GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Chr. Crcref. samenwerkiagswil?

Dr Dijk neemt in „Haagsche Kerkb." dit persbericht over:

De Classis Zaandam der Geref. Kerk heeft de, reeds vroeger gepubliceerde, instructie van de Kerk van Wormer gewijzigd en aangevuld en aldus aanvaard:

„De Classis Zaandam verzoekt de Part. Synode van Noord-Holland om op de Generale Synode, welke D.V. in 1933 te Middelburg gehouden zal worden, de vraag ter tafel te brengen, of de tijd niet is aangebroken om opnieuw pogingen aan te vjenden om een meerdere kerkelijke (institutaire) eenheid der Gereformeerden practisoh te verwezenlijken, doordat de Synode allereerst de plaatselijke Kerken wijst op haar roeping om in deze richting werkzaam te zijn volgens het besluit der Synode van 's-Gravenhage (1914), en voorts deputaten benoeme, welke zich in verbinding hebben te stellen met andere Kerkformaties, die daarvoor het meest in aanmerking komen, en met deze hierover besprekingen te openen."

Hij voegt er dan aan toe:

Opmerking. Gaarne neem ik de resolutie van Zeiandam op. Maar ik vrees, dat 't weinig geeft. Want reeds eerder is een poging beproefd zij het in anderen zin. Na de Synode van 1920 heb ik als secr, van de toenmalige Comm. voor den Belijdenis-uitbouw mij gewend tot de Chr. Geref., Geref. Bond, Gonfessioneelen om met ons samen te werken, doch het resultaat was nihil. In ons rapport eian de Synode van Utrecht (23) moesten wij melden: Tot hun leedwezen moeten Deputaten u melden, dat op medewerking van deze kerken of groepen weinig te hopen valt." Dat was voorzichtig uitgedrukt. Maar onze ervaringen waren bedroevend. Het is dan ook niet waar, dat wij, gelijk telkens beweerd wordt, nimmer iets deden om tot samenwerking en eenheid te komen. Dit is gebeurd maar helaas vergeten. En daarom sta ik ietwat sceptisch tegenover 't Zaandamsche voorstel. Maar.... men kan 'teens probeeren. Mits op goeden grondslag en zonder struisvogelpolitiek.

Dit was aan meelevenden bekend. Maar het is goed, nog eens weer erop te wijzen.

De Calvinistenbond.

In „Almelosche Kerkbode" schrijft Ds Bouwman:

De gedachten over een internationalen Calvinistenbond zijn verdeeld. „De Standaard" en „De Rotterdammer" prijzen, „De Reformatie" bestrijdt de gedachte van een internationalen Calvinistenbond. Ik vrees ook, dat er weinig van terecht komt en men ala grondslag van samenwerking ten slotte overhoudt een Calvinisme van de zooveelste verdunning. Men schrijft te gemakkelijk van het leeren zien van de betrekkelijkheid van eigen standpunt.

Laat me even mogen zeggen, dat „De Reformatie" (beter gezegd, in dit geval: de Prof. Hepp van den vóór-Calvinistenbond-periode, later ik, in de na-Calvi nistenbond-periode) niet „tegen" een „internationalen Calvinistenbond" zijn, en de gedachte van zulk een internationalen Bond heelemaal niet bestrijden. Persoonlijk voel ik daar alles voor. De zaak is slechts deze: dat ik een Calvinistenbond van Calvinisten wil, en niet óók van ethischen, en erger, zooals wij in Nederland er, helaas, helaas, een gekregen hebben. Een bond van ethischen, met gereforaieerden, en met hen op één lijn, nog wel in het bestuur gezet. Prof. Hepp heeft, in zijn vroegere dagen, gedachten omtrent wat gebeuren moest, in ons blad gepubliceerd, waarmee ik het eens was, en nog ben. Helaas heeft de later wérkelijk (in Nederland) gevormde bond diens in dit blad ontwikkelde denkbeelden verloochend; en door dien toen gegeven Bond toch te propageeren, heeft hij het zélf óók gedaan. Maar dat Prof. Hepp zichzelf, en „De Reformatie" (ons blad) verloochent, is voor mij, en voor ons blad, nog geen reden, om het óók te doen. „De Reformatie' is zichzelf eenvoudig trouw gebleven, meer is er niet gebeurd. En al het stof (hier denk ik niet aan Ds Bouwman, maar aan anderen) dat men daarover heen geblazen heeft, neemt toch deze werkelijkheid niet weg-

Ook niet het stof, dat een bewoner van het Kuyperhuis, Dr Beekenkamp, erover heen blaast, als hij i" „De Rotterdammer" schrijft (in zijn verslag van de Londensche conferentie):

Naar onze meening is men in zekere HoUandsche kringen (hier zal wel niet aan Ds Kersten gedacht zijn, K. S.) bang, om zich aan koud water te branden.

Als dit op de „kringen", waartoe ondergeteekende tehoort, mocht slaan, dan antwoord ik: ik ben alleen bang voor niet-duidelijke aanwijzingen (zooals b.v. in dit zinnetje), en voorts voor begripsbederf (b.v. als men Dr Ubbink, en verschillende hersteldverbanders, als calvinistische leiders aanmerkt). Heeft men eenmaal — uit respect voor God, die ons het denken leerde — ieder bij z ij n naam genoemd, een niet-calvinist dus ook, wel, dan kunnen we verder praten, zoo veel en zoo lang men maar wil. Dr B. vervolgt:

Of, met andere woorden, men is benauwd, dat eenige vorm van samenwerking tusschen calvinisten, die mogelijk over min of meer ondergeschikte punten een andere opvatting hebben, zooal niet onmogelijk, dan toch in hooge mate bezwaarlijk is.

Ik antwoord daarop: indien dit op „De Reformatie" slaan mocht, (waarom spreekt deze Heer niet concreter? ), dan zeg ik: indien U de in dit blad met name genoemde menschen, die o.i. niet als bestuursleden in een Calvinistenbond moeten zitten, slechts „een andere opvatting over min of meer ondergeschikte punten" ziet hebben, nu, dan spijt het mij, dat zulke stemmen uit ons Kuyperhuis kunnen klinken; want daarvoor is het niet gebouwd; en dan spijt het me ook, dat de schrijver van deze regelen in Londen is geweest als representant; want dan heeft hij hoogstens een heel, héél klein groepje menschen vertegenwoordigd. Waarschijnlijk alleen zichzelf.

En mocht dit niet op de bezwaren, die ons blad ontwikkeld heeft, slaan, waarop ter wereld dan wel? Wat ons blad zei, heeft naar den inhoud niet afgeweken van wat overigens de g e r e f. pers zei, die bezwaard Wcis; en van daarbuiten kwamen geen directe bezwaren. Nog eens, op welke „kringen" ziet dit dan wel? KRIN­ GEN — wel, die geloof ik toch wel te kunnen kennen? Dr B. zegt:

Men moet derhalve leeren zijn problemen en probleemstellingen betrekkelijk te zien.

Ja, dat is ook weer een leus, meer niet. Vooral, als een paar regels later gezegd wordt, dat dit geen verflauwing der grenzen beteekent. Maar grenzen trekt men in de wetenschap, en in het denken, alleen, door problemen tot den bodem te doorzoeken. Men moet alleen maar niet eikaars namen veranderen, èn — niet weigeren, naar anderen te luisteren; maar daar heeft de geachte schrijver het niet over. Hij schijnt trouwens heel slecht naar „De Reformatie" geluisterd te hebben, ffij raakt althans onze probleemstelling heelemaal niet; en stelt de zijne ook niet zoo erg betrekkelijk, zou men zeggen. Al zegt hij dan ook tot twee keer toe, dat wij (die zekere kringen? ) dat moeten leeren.

De discussie lijkt me nog altijd venvard; men praat langs de bezwaren heen.

Of — men dénkt anders.

Maar dan moet dat ronduit gezegd worden; wij weten dan, hoe men in het Kuyperhuis denkt over de kwesties van Schrift en openbaring, die in geding zijn tusschen ons, en d i e bestuurders van den nederl. bond, wier lidmaatschap in dat bestuur ons blad gewraakt heeft.

Ik noemde een enkele maal het Kuyperhuis; dit is géén oneerlijk op de spits drijven van een geval, dat men óók als een persoonlijk woord van „iemand" in „De Rotterdammer" op kon vatten; immers. Dr B. is gegaan als vertegenwoordiger van het Kuyperhuis, naar hij zelf publiceert, en mag, ja móet dus ook, in die qualiteit worden aangehoord en beoordeeld door de duizenden, die hun liefde in die stichting, en hun offerande, ervoor gegeven hebben.

Een rede voor Christelijke onderwijzers.

Mamix schrijft in „Groninger Kerkbode":

Ik wees op onze roeping tot waakzaamheid tegen allerlei soms schoonschijnende dwaling.

In verband met de rede van den heer Fokkema op de onderwijzersvergadering te Zwolle.

In het woord, dat de heer Fokkema op de vergadering sprak — zijn rede werd vooraf in druk gegeven — scheen hij een beteren toon aan te slaan.

Het was alsof hij nu weer die school met den Bijbel handhaafde, alsof hij zelfs de Gereformeerde belijdenis aanvaardde. Hij las met bijzonderen ernst een Zondag uit den Heidelberger voor. En menigeen, die niet heel opmerkzaam luisterde, dacht: hoe heb ik het nu? Komt alles in orde?

Het was niet meer dan schijn. De heer Fokkema liet na, wat zijn plicht was, n.l. zijn hoorders goed in te lichten over zijn wezenlijk standpunt.

Het kwam wel uit zeide hij: maar niet duidelijk. Zoo

Zoo kan bijvoorbeeld het woord „God" een zeer verschillenden inhoud hebben. Als ik als einddoel (let wel als einddoel) heb geformuleerd „het gebonden zijn aan God", dan kan ik u niet volkomen zeggen, wat ik met „God" bedoel. Zoodra ik over God spreek. Wordt God voorwerp en God moet onderwerp In mij zijn.

Die nu goed oplette, beluisterde hier het geheel verkeerde standpunt van den spreker. En die goede luisteraars waren gelukkig wel aanwezig. Ik wijs op twee: de heer Janse van Biggekerke en de heer Meima, onze bekende kweekschool-directeur.

De heer Janse zeide: Het is een zeer gevaarlijke richting, die hier aan het woord kwam, n.l. de Kultuscritische of geloofscritische. Het is jammer, dat de heer Fokkema ons daaromtrent niet tevoren inlichtte.

Als ik goed heb gehoord, is hij het principieel eens met deze richting waarbij ook Delekat behoort. Mocht ik eerst nog getwijfeld hebben of dit waarlijk zoo was, nu, na het inleidend woord, dat geheel in den geest der critische theologie was, twijfel ik daar niet meer aan. Want hij zeide: „dat God nimmer object onzer kennis kan zijn", dat is zuiver die allernieuwste richting van de z.g. critische theologie.

Verscheidene debaters hebben gevraagd hoe de heer Fokkema ten opzichte van den Bijbel staat. „Een of ander aangeprezen boek!" is daar de Bijbel mee bedoeld?

Ik weet niet of de heer Fokkema hier ja op durft zeggen. De Duitschers van zijn richting doen het wel. Hier heb ik Delekat's boekje (Von Sinn und Grenzen Bewusster Erziehung). En wat zegt deze van dat geloof onzer Bij bel vaste grootouders, die hier in dit boek, de Bijbel, Gods Woord zagen en die vasthielden, dat het waar is wat daar in geschreven staat? Delekat zegt niet, dat de verwoesting van Schriftcritiek en afval gekomen zijn door 't loslaten van dat eenvoudig geloof, neen 'tis juist gekomen dóór dat „voor-waar-houden".

Dat de heer Fokkema in zijn Rede den Bijbel niet gebruikte, dat is niet toevallig, doordat wij tegenwoordig minder Bijbelvast zijn dan onze grootvaders — maar doordat zijn richting den Bijbel niet gebruiken wil noch kan.

Wij gevoelen dan echter, dat hier iets geheel nieuws wordt aangeprezen, en 't was wel goed geweest om misverstand te voorkomen, wanneer de Spreker eerst gezegd had: ik wil getuigen voor de nieuwe critische theologische richting en voor haar kijk op de paedagogische vragen.

Nu denkt hij over den Bijbel als Boek heel anders dan wij, zonder dat te zeggen. Delekat zegt, dat de kerk als zij den Bijbel als Boek waardeerde (als Corpus Biblicum) en zoo, als Woord Gods geloofde — dat de kerk, toen op den crisisweg van de theoretische rede (reine Vernunft) is gekomen... en deze weg werd een doodsweg. Wij hebben, zegt hij, geleerd dit theoretisch kennen van waarheid uit de Schrift af te sterven. Evenals Paulus der wet is gestorven, zoo sterven wij aan het verstand der Schrift en komen dan tot een leven door tijdgeloof, in het „bovenredelijke". Delekat ziet dat geloof dan als de practische Vernunft van Kant, maar dan ook in 't volle leven van den handelenden mensch.

Woord Gods is dan ook voor Delekat iets anders dan wat wij den Bijbel noemen. Het Woord Gods dat is bij hem „das gegenwartsbezogene aktuelle Wort Gottes."

Mijnheer de Voorzitter, dat is een Schriftprincipe, dat voor de meesten onzer geheel nieuw is en daarom dient dit duidelijk gezegd om misverstand en dubbelzinnigheid te vermijden.

Naast het critische Schriftprincipe, komt in de rede van den heer Fokkema ook telkens een opvatting van Persoon, die niet Bijbelsch is.

Persoon, dat is in den Bijbel dit: Van Jozef heet het: zijn persoon kwam in de ijzers. Niet iets binnen in hem, maar hij zelf, geheel. Die „Persoonlijkheid", waar wij tegenwoordig zoo'n drukte over maken, kent de Schrift niet — 't bestaat ook niet — 't is een idool.

Bij den heer Fokkema is Persoon, dat boven alles verheven intelligibele deel der menschen van Kant — bij Delekat de „aller Theorie transcendente Persoon", in 't kort de mensch, zooals hij absoluut vrij gedacht wordt.

Dat is niet de persoon van den Bijbel, maar van de Stoïcijnen, de boven alles verheven persoonlijkheid.

En als de heer Fokkema nu zegt: gij zult geen andere goden hebben, dan bedoelt hij „die Persoon, dat volkomen onafhankelijk geweten, moet absoluut vrij staan van „uiterlijke autoriteit", traditie, een of ander boek, kerk, dominee, ouderlingen en zelfs van zijn eigen z.g. lagere leven. Zoo kan de „Bijbel als aangeprezen boek", ook onder de andere goden gezien worden. En dat noemt de heer Fokkema dan „de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt!"

Vandaar komt het, dat hij over den zondeval slechts kan stamelen, terwijl de kleuters het Bijbelverhaal van dat feit kunnen verstaan.

De heer Meima merkte op:

De spreker heeft gevraagd, of er bij het kind een normbewustzijn aanwezig is. Hij wil het voorloopig aannemen. Daarin komt zijn critisch standpunt uit. Hij moet weten, dat wanneer God ons gebiedt, onze kinderen te straffen, dan is ook dat normbewustzijn aanwezig, dan moeten we dat aanvaarden, niet voorloopig.

Het antwoord van den heer Fokkema was op de hoofdzaak ontwijkend, al gaf hij toe, dat de heer Janse het goed had doorzien.

Is het nu eigenlijk geen schrikkelijk gebeuren? Dat daar op een vergadering van Christelijke onderwijzers zoo maar iemand komt, die alles onderstboven werp, wat ons allen, die de school met den Bijbel liefhebben, boven alles dierbaar moet zijn?

Ik zal er niet meer van zeggen. Alleen dit: laten wij onze ooren op onze vergaderingen goed openzetten en de dwaling dapper tegemoet treden.

Noodzakelijke lectuur, helaas. Als er niet opgelet wordt, kan het calvinisme in Nederland wel zijn biezen pakken. En dan krijgen we op den duur ook geen lof redenaars meer ei"van, maar de armoede van het buitenland.

Baal, Jahwe, de mis.

In „Kerk en Wereld" (vrijzinnig) schrijft H. A. Boeser over het wetsontwerp inzake „smalende godslastering", waarbij de stem van Minister Donner zoo bizonder ontroerend geklonken heeft. Hoe dit hier toegaat, leze men:

En het geschiedde op den middag, dat Elia met hen spotte en zeide: „Roept met luider stem! Want hij is een god: omdat hij in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij een reis doet; misschien slaapt hij en zal wakker worden!"

303 Op deze „smalende lastering" van hun god verdubbelen de priesters hun inspanning: ze snijden zichzelf met messen en priemen, totdat het bloed over hun naakte lijven stroomt.

Mocht Elia zoo smalen? Was dit optreden met „krenking van anderer gevoelens" geoorloofd?

Baal, of Jahwe, ze worden hier in de gevoelens naast elkaar geplaatst. En, ironie, die zich in hetzelfde oogenblik voor het front van duizenden legitimeeren wil, wordt parallel gesteld met „uitbraakselen der hel", waartegen b.v. in „De Tribune", moet opgetreden worden. Even later:

In den Heidelbergschen Catechismus wordt de Mis een vervloekte afgoderij genoemd. Dit is géén spot, ook geen krenking van anderer godsdienstige gevoelens in het openbaar. Maar zij, de samenstellers, verklaarden met déze uitdrukking wél, dat de Mis een godslastering was.

Nu, dat stéat er niet. En wat er dan wél staat, daar staat nog bij: dat het in den grond (als men dus wetenschappelijk-scherp de kwestie stelt) zoo is. Als dat smalen heeten moet......

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's