cultuur een wezenlijk goed, niet onze versmading, maar onze bewondering waard. En anders overweldigt ons de natuur en komen wij tot pantheïstische natuuraanbidding.

Cultus en cultuur behooren dus zusters te wezen, wel zelfstandig, maar toch zusters, door liefde verbonden aan elkander. En al is het dan, dat van beide Martha, dat is de cultuur, zich om vel© dingen bekommert, en Maria, dat is de cultus, het beste deel heeft gekozen, toch blijft het waar: Jezus had ze beiden lief".') Dat dus d © modern© cultuur met het Christendom en de religie in strijd zou zijn, is eene nietszeggende, ijdele phrase; van sommige verschijnselen moge dit met eenigen schijn van recht gezegd worden, van andere geldt het in het minst niet.

Wij hebben echter wel bezwaren tegen een moderne cultuur-verheerlijking, als wij teekenden, gelijk zij haar verwezenlijking verwacht met name van de moderne jeugdbeweging.

De eerst© moeilijkheid doet zich reeds voor bij do nauwkeurige omschrijving van wat men met deze moderne cultuur bedoelt Terecht merkt De H. Bavinck op:

Ie. de moderne cultuur wil wel absoluut modern zijn, maar is het niet en kan het niet zijn; zij is een product van en dus ook een moment in de geschiedenis;

2e. de moderne cultuur is een abstracte naami voor vele, zeer vele verschijnselen, maar zij vormt volstrekt geen eenheid. Het Monisme zoekt ook hier wel naar eene abstracte eenheid, maar brengt de verscheidenheid en den rijkdom des levens aan een theorie ten offer en blinddoekt zich voor de scherpe tegenstellingen, die er in de werkelijkheid te aanschouwen zijn:

3e. de moderne cultuur is volstrekt niet af: ze is niet voltooid. En daarom kan ook niemand zeggen, waar zij ons heenleiden zal. Men kan vermoeden, gissen, waarschijnlijltheidsberekeaingen maken, maar van zekerheid is niet de minste sprake, s)

Ware, ethische cultuur kan den metaphysischon grondslag niet missen. Zij kan niet „diesseitig" blijven, maar moet ook „jenseitig" zijn. Hier is het supranatureele inderdaad in geschil tusschen het Christendom en vele moderne cultuur-vereerders.

Daarom is deze moderne cultuurbeweging terecht genoemd „dynamische hedencultuur", waarin drieërlei moment overheerscht: de overheersching van het inwendi_ge door het uitwendige, van het persoonlijke door het collectieve, van het denken en nadenken over de wezenlijke waarde van het leven door een geweldige activiteit. ^) Daarom gaat de moderne jeugdbeweging van het beweeglijk© en onvaste uit ran dezen tijd, waarin alles op loss© schroeven wordt gezet, vraagt zij niet naar Be ordinanti© Gods, maar naar de begeerte van den mensch en leeft zij niet bij het licht der eeuwigheid, maar kent zij slechts den tijd en het tijdelijke en richt zij zich in naar deze aarde.

Daarenboven zal de moderne jeugdbeweging, en dat wordt door de lofredenaars als H. de Man en K. Vorrink toegegeven, nooit de massa weten te bereiken, en dus haar doel missen en zoo de menschheid in haar eind weer brengen, wat zij zegt thans te willen verbreken: de antithese tusschen kapitaal en arbeid, bourgeoisie en proletariaat. De Man zelf spreekt ran een „minderheidscultuur". Deze moderne jeugdbeweging zal, bereikt zij haar doel, aan zich zélf sterven. Zij zal de onderscheiding kweeken .tusschen een dunne bovenlaag en de breede massa, die verzinkt in een leven, dat louter stoffelijke begeerten kent. En die dunne bovenlaag zal nimmer de massa kunnen opheffen. Eer zal men het rerschijnsel zien, dat zij haar vleit om zich van haar te bedienen. De idealen, welke in deze richting stuwen, zijn in den grond der zaak die van een aristocratie, die hier liberaal, daar radicaal, elders socialistisch of communistisch heeten, maar . in principe hetzelfde karakter vertoonen. De elite is „het", de massa is „minder". Geen wonder dan ook, dat in de Sociaaldemocratische partij, die partij der massa wil zijn, de verklaring van Vorrink opschudding verwekte, dat de A. J. C. de massa niet poogde te bereiken en ook niet kon bereikeni en dat het haar te doen was om kernvorming, dus om de vorming ©ener elite. Men zag het ideaal verloren gaan, dat de A. J. C. voorportaal zou zijn van Partij en Vakbond, i")

De Paus zag het goed in, toen hij Maart 1928 in een toespraak tot de leiders van de Ontwikkelings-Secretariaten van de Italiaansche Katholieke Jeugdorganisaties, zéide: „Na de godsvrucht, ja met de godsvrucht komt de cultuur. De cultuur heeft godsvrucht noodig. Cultuur is noodzakelijk, goede cultuur, namelijk positief-goede., Indien de cultuur zich afscheidt van de godsvrucht, ontbreekt haar èn sieraad èn het gevoel van bewustheid, de verlichting van opvattingen, waaruit voortvloeien grootere diepte van gevoelen en vastheid van voornemens."

Gelijk ook de vroegere President der Vereen. Staten van Noord-Amerika, Coolidge, eens uitsprak: „Wij hebben ons veelmeer bekommerd om een opvoeding, die ons practisch nut afwerpt, die dollars en centen bezorgt, dan over eene, die ons veilig aan de overzijde van het graf brengt. Wij moeten weer terugkomen op de aloude vraag, die eeuwen van wijsheid in zich bevat: j, Wat baat het een mensch? " Meer dan ooit tevoren moeten wij aan een ieder de overtuiging bijbrengen van de waarheid van Salome's woord: „Het begin der ware wijsheidis de vreezedesHeeren.". („De Maasbode", 22 October 1927.)

KNOPPERS.


1) de hedonistisch-rationalistische banden der Marxistische omhulling los te maken, wil de veerkracht der beweging anders niet onherroepelijk verloren gaan.

2) G. Steuk, „Das Erziehungsideal in der Jijgendfürsorge", pag. 36 v.v. Berlin und Leipzig, 1928.

3) Zie o.a.: „Groei", orgaan van den Vrijz. Christel. Jongerenbond, 29 November 1929, artikel Ds D. Bakker, „De taak van het Vrijzinnig Protestantisme", pag. 122—127.

4) „De Rijzende Kerk", wat ze is en wat ze wil. Artikel Ds D. Bakker: „De geest der Jeugdbeweging", pag. 57, 1929.

5) H. Bavinck, „Kennis en leven", pag. 49—50. J. H. Kok, Kampen, 1923.

6) Zie R. Eucken, „De Kampf um einen geistigen Lebens-

inhalt. Neue Grundlegung einer Weltanschauung". 'Leipzig 1903.

7) H. Bavinck, „Kennis en leven", pag. 50. J. H. Kok, Kampen 1923.

8) H. Bavinck, „Wijsbegeerte der Openbaring", pag. 214 v.v. J. H. Kok, Kampen. 1908.

9) A. Zijlstra, „De roep van het heden" in „De Amsterdamsche Bondsdag", 1929. Ned. Bond van Jongel. Ver. op Geref. grondslag. Amersfoort, 1929, pag. 8 v.v.

10) Zie „De Jeugdleider", 1928, artikel „Evolutie in de vrije Jeugdvorming", van H. L. F. J. Deelen, pag. 17 v.v. Uitgave: Ned. Jeugdleidersinstituut, Amsterdam.

A. Zijlstra, „Onbeweeglijk" in „De Rotterdamsche Bondsdag", 1924. Ned. Bond van Jongel. Vereenigingen op Geref. Grondslag, Amersfoort.

A. Zijlstra, „De Jongeling en zijne eeuw" in „De Amsterdamsche Bondsdag", 1926. Idem.

A. Zijlstra, „De roep van het heden", in: „De Arnhemsche Bondsdag 1929". Idem.

J. Schouten, „Onze houding tegenover de moderne Jeugdbeweging" in „De Amsterdamsche Bondsdag", 1926. Idem.

Voor verdere lectuur over deze materie zie men: H. Bavinck, „Wijsbegeerte der openbaring", hoofdstuk „Openbaring en Cultuur", J. H. Kok, Kampen, 1908.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Jeugd en Jeugdbeweging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's