GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals gezegd werd, bewaarden wij enkele „toepasselijke" opmerkingen voor een slot-artikel.

„Toepasselijk", zeggen we. Want, hoezeer we dit onder ons niet onbekende woord onduidelijk, on daarom vaak verwarrend achten, wij bedoelen thans ermee uit te drukken, dat we niet van plan zijn, de kwestie der kinderbeperking zelf „theoretisch" aan de orde te stellen.

Reeds het enkele feit, dat ons voor de huiskamer bestemde blad zich daartoe niet leent, maakt verdere oelichting overbodig, geloof ik. Het zal tevens aan enkele correspondenten duidelijk maken, waarom ik me wel onthouden moet van een poging ot volledige beantwoording van hun vragen.

Slechts stippen we even een enkel punt aan.

Er kunnen m.i. gevallen zijn, waarin beperking van het getal der kinderen gewenscht, ja, geboden is. Dan zijn er wegen te bewandelen, die ik niet nader behoef aan te duiden, omdat ik als theoloog één van die wegen zie aangegeven in het vigeerende formulier voor kerkelijke huwelijksbevestiging ^), en voorts —• voor wat eventueel geoorloofde andere wegen zou betreffen — mij goed ervan bewust meen te zijn, dat het dwaasheid is. indien óf een gereformeerd theoloog, óf een gereformeerd medicus op zijn ééntje zich zou wagen aan een concept-ontwerp van wat in dezen de wet van God beveelt en verbiedt. En de samenwerking tusschen gereformeerde theologen ©n gereformeerde medici — een andere durf ik niet aan — is onder ons voorloopig helaas nog niet zóó innig, dat wij —• zooals de Roomschen dat kunnen — een „Sanitatsrat" (b.v. Dr med. W. Bergmann) én een Jezuiet (b.v. F. Lehmkuhl, later Frz. Hürth) kunnen laten samenwerken om een boek te geven, met wenken voor wie zijn God eeren en vreezen wil.... aan de bronnen van het menschelijk bestaan. Zoodanige samenwerking heeft bij de Roomschen wel een uiterst merkwaardig boek (Capellmann's Pastoral-medizin) in onderscheiden oplagen reeds kunnen verzorgen, maar zulk een werk zou onder ons thans niet alleen niet mogelijk, doch ook in het algemeen niet eens begeerlijk zijn. Want, om er toe te komen, zouden wij eerst een „corpus iuris canonici" moeten hebben, gelijk de roomschen. Plus misschien een adres voor kerkelijke boekencensuur, die een verlof-tot-publicatie geeft. Dat wij zulk een adres niet begeeren, kan niemand verwonderen, die zich realiseert, dat indien zulk een adres bestond, waarschijnlijk heel wat Reformatie-copie nooit verschenen zou zijn.... En —• nu in ernst — zulke dingen liggen niet op den weg van het kerkelijk instituut.

Ik erken dus, dat er gevallen zijn, waarin het christelijk geweten niet zoo dadelijk de stem der wet Gods verstaan kan. Zulke (uitzonderings)gevallen blijven nu buiten beschouwing; wie op dit punt gereformeerde voorlichting zoekt, zal ze hier niet kunnen zoeken, en mag van een intiem onderhoud, waarin één en dezelfde „belij d6nis"(!) zich zoowel in een theologisch als in een medisch vriend op de denfcbaan heeft geplaatst, voorloopig onder eeerlijk gebed leiding begeeren. Opdat de cirkel der „onzekere" dingen — waarover wij onlangs hier schreven — zich voor zijn oog meer en meer vertere. Misschien kan de gereformeerd© ethiek later nog eens met gereformeerde medici tot samenwerking komen, om zoo algemeen© g©zichtspunten te kunnen openen. Laat ons, om tot deze hoognoodige reformatie van het gereformeerde leven te komen, er maar steeds op bedacht zijn, de idé© der Vrije Universiteit over heel de linie van het leven (dus vooral "in het vóór-universitairel) ernstig te handhaven. Haar handhaving immers eischt, dat een en dezelfde gereformeerde belijdenis-inhoud de verschillende aanwezige of op komst zijnde faculteit(skinder)en verb'.nde; dus, in dit geval met name: predikant en dokter.

* Dat wij nu deze speciale gevallen buiten onze bespreking moeten laten, behoeft ons evenwel niet in het minst te hinderen bij de thans ondernomen pogingen, om uit Dr Sanders' cijfermateriaal enkele algemeen-, , toepasselijke" opmerkingen te malcen.

algemeen-, , toepasselijke" opmerkingen te malcen. Immers — wij wezen dien kant al uit — zulk©

gevallen zijn uitzonderingen. Let wel: de gevallen, waarin objectief gesproken — overeenkomstig de wet van God das —• „beperking van het getal der kinderen gewenscht, ja, ge­

boden is". Hieronder neem ik dus niet die m.i. heel andere gevallen meê op, waarin „gereformeerde menschen" zonder ernstige zelf-confrontatie met Gods concrete gebod zoo maar zich (laten) voorpraten, dat beperking gewenscht, ja, noodig is. Van die „gereformeerde menschen" blijken er heel wat zoo des Zondags mee 'te doen aan het versjes-zingenbij-den-doop. Maar hun „indrukken", óver" „wat mag en wat nl e t mag", zijn daarmee nog geen gelrouwe weerspiegeling van wat God in hun concrete levens-verbindingen als Z ij n Woord spreekt.

Tot de gevallen-van-nood, bovenbedoeld, kan b.v. lichaamsnood worden gereke; : d, vrijw©! door ieder. Tegelijk evenwel zal ieder mij toegeven, dat zulke uitzonderings-gevallen over de laatste 50 jaar, telkens vrijwel gelijk getal zullen hebben gehad, en dus op de groote getallen, proportioneel genomen, geen beteekenenden invloed kunnen hebben gehad. '

Misschien zullen anderen naast den zooeven genoemden factor andere willen noemen, b.v. zielenood (zenuwstoornissen e.d.). Maar niemand zaJ loochenen, dat zij —• tenzij men „stoornis" zoo algemeen wou maken, dat we allen in aanmerking komen als patiënt — ook al weer uitzonderingen zijn; en misschien nog wel ©erder in de zelf-taxatie der gehuwden dan in de werkelijkheid zelf als hooge uitzondering gelden.

Anders staat het met financieelen nood in de gezinnen. Te vreezen staat, dat deze hier ernstig in rekening dient te komen, n'iet bij de bepaling van wat moet oï mag, Hoch wél in de beschrijving van wat is, m.a.w. om den redeneergang der gehuwden objectief te kunnen weergeven.

Toch meen ik, dat de financie©le nood (dien ik overigens als in de kerk vrijpleitenden factor bijna nimmer zou durven erkennen) niet in staat is, den achteruitgang, waarvan dr Sanders' grimmige cijfers duidelijke documentatie gaven, te verklaren, en alzoo ons te troosten met d© idee, dat „de Calvinisten" toch hun daden, althans hun leven, hier willen opbouwen naar hun „leer". Immers, men vergete niet, dat de statistiek van dr Sanders loopt over 50 jaar; het economische leven heeft in dien tijd vrijwel alle schommelingen gekend, die over een ruim tijdsverloop in het algemeen te constateeren en in rekening te brengen zijn. Bovendien herinner ik eraan, dat volgens de statistiek van Dr Sanders gedurende een halve eeuw d© Rotterdamsche „Calvinisten" van Geref. Kerken, chr. geref. en oud-geref. gemeente een betrekkelijk klein percentage hadden van ambtenaren en van ongeschoolde arbeiders, en een zeer groot percentage van menschen, die doorgaans als financieel-onafhandelijk t© boek staan.

Meent men nu met mij, dat nóch ziekte-gevallen, nóch financieele ellende in staat zijn, te verklaren, hoe zóóvelen er toe gekomen zijn — en nog steeds meer toe komen — hun gezin opzettelijk te beperken, dan rest ons slechts de conclusie, dat — globaal genomen — de redeneergang der gehuwden andere kanten is uitgegaan. Dat althans déze zooeven genoemde factoren (ziekte ©n financieele ellende) niet de ware reden zijn in de blijkbaar groeiende beperkingspractijk — over het algemeen gezien.

En dan zal wel niet meer te ontkomen zijn aan de klacht, dat wij den tijdgeest — 't woord is eigenlijk veel te netjes — oolc op dit terrein zija stille veroveringen zien maken.

Den tijdge©st — ja, in welk opzicht? In dezen zin, dat hij ons kwade beginselen doet kiezen met prijsgeving van d© goede?

Ja zeker, ook dat. Maar dat toch lang niet op de voornaamste plaats.

Een tijdgeest noem ik, vooral in dézen zin, dat de menschen geen beginselen meer zoeken voor den opbouw van hun levenspractijk, dat ze eigenlijk over het vraagstuk van de ethische normen zelf heenloopen. Het is geen kwestie —• als ik het wel zie — van valsche theorie tegenover ware, doch van brutale terzijde-stelling van het vraagstuk, of men aan normen zich heeft te binden, en zijn zelfverontschuldigingsredenen dient gereed te houden voor God. Stijlloosheid dus eerder dan stijlbederf.

Stijlbederf is stijlbederf. Maar stijlloosheid is een ruw bewijs van grondig lévensbederf. „Und Satan lacht dazu."

Want wie gelooft in ernst, dat hier „overtuigde" neo-malthusianen in zóó grooten getale ook onder ons zich met hun „beginselen" bewust hebben geconfronteerd in hun gezinsbeperking? Zeker, daar zullen er hier en daar zijn, die meenen, dat ze „overtuigde" neo-malthusianen zijn, theoretische alzoo, en mitsdien practische. Maar ze zullen hooge uitzonderingen zijn. Immers, indien zij willen gelden als menschen, die „leven" (praxis) opbouwen uit „leer", dan komt daar juist in d i t speciale geval nog een verzwaring hunner lasten in he' geding. Want — zondert men de vrije en eerlijl^e onthouding uit, dan herinner ik toch weer aan het reeds gememoreerde feit, dat onder ons, gereformeerden, nog geen algemeene opinie bestaat ten aanzien van de middelen, die de gewilde gezinsbeperking kunnen dwingen. En nu zeg ik niet in parlementairen stijl: ik betwijfel, of onder de practisch naar beperking strevenden ieder voor zich, of althans een meerderheid, of zelfs kleine miii; derheid, met ernst al die aanwezige „middelen hebben getoetst aan de wet van God, die tocfl hier wel waarlijk haar directe uitspraken doet,

b.v. over de waarde van een menschenleven, over , üet geweld van wat „eeuwig" is, over de beleediging van God in de zonden tegen de „natuur", over de aanvaarding van Gods voorzienigheid als geloofs-stuk, over de verhouding tusschen spel en ernst, lust en last, eros en agapè (naluurlijk-sexueele neiging en persoonlijk-ambtelijke lieMe), over het groote vraagstuk (dat men niet afhandelen kan, als de verschillende belijders van onderscheiden faculteiten niet met elkaar doorpraten), of, en inhoeverre, een echtpaar in Tiet „heden" altijd moet blijven zoeken naar „de toekomst", in het „nu" naar wat „worden zal". Men verstaat, dat ik me nu opzettelijk onhelder en — in de probleemstelling — zeer onvolledig uitdruk. Nog eens: nu zeg ik niet, dat ik betwijfel, of de in aanmerking komende practizijns der beperking voor een 'behoorlijk percentage althans op deze vragen antwoord hebben gezocht en getracht hebben, de aangeprezen „middelen" te toetsen. Want ik zeg liever: ik geloof dat niet.

Ik geloo'f dat niet. Want wij zouden er dan wel meer over gehoord hebben. Wie is niet bekwaam tegenwoordig, in het rijtje te gaan staan van stoere verdedigers van één bepaalde heveüngs-stelling? En afgedacht daa.rvan, wie neemt in ernst aan, dat in een aangelegenheid, waarin de gereformeerde ethiek nog niet veel meer dan voorzichtige peilingen deed, alleen voor studeerenden vrijwel, zóóvelen reeds de serieuze aanteekening in hun dagboek zouden mogen gerechtvaardigd achten, dat zij althans voor zich „in al hun huisbeleid" een sexueele ethiek voor privaat-gebruik hebben ontworpen? En dit deden „voor God" ?

Wie dan ook over de dingen nuchter nadenkt, zal moeten erkennen, dat wij niet uit eigen stijl leefden op dit punt, doch het maar zonder stijl plegen te doen. „Wij", dat wil nu natuurlijk zeggen: dat groote getal, dat Dr Sanders' statistiek ons aanwijst. Onze kennissen, onze buren, de menschen-van-ons voor een vrij groot getal.

En dit leven zonder stijl — dat is meer dan een mislukking. Wij hebben op veel terreinen mislukkingen te belijden. Hier hebben wij iets ergers te belijden: „wij" probeeren niet eens meer, als christenen te slagen. „Wij" hebben een terrein (dat voor anderen verborgen blijft, hoewel wij allen van elkaar het onze zoo langzamerhand gaan denken) onttrokken aan het oog van de menschen, aan de conversatie met den dominee, aan ons studie-plan, aan het oog van God. „We" hebben ons laten meesleepen door verkondigers van voor de voorgaande generaties volmaakt vreemde leeringen. En, nog meer op den man af, — in doorsnee hebben „wij" dit gedaan, zonder nog hun theorieën te bestudeeren, doch alleen wijl er in uitzicht kwam een. practijk, die niet duur was, niet in het oog loopt, almeer veld won, naar „gefluisterd" werd. De meeste socialisten trekken zich geen zier aan van den wijsgeerigen onderbouw van het socialisme, en zien alleen maar persoonlijk, actueel, tastbaar resultaat-op-korten-termijn. Iets dergelijks hebben we hier.

En hierover zullen we het eerst berouw moeten krijgen. Een verkeerde leer is erg, een onlogische poging tot verband-leggen tusschen „leer" en „leven" is erg. Maar geeu-leer-hebbenen-toch-maar-doen, dat is veel erger. Weigering van verantwoording — dat is het ergste. Want als deze weigering geschiedt op één gebied van het leven en zijn situaties, dan trekt deze houding natuurlijk door tot alle situaties.

Daarom w'il ik niet alleen hierover klagen, dat het getal van "hen, die psalm 8 op bijbelsche wijze lezen, zienderoogen minder wordt. Psalm 8 — de kinderen als verbondskinderen, een dam, opgeworpen tegen den anti-messiaanschen (d.w.z. antichristeiijken) vloed. Psalm 8 — die in Christus' lijden (Mattheus 21) in Zijn geest was: Hij zelf had geen kinderen, doch troostte zich, op weg naar het kruis, met de kinderen van de „epigonen" van een oud verbondsvolk, troostte zich over alles met de gedachte aan de kinderen, die mijn buurman in de kerk, en mijn familie, en ik zouden krijgen.

Ik wil daarover niet zoozeer klagen. Al was 'tal veel in de lijdensweken •

Ik wil niet eens thans spreken over doodslag, onnatuur, gemodder en geltnoei aan de fonteinen van het leven, ter plaatse waar God contacten legt voor de geleiding van het mysterieuze leven over heel het tusschen den eersten en den laatsten dag gelegen scheppingsterrein. Ik wil niet vragen: hoe zingen wij bij den doop: incidenteeltoezingend (d'r is er weer eentje) dan wel van den wèg des verbonds?

Ik vraag alleen naar het algemeene nu: kan een eigen levens-stijl ons zóó weinig schelen? Zijn we zóó ver-publiekt, dat wij de binnenkamer van ons huis vrijgeven, ons wijs makende, dat daaigeen gebod meer geldt? Maar dan zal ons pubheke leven niets veranderen aan het feit, dat wij dezelfden zijn, die, toen we met God alleen waren, over den ernst van de instelling (daar zit de kneep) van het spel in ons leven zijn heengegleden.

Ik voor mij heb niet den moed, om wat Paulus in Romeinen I over tegen-natuurlijke zonden zegt. van déze dingen los te maken. Men kan mij deze exegetische opvatting betwisten, maar ze lijkt mij — vooral omdat deze dingen altijd in complexvorm voorkomen — juist.

Maar dan wordt de zaak, juist om het complex-van-verschijnselen, nog benauwender.

Want dan doemt het den schrijver van Romeinen I welbekende beeld op van een indertijd verzonken heidendom, dat niet eens meer krachtig genoeg was om de humanistische ketterij te beleven, die daar zegt: secundum naturam vivei: > : leven overeenkomstig de natuur.

Deze ketterij duikt in vrijwel elke wetenschap later op.

Calvinisten hebben ze nooit willen aanvaarden. Maar ze hebben wèl beweerd, dat, alsmenvan precies den anderen kant uit begon te red ene er en, er een element van de waarheid onder woorden te brengen viel in een formule, die op deze humanistische spreuk leek — al blijft het verband, het complex der leer, telkens overen-weer heel anders.

Welnu: terwijl het wegzinkend heidendom zijn oude ketterij niet eens meer handhaven kan, daar weet het christendom niet meer zichzelf te zijn. Het praat over wereldgelijkvormigheid, en vergeet, onder het praten, dat velen van zijn naamvoerders slechts in de stijlloosheid wereldgelijkvormig zijn. En dat ze slechts in het weg-zinken, in het zichzelf-verteren, op de wereld lijken, haar „schema" meê vertoonen [volgens het Grieksche woord voor wereldgelijkvormigheid).

Vandaar, dat we zelfs op dit p o s i t i e v e puntje van vertoon van wereldgelijkvormigheid (secundum naturam vivere) al omgeslagen zijn tot het negatieve: ter plaatse van Gods „verordineering" en „bekwaammaking" tot het levens-spel (waar men ambtelijk Hem dient in het in de wereld dragen van ambts-dragers naar Psahn 8) kiezen wij voor een cultuur-van-het-spel, een versystematiseering van den lust, met practische terzijdestelling van de ambts-elementen: „verordineering" en „bekwaammaking", — het opgelegde en de aanleg... Hoe lezen we toch, hoe leven we toch?

En dan te denken aan de ettelijken, die gereformeerd willen heeten, en dan grijnzen over élke poging om de groote beginselen te halen bij dit en bij dati

Hier walmt zoo iets van den dood, Romeinen I. Paulus, Christus, Mattheus 21: kinderspel en wereldprofetie in Christus' lijdensweek en daartegenover het echtpaar, dat een bijbel meegekregen heeft en per rijtuig voor de kerk kwam.

Correspondentie. Enkele opmerkingen van correspondenten hoop ik later te beantwoorden, misschien wel onder Persschouw.

K. S.


1) Het verband, waarin het formulier de hier bedoelde „gave" ter sprake brengt, blijve hier rusten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's