GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

// Tegen-, mede-, zelf-denkers.

; /x „Utrechtsch Dagblad" geeft een verslag van een hervormingsrede, gehouden door Ds N. Blokker, remonstrantsch predikant. We ontleenen daaraan:

Ds N. Blokker begon met te herinneren aan een éénmaal door Nietzsche getroffen onderscheiding van menschen in: tegendenkers, mededenkers en zelfdenkers.

De tegendenker is de mensch, die den tegenstand noodig heeft om tot de juiste ontplooiing van zijn • wezen en zijn krachten te geraken; de polemiek en de politiek b.v. zijn z'n liefste terrein.

De mededenker is een mensch van geheel andere structuur. Hij zal alléén op kracht kunnen komen, wanneer hij om zich heen verzameld weet gelijkgerichte, geestverwante menschen. Hij verlangt niet naar het debat, maar naar de getuigenis in de volle vergadering; hij is het sterkst in het synthetisch samenkomen.

Daarnaast en daarboven staat dan de zelfdenker, Êven stoer als zeldzaam in onze wereld. Noch tegenstand noch instemming behoeft hij, hij stelt zich niet tegenover zijn tijd of terzijde van den tijdgeest, maar gaat zijn weg als een zelfstandig mensch. Hij zal het leven voorwaarts stuwen door zijn bezieling en door de kracht van zijn eigen geest.

Het zou nvi wel eens de moeite loonen na te gaan hoe deze drie categoriën van menschen zich de herdenking der Kerkhervorming zouden wenschen.

De tegendenker zou zich het liefst willen stellen in de anti-positie, dus tegen de Katholieke Kerk, die tegenwoordig zich zelve manifesteert en demonstreert in zoo velerlei opzicht: hare missiewerken, hare conferenties voor niet-Katholieken, haar bekeeringen, haar graalridders en haar maagden, die het Mariabeeld in optocht voor zich uitdragen. Hij zou smalend gewagen van die romaniseerende Protestanten, die, volgens hem, in hun liturgie, den weg opgaan naar Rome.

De mededenker zou allicht wijzen op datgene wat samenbindt en op dat Zwitsersche kapelletje waar nu eens Roomsch-Katholieken, dan weer Protestanten hun diensten houden, en beiden hetzelfde gezangboek gebruiken. Hij zou ons verbaasd doen staan door te vertellen, dat Roomsch-Katholieken daar zelfs hetzelfde lied aanheffen, dat men hier vanavond zal zingen: een vaste burg is onze God.

De zelfdenker zal zich verwant gevoelen aan de groote gestalten uit de Hervorming, die immers ook de ware zelfdenkers waren.

Het is niet moeilijk, in te zien, dat Nietzsche hier meer in tegen-denkerige onderscheidingen zich verlustigd heeft, dan dat hij zelfstandige mede-denkers heeft kunnen lééren. Want a. tusschen „denken" en „spreken" ligt een groote afstand; en b. de drie typen zijn nergens geïsoleerd aanschouwelijk gegeven.

De mensch alwetend, alomtegenwoordig, enz.

Uit een door het „Hbl." gegeven verslag van een rede van mevr. A. A. Balley:

Wij leven nu in een tijd, dat de mensch, men zou kunnen zeggen practisch alomtegenwoordig is. Zou het dan ook niet mogelijk zijn, dat de tijd nu is aangebroken, waarin hij al-wetend zou kunnen worden, een al-wetendheid, die een deel uitmaakt van de menschelijke uitrusting, omdat hij een ziel is, die een lichaam bewoont? Met „alomtegenwoordigheid" bedoelt spr., dat door de radio-televisie en door moderne middelen van transportatie en door den voortdurenden groei der telepathische communicatie in de wereld, de mensch zijn gewone limitaties is te boven gekomen. Hand in hand met de tegenwoordigheid gaat het weten. Wanneer, meer in het algemeen dan nu, de wetenschap van de ziel en de hoogere machten en krachten, ontwikkeld zal worden, dan zal de mensch bewustzijnsdiepten bereiken, waar hij voor zichzelf de waarheid, die door de eeuwen heen slechts aan enkelen bekend was, zal kunnen verifiëeren.

Hoe vroolijk is hier de rondedans der begrippen.

Vechten tegen de zoogenaamde vrienden.

Ite H. S. Bouma schrijft in de Kerkbode van Amsterdam-Zuid :

De Hervorming heeft d© eeuwen door moeten vechten tegen openhare vijanden en tegen zoogenaamde vrienden. Het laatste is telkens verzuimd. Dat vond en dat vindt men veel te hard en veel te eigengereohtig. We zijn zoo heerlijik één, als het tegen Rome gaat. Laat die eenheid nu niet worden verstoord, door met elkander te kibbelen over ondergeschikte punten! Dat, , . zijn immers maar kleinigheden!

Zoo wil men ook tegenwoordig weer de zaaik drijven! Dat Rome, ziet ge, dat maakt zich zoo sterk. En dan die kleinigheden! Ooh ja, 'kleioigheden. Het zijn immers maar Persoon en werk van Christus, Woord en Greest, kerk en zaligheid. Daar kunnen we best elkander in dragen.

En dat gaat er in. Er zijn duizenden Gereformeerden in Nederlsmd, die best — zelfs kerkelijk — kunnen samenleven met de oude tegenstanders van de beginselen der Hervorming en alleen maar als vijanden zien degenen, die de beginselen der Hervorming, ook kerkelijk willen beleven. Er zijn er in onze Gereformeerde kerken, die deze kant uit willen van de groote verdraagzaamheid, waaxin wordt geduld het ondermijnen van de Hervormings-beginselen.

Als bet over wetensöbappelijke definities gaat, volgt men heel andere regelen. Maar als 't over de kerk gaat, en over 't geloof, zijn dezelfde menschen vsiafc op den mist verliefd.

Ds Bouma merkt nog op :

De metgezellen van de Hervorming zijn geweest bet bumanistiscbe libertinisme en de dooperscbe onverbondenheid. De Reformatoren badden den strijd te voeren tegen de vijanden, maar niet minder tegen de scbijnvrienden. En dat beeft men voortdurend vergeten. Telkens en telkens werden de beginselen der Hervorming verdrongen door die van humanisme en mysticisme, tot op den dag van vandaag toe. Er poseeren menschen als 'kinderen der Hervorming, die door de Reformatoren als medestanders ten scbeipste zijn verloochend.

Het is telkens noodig, hierop te wijzen. Degenen, die daar vanwege de „broederlijkheid" bezwaar tegen hebben, moeten eens denken aan den tijd, die op ons aller dood zal volgen. Als bun systeem van niet-langervechten (lees: niet-langer-o n d e r s c h e i d e n) gevolgd was in vroegere dagen van reformatie, dan was er nooit een geestelij'ke gemeenschap meer geweest om hèn te „baren", toen het daarvoor de tijd was.

^ Herdenking van WUlem van Oranje.

H. Roland Holst schrijft in „Tijd en Taak" (rel. soc.):

Zou een passende vorm van herdenking van Willem _van Oranje door sociaUsten van verscbiUende politieke söbakeering wellicht zijn, bet op touw zetten van een kampagne voor politieke amnestie in Indonesië, allereerst voor de martelaars aan den Boven-Digoel? Mij dunkt, dat de groote nationale revolutionnair van 1572 op deze wijze inderdaad „geëerd" zou worden.

De revolutionair, — tot dat oordeel moet men wel komen, „als men niet meer uitgaat van God in zijn religiositeit." Maar doet men dat wèl, dan moet deze qualificatie vervallen.

Wie is de huichelaar?

Dr G. N. Impeta schrijft in Geref. Kerkblad voor Drente en Overijsel over de uitlating van G. v. Veen, sociaal^democraat:

In „Het Kind" neemt de sociaal-democraat G. van Veen, in zijn brief over huwelijk en opvoeding, tegen de krasse theorieën en practijken van de geheel „vrijen" positie.

Hij noemt het woord: muildiermoraal. Men weet: 'n muildier is 'n onvruchtbaar wezen, het plant zich niet voort. En bij schrijft: „Zoo wil ook de muilezeknoraal enkel de genotzucht, „zonder dat er kinderen van komen"; d.w.z. zonder dat de bedrijvers der liefde zich verantwoordelijk stellen voor de gevolgen."

Hü erkent dat 't boek van de Wibauts — andera geachte menseben in den socialistiscben kring! —• aan naturalistische neigingen tegemoet komt. Maar komt op tegen naturalistische huichelarij', die wordt gevonden, wanneer men „d© moddersloot met groen en bloemen afdekt."

Van huichelarij gesproken! Het woord dat men. tot nog toe óns het liefst naar het hoofd wierp! Wij waren bet, die met groote woorden tegen de zonde verzet aanteekenden, maar ondertusschen o zoo gaarne 'n zondepaadjö afliepen met onze voeten.

Maar nu wordt 't toch even anders. „De typische huichelaar voor dezen tijd, " schrijft de heer Van Veen, „is niet meer de ouderling met de rare paraplu (altijd zóó afgebeeld in caricatuur, met 'n schijnheilig, uitgestreken gezicht en 'n ruw-opgerolde oude groene paraplu, dwaas gestoken in den linikerarm), die nog immer in de „Notekraker" compareert ten gerieve van de anti-cleidcale gevoelens der lezers, maar de naturaUstisobe buicbelaar, die de moddersloot met groen en bloemen afdekt."

Zóó staat bet er. En zóó is bet juist gezien. De naturalist — de mentscb, die met „de natuur" éénzijdig dweept en zich overgeeft aan de uitleving zijner instincten, tot de laagste toe. Hij wordt tot 'n. huichelaar, als hij mooi noemt wat foeileelijk is.

De taak van een universiteit.

In het Algemeen Weekblad schrijft Dr J. A. vor der Hake over de huidige universiteit:

Die ziet als maar nieuwe professoraten geboren worden; dat is, in zijn geheel, een bodemloos vat van geleerdheid; die is eenzijdig en 'bekomanert zich te weinig om dat gedeelte van baar taai, dat er toch oók is, dat er m.i. in de eerste plaats is: de aflevering van in bun toe'komstige betrekking bruikbare mensen in de m a a t s c h a p p ij'.

Nog al nuchter; maar meer in overeenstemming met de Hooger Onderwijs-wet en de Nederlandscbe practijk dan sommige meditaties, soms nog onder ons geschreven.

Niets nieuws onder de zon.

. Onder dit opschrift schrijft Dr W. H. Gispen ia de Deutsche Kerkbode:

We raken niet gauw uitgepraat over onzen tijd. In een Engelsch boek vond ik de volgende treffende typeering, die ik wil vertalen.

„Wanneer Christus wederkomt, zal aan Zijn aankomst de kreet voorafgaan, een kreet, die luider wordt en toeneemt in gloed, in kracht, in sterkte: „Zie, de bruidegom komt." En het lijkt mij toe, dat deze kreet nu wordt gehoord. Wat is de beteekenis van de sterke belangstelling, die nu gevoeld wordt voor de 'bestudeering van de profetie — sterker dan gevoeld werd gedurende de laatste achttienhonderd jaren? Wat is de beteekenis van het feit, dat die menschen nu over dat onderwerp willen lezen, die er met groote minachting op neerzagen, weinige jaren geleden? Wat is de beteekenis van bet scheuren en splijten van de geheele sociale economie om ons been? We kunnen geen krant openslaan, we kunnen niet de meening van een staatsman of politicus booren, zonder dat ons verteld wordt, dat het aspect van de wereld op dit

oogenJbUk meer dTeigend, meer Terscliriïfcelijk, meer ontstellend is, dan het was twaalf, of zes, of acht maanden geleden.

Wat is de beteekenis van dat diepe besef van komende versckrikking — dat bezwijken van deor menschen barten, die vrees voor dingen, die op aarde 'komen zullen, geruïneerde koloniën, verwoeste bezittingen, vernietigde vermogens, alle plaatsen, behalve ons eigen kleine eiland aan den boezem van den oceaan, geschud, geschokt, wankelend, uit de voegen? Ik geloof, dat de roep die van dit alles uitgaat, ie: „De bruidegom komt."

Dit staat in een boek van Gumming over de gelijkenissen en werd door mij aangetroffen in den derden druk, verschenen te Londen in.... 1852.

1852—1932.

„Hetgeen dat er geweest is, hetzelfde zal er zijn •zoodat er niets nieuws is onder de zon." (Pred. 1 : 9.)

Het is goed, zulke parallellen te trekken. Men wil soms •zoo graag iets afdoen van Christus' woord, dat Zijn komst zal zijn als die van een dief in den nacht; dergelijke historische herinneringen brengen ons weer op onze plaats.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's