GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op den tweesprong.

We behoeven er geen doekjes om te winden: den tijdgeest hebben de theologen-van-de-pTmties-opde-i niet meer mee. Niet meer, ook niet in het eigen kamp. Er is een periode geweest, waarin zulke theologen, juist door hun puntjes-op-de-imethode een schare vristen te bezielen, een levensgemeenschap wisten te vormen, een pers wisten in het leven te roepen. Maar thans is de toestand anders geworden; ook onder wie uit de door zulke theologen ontsloten bronnen nog dagelijks drinken, — met een filter boven het drinkglas dan altijd.

Men vraagt zich soms af, waar dat op uit moet loopen. En in veler hart, niet het minst onder de jongeren van latere generatie, leeft de vrees, dat dit mis moet loopen.

Zeker is, dat we op een tweesprong staan; dat er moet geleefd worden onder den druk van de noodzaak van „kiezen of deelen". Wil men althans niet in korten tijd zien verloren gaan, watt met zooveel moeite in Nederland gebouwd is.

De stem der historie kan ons hier veel leeren.

Op één pimt willen we die stem eens even laten spreken.

Ik heb het oog op de verhouding van Franz Overbeck en Friedrich Nietzsche tegenover het „histoTisch" christendom.

Overbeck en Nietzsche, — die twee waren bij elkaar gebracht in Bazel. Daarheen was Overbeck getrokken als professor, nadat hij, als leerling van de Tübinger school, een tijdlang in , Jena privaatdocent geweest was. Nietzsche was in Bazel reeds eenigen tijd eveneens als hoogleeraar werkzaam geweest. De twee woonden vlak naast elkaar, verschilden slechts zeven jaar in leeftijd (Overbeck was de oudere), en kwamen zoo gelteidelij'k tot een vriendschappelij'k verteer: ze aten 's avonds gemeenschappehjk.

Zoo kwamen twee. bij uitstek zich tegenover hun tijdgenooten al meer isoleerende geesten bij elkaar. Nietzsche, die als professor de philologie te doceeren had, had zich reeds min of meer als „revolutionair" doen kennen op zijn colleges: zijn wetenschappelijke opstandigheid werd aan Overbeck kenbaar, en plantte zich gedeeltelijk op hem over, in de dagelijfcsche gesprekken, die de vrienden voerden. Zoo zag Overbeck voor zijn oogen groeien net in 1871 verschenen werk van Nietzsche: Die Geburt der Tragödie. Die filoloog ontpopte zich daarin als omwentelingsgezinde; want de filologie van zijn tijd noemde hij kortweg ann en afgeleefd: hij wilde er het element van het enthusiasme weer ingebracht zien; de sterke wind van den vrijbuitersgeest blies over de gele papieren van zijn vakgenooten, en — falies ze van de tafel. En nauwelij'ks was dit boek verschenen, of de onrustige scheppersdrang van Nietzsche zette zich aan een nieuwen arbeid: hij broedde over een tweede revolutionaire publicatie, waarvan de titel reeds sprekend is: de Unzeitgemasze Betrachtungen.

De suggestieve kracht van Nietzsche liet daarbij niet na, zijn vrienden te „sommeeren", zooals Overbeck het uitdrukt, méé te werken. Meer dan hij zelf vermoedde, had die suggestie op Overbeck invloed; en zoo kwam deze er toe, een tegenover zijn vak-en tijdgenoioten eveneens „revolutionaire" publicatie voor te bereiden, die dan ook in 1873 verschenen is, onder den titel: üeber die Christlichkeit unserer heutigen Theologie. Merkwaardig is daarin de parallelle tusschen Nietzsche's aanval op diens vakgenooten, en Overbeck's aanklacht tegenover de zijne. Had Nietzsche gezegd: uw dorre letters missen den enthusiasten geest, gij filologen, daar schreef Overbeck: uw dorre letters, o bijbeluitleggers, missen den enthusiasten geest van het oudste christendom, gij theologen. „Früher suchte man nach dem in der Bibel innewohnenden Geist, heute herrscht imter uns der Bitchstabe". Vroeger zocht men nog naar den „geest", die in dfen bij'bel gevaren "is, tegenwoordig bukt men zich onder de tyrannie van de „doode letter". Men ziet de lip zich al krullen. Het zelfde thema, dat aUe eeuwen door in de kerkgeschiedenis aangeheven werd door mysticisten en enthusiasten, dat de kerkhervorming haast in de wieg gesmoord had, klonk nu uit den mond van een theologisch hoogleeraar, die als kritisch theoloog benoemd: was, en — gelijk we nog zullen zien — het wilde blijven ook. Was het wonder, dat de twee vrienden over hun beider „ujiizeitgemasze Betrachtungen" heen, elkaar de hand gaven? Overbeck kon niet dadelijk een uitgever krijgen, Nietzsche stelde hem voor, het te probeeren bij den zijnen; en toen Nietzsche's Unzeitgemasze Betrachtungen en Overbecks Christlichkeit der Theologie op zekeren da, g gedrukt en wel daar vóór hen lagen, door denzelfden uitgever hun toegezonden, lieten ze de „tweelingejn" in één band binden, en Nietzsche schreef op het aan Overbeck gegeven present-exemplaar van zijn geschrift de versregels:

Ein ZwiUingspaar aus Einem Haus ging muthig in die Welt hinaus, Welt-Dcrachen zu zerreissen. Zwei-Vaterwerk! Ein Wunder war's! Die Mutter doch des Zwillingspaars Freundschaft ist sie geheissen!

Nu moet men hier op één ding letten: den derden regel. Ze wilden beiden „draken verslaan", beiden revolteeren, beiden vertellen, dat het met het historisch christendom van letterknechterijl, en van schoolsche geleerdheid en van officieele wetenschap niets gedaan was. De draken-idooders. Heeft de geschiedenis deze ontboezeming van Nietzsche, die in dien tijd ongetwijfeld Overbeck's instemming had, gerechtvaardigd? Velen antwoorden: neen; die twee waren geen verwante geesten, hun werken geen 'tweelingspaar.

Anderen zeggen: ja; als 't erop aankwam, had Nietzsche gelijk; ze waren één familie. Die scheidslijn liep niet tusschen Nietzsche en Overbeck, maar inderdaad tusschen hen samen ter eener, en de christelijke samenleving, ook de échte, ter anderer zijde.

Bij dit laatste gevoelen zouden wij ons willen aansluiten.

Inderdaad, er schijnt iets voor te pleiten, dat men tnsschen Nietzsche en Overbeck een dikke streep trekt, om ze van elkaar te scheiden. Hoe zijn later de wegen der twee uiteengegaan. Ik zwijg nu over hun inderdaad zeer uiteengaanden levensloop, en ook zelfs over den zeer verschillenden kijk, dien ze later toch op het eerste christendom bleken te hebben. Nietzsche zou later dat eerste christendom zien als een Iroepje bleekneuzen achter een afgeleefden hebreeuwschen gekruisigde aan, en Overbeck zou in zijn Nachwort op zijn boekje van 1873, welk Nachwort geschreven is in 1902, nog eens lyrische zangen zingen over den heldenmoed van de eerste christenen, die dan toch maar, anders dan wij tegenwoordig, den moed hadden, voor hun geloof te sterven!

Ik laat dat rusten.

Ik wijs alleen op de beschouwing, die later velen over Nietzsche-Overbeck hebben gehad. Dat Nietzsche voor het christendom niet te annexeeren viel^ daar zijn we het wel zoo ongeveer over eens. Maar velen hebben toch tenminste Overbeck als getrouwen getaige voor de zaak van geloof en kerk verheerlijkt. Met name Karl Barth liet zich in dezen niet onbetuigd. Overbeck's aanval op de apologetische en liberale theologie va(n zijn tijd had Earth's voUe instemming; hij had een open oor voor Overbeck's heenwijzing naar het enthusiasteschatologisch karakter van het oerchristendom, , gaf hem schoon gelijk in de klacht, dat alle historische theologie, reeds van de kerkvaders, juist j wijl ze zich een vaste plaats in de wereld veroverde, verraad was aan het ware christendom, en meende dus, dat Overbeck een vraag tot het christendom richtte, die een antwoord hebben moest. Bartii heeft dan ook Overbeck en Blumhardt aan elkaar gekoppeld, om zoo van den antichrist, van den satan der historische positie vafl het christendom weer bevrijd te worden, en weer het enthusiasme — maar dan liefst onder een anderen naam! — een plaats daarin te geven.

Toch dunkt ons deze inlijving van Overbeck in de voorhoede van het christelijk reformatorenlegioen onjuist. Want met Zschamack geloot ik, dat Overbeck wél den afstand tusschen „moderne" theologie en oerchristendom heeft willen aantoonen, maar dat hiji daarmee geenszins bedoeld heeft, terwille van het geprezen oerchristendom die moderne theologie te verloochenen. In 1902 schrijft hij nog in zijn Nachwort, wel degelijk . weten, en in 1873 ook geschreven te hebben, dat i theologie steeds modem geweest is, en juist_

daarom ook steeds de „natürliche Verratherin" van het christendom geweest is. Hij heeft echter óók zelf geschreven, zich als vertegenwoordiger van het christendom , /iiet geschikt te vinden", en evenmin als Nietzsche „religieus" te zijn. Het is het noodlot van alle historische theologie, en cultuurarbeid, dat ze onchristelijk moeten zijn; want enthusiasme en een historische positie staan nu eenmaal tegenover elkaar. Maar hij blijft zelf in het historisch© geworteld, — als liberaal.

Trekken wij dus een scheidslijn, dan plaatsen wij aan den ©enen kant Nietzsche èn Overbeck, en evenzeer Karl Barth, al willen wij zijn nieuwe dogmatiek rustig afwachten, en aan den anderen kant onszelf, d.w.z. die calvinisten, die de moderne theologie NIET daarom afwijzen, dat z© met een vast gedachtensysteem, en een besproken plaats in de geschiedenis optrad, doch ALLEEN daarom, wijl ze ©en verkeerd gedachtensysteem had, en h a a r plaats christelijk noemde, wat wij betwisten. Voor ons zelf evenwel nemen wij bewust het recht, den plicht, tot een vast gedachtensysteem aan, kiezen ons welbewust een besproken plaats in de geschiedenis van theologie, cultuur, politiek, maatschappelijk leven. Wij doen dus bewust, wat Overbeck, overigens ongeïnteresseerd, verraad aan het oerchristendom noemde, want — zie artikel verleden week — wij verwerpen zijn theorie over dat oerchristendom; wij weigeren den banvloek uit te spreken over de vast© katheders, omdat wij den mensch Christus Jezus en den apostel Paulus op een historischen katheder zien staan, aUeen maar, met een onderricht, welks inhoud van boven was.

En nu zie ik ons geslacht — en ik denk daarbij aan onze allemaasten — op den tweesprong staan. Nog eens: de wind waait tégen, maar juist daarom spreken wij.

Men zal de onzekerheid, di© nu al enkele jaren aanhoudt, moeten opgeven, en zich bewust plaatsen moeten voor d© vraag: of wij de erfenis van ©en historisch christendom aanvaarden willen, ja dan neen.

Men zal vragen, of ik niet goed wijs ben. We hebben toch onze A.R. Partij', onze eigen poHtiek, onze christelij'ke „maatschappijleer", en zoo voort? Wie denkt er aan, den historischen ontwikkelingsgang te vervloeken?

Ik antwoord: ten deele gijzelf. Ten deele, en dan in dit „ten deele" weer deels onbewust, maar koppig. Gij wilt voor politiek, maatschappij, economisch leven, geen moment de probleemstelling van Nietzsche-Overbeck aanvaarden; de ©nthusiasme-theori© is u zeUs misschien wel een klein tikje al te vreemd. Maar er zijn er onder u, en ond©r uw personeel, die op theologisch-kerkelijk gebied d© problemen van "Nietzsche-Overbeck-Barth zien stellen, en 'dan ten aanzien daarvan uit een roezige ireniek, en uit onbeholpen rriisverstand omtrent de gevaarlij'kheid van het spel, al di© partijtjes maar als gelijkwaardig willen behandeld zien. Op politiek, economisch, sociaal gebied trekken zij de scheidslijn zóó: aan den eenen kant Nietzsche-Overbeck (ik zeg er bij: Karl Barth), aan den anderen kant wij, christen politici, wij' antirevolutionairen. Maar als thie Oil o gen in hun eigen pers DËZiELFDE scheidslij'n willen trekken, precies dezelfde, omdat zij begrepen hebben, dat, als men de lijn anders trekt, niet alleen de christelij'ke theologie, maar ook de antirevolutionaire en ehristelij'ke politiek eraan gelooven moet, dan zegt gij, voor ©en deel: laat ze toch ophouden; ze vervelen ons, ze zijn niet „broederlij'k". En dan neemt uw pers stukjes over den vrede over, en zwijgt andere (soms uit dezelfde pen D's Pi. v. Dij'k in zijn Kroniek) doo'd, en kweekt ©en sfeer, die voor ons allen funest is.

En de gevolgen?

De gevolgen zij'n deze. In naam van het o-udste christendo'm en zijn enthusiasme, ©n geestelijkheid, en anti-doctrinarisme, loochenen nederlandsche theologen de maagdelij'ke geboorte, dat school-product; en kweeken an'd©r©n ©en stemming di© het systeem-looze, letterlooz© „geest"-christendom verheerlij'kt tegenover het „letters"-6tende, almaar in systeem brengende „kristendom" van heden. En de zoo beïnvloed© jonge menschen dringen straks de middelbare scholen in — ze zijn er al — en laten hun theorieën los, en kw©ek©n ©en geslacht, dat straks deze algemeen gesteld© anti-historische theorieën op all© terreinen toepast, en zoo straks niet alleen de gerefoirmeerde theologie scholastische vemuftspelerij scheldt, maar evenzeer een antirevolutionair program, en een calvinistisch© economie, en al wat in de historie een plaats bespreken wil volgens ©en o ml ij n d s y s t © © m.

Zoodat ik hiermee eindigen wil:

a. er zijn er tegenwoordig onder ons velen, die kerk en theologie verbieden de houding te verdedigen, die hen zelf met kerk en theologie alleen overeind kan houden;

b. er zijn er onder hen velen, die niet begrijpen, wie hun ware vrienden zijïi, en die uit loutere kortzichtigheid de slangen („draken") op kerkelijik-theoilogisch erf verbieden te dooden, omdat zij niet begrijipen, dat zij zelf straks erdoor gebeten zullen worden (de „draken" hier bedoeld, zijn dan identisch met de anti-historische „drakendooders" van Nietzsche's vers);

c. er zijn er, die voor den tweesprong staan, en niet weten welken weg ze kiezen moeten; en anderen, die allang den tweesprong achter zich hebben, en den verkeerden weg zijn opgegaan.

Zoolang men niet hier zuiveren wil, zal alle reclamegewurm, en alle propaganda, en all© uitbreiding ons geen zier h©lpen. Eerst moeten de broeders weer eens scheidslijinen leeren trekken. Eerst moeten ze we©r eens zi©n, dat d© zaak van kerk-en-üieologie ons klier zaak is, omdat het over de grondproblemen van het christelijk levensbestand überhaupt gaat, eerst moeten d© broeders weer eens 'leeren, hun naasten lief te hebben, die met, en vóór hen werken, al vatten zij dat dan ook niet.

Want Nietzsche en Overbeck en Barth zijn inderdaad famih© van elkaar. Geen draken-dooders, doch vrucht-vertreders.

En aan den anderen kant staan zij', die niet den Historismus, maar wel de historisch© ontwikkeling volgen'willen, juist als niet te dooden vracht van Gods genade, die historisch werkte, werkt en werken zal tot Christus weerkomt, om d© historie te vervullen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's