GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rousseau’s Emile.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rousseau’s Emile.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Religie en religieuse opvoeding bij Rousseau.

God alleen is groot. Wanneer Hij niet alles omvatte en vervulde, zou Hij niet zijn.

Daaxom is religie absoluut en centraal, en benaderen (we Ide waarde van een leeraar der menschheid, zooals Rousseau wilde zijn, het best door van zijn Godsdienst uit te gaan.

Religie is absoluut. Dat beteekent, dat ze niet uit den mensch kan zijn, want ze vraagt heel den mensch op. Alleen wie werd herboren tot ootmoed kent haar eerste ritselingen. Hij mishaagt zich zelf vanwege zijn zonden, zoekt zijn zaligheid buiten zichzelf in Christus en voelt in zich de drang der verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid, opdat God zij alles, ook in hem.

Niets daarvan bij Rousseau. Van zijn jeugd aan wordt zijn leven gedragen door groote trots van het hart, door zelfingenomenheid. Hij blijft zijn leven lang egoïst, egocentrisch in zijn handelingen. Hij, als een andere Faust, leeft vanuit de idéé van het zelfbeschikkingsrecht van den mensch. Faust eisch geluk. Alleen wie hem geluk schenkt, zal hij dienen, aan zoo een zal hij zich overgeven, al is het aan den duivel. — Rousseau, de even hoogmoedige, in klaarder vorm nog dan Goethe's Faust, kan zich niet afhankelijk van God gevoelen. En is het afhankelijkheidsbesef niet de grondzuil, door God zelf in 's menschen hart gezet, van de ontwakende kinderlijke religie? Rousseau vindt een gebed in den zin van vragen om hulp eigenlijk onbeschaamd en zonder nut. In de Emile zegt hij:

„Ik zegen Hem om zijn gaven, maar ik vraag hem er niet om." Hij acht het aanvaarden van gaven vreeselijk. „Genade" wenscht hij niet te kennen. Hij zaJ zelf zijn zaligheid verdienen. Van dankbaarheid, zich uitend in gehoorzaamheid, is geen sprake. Emile mag geen gehoorzaamheid loeren. Het woord mag in zijn woordenboek niet voorkomen. Zou iemand als Rousseau dan onze opvoeder en onderwijzer kunnen zijn?

Godsdienst is een dienen uit liefde van Hem, een zich absoluut overgeven aan Hem, die ons schiep, ons verlost en zalig maakt. Ook daarvan wil Jean Jacques Rousseau niet weten. Religie is wel voor hem een dienen, maar in de averecht!sch© zin, dat God hèm dient. Alleen wat hem, mensch, gelukkig maakt, is goed. Hij gelooft, wat hij noodig oordeelt en nuttig keurt. Alleen wat troost geeft, of gelukkig maakt, wordt als waarheid aangenomen. Hierin stemt Rousseau met de philosophen der 18de eeuw overeen, dat de menschelijke rede rechter over waarheid en onwaarheid is. Ook de beginselen van het Christendom moeten volgens hen door de rede kritisch woerden beoordeeld. D© rede is gave der Natuur. V/at met haar overeenstemt mag waarheid heeten. Wat zich tegen haar stelt, is dwaling of bedrog. Wie vasthoudt aan de geopenbaarde waarheden des Bijbels is èf een domoor óf een huichelaar. De inhoud van de Schrift moet gekeurd worden doox de rede on krijgt door haar arbeid recht en geldigheid. Wel nadert Rousseau Gods Woord met een zekere eerbied, meer dan de Encyclopedisten, die niet dan hoon er voor hebben, ma, ar in diepste grond staat ook Rousseau kritisch, sceptisch, ontkennend er tegenover. Laatste bron van kennis, met beslissend gezag, is de Bijbel hem niet. Zijn Savoyeesche vicaris acht de Openbaring overbodig en verderfelijk. Hij heeft alle boeken gesloten. Eén boek slechts* ligt open voor aller oogen: het boek der natuur.

Maar de Rede is hem evenmin beslissend. Rousseau is geen rationalist in de gewone beteekenis. Tegenover de grenzenlooze aanmatiging der philosophie treedt hij scherper nog op dan tegenover de Kjbel. Hij is overtuigd, dat de zuiver theoTetische rede, het bloote denken, de wereldraadselen niet kan oplossen. Ware het zooi, dan moesten de philosophen door de Rede tot dezelfde resultaten komen, want ieder hunner stelt zich in dwaze hoogmoed kennis heeft geen hunner. Hoe komt dat zoo? Volgens Rousseau, omdat de menschelijke geest, als theoretische rede genomen, ontoereikend is, Gods wezen en de kern der religie blijven onbegrijpelijk. Ze behooren tot de geheimnissen, die zich verbergen in regionen, waar de mensch noch met zijn zinnen, noch met zijn red© kan doordringen, Ho© meer we er over nadenken, hoe meer we ons verwarren.

Maar, gaat hij voort, gelukkig bezit ik ©en zekerheid op dit gebied, onafhankelijk van en hooger dan mijn denken. Uit welke bron komt deze zekerheid? Van het inwendig licht. De vragen, die bij dit licht onbeantwoord blijven, zijn nutteloos voor mijn gedrag en gaan mijn rede te boven. En voor v/at het inwendig licht leert, zijn geen verdere bewijzen noodig. Ze hebben zekerheid in en bij zich zelf. Het Gevoel, de intuïtie, sprekend tot hem, is sterker dan de rede, die ze bestrijdt. Wat het Gevoel goed noemt, is goed. Het geweten is de goede, betrouwbare leidsman van den mensch, het aangeboren beginsel van gerechtigheid en deugd.

rechtigheid en deugd. Deze en dergelijke uitspraken vinden we in de Geloofsbelijdenis van den Savoyeeschen vicaris, ©en stuk zeker langer dan zes leespreeken, en de kern van de Emile, bedoeld als voorbeeld van de wijze, waarop het godsdienst-onderwijs aan jongelingen van 15 tot 20 jaar gegeven kan worden.

Hij leidt ze in, door een teekening van het onderwijs in de catechismus uit zijn tijd. Het onderwijs van gansch Frankrijk was in handen van de Jezuïeten en niet al hun leermeesters waren even bekwam© paedagogen. Rousseau zegt er van: Moest ik de ergerlijkste domheid schilderen, ik koos een schoolmeester, die aan kinderen de catechismus onderwijst. Vi^il ik ©en kind krankzinnig maken, ik dwong het te verklaren, v/at het beweert als het zijn catechismus zegt. Het is een leeren spelen met woorden. Wanneer dit noodig is om de zaligheid te verdienen, zou men de hemel met ekster.s en spreeuwen kunnen bevolken. Emile zal in geen nkele godsdienst en sekte worden opgevoed. Rou-

seau wil hem slechts in staat stellen, die te kiezen, v/aartoe het beste gebruik van zijn rede hem leiden moet.

En dan vertelt hij — de Emile is haJf leerboek ea half roman — van een verdwaasd jongeling, dio als verloren zoon aanklopt bij een Roomsch geestelijke. Deze blijkt een voortreffelijk mensch te zijn, die het hart van zijn beschermeling doorziet, diens vertrouwen weet te winnen en hem met bijzondere takt op de goede paden weet terug te leiden. Eindelijk lokt de geestelijke de vraag uit: hoe hij zoo gelukkig kan zijn, bij EÜlerlei miskenning en te midden van zooveel ontbering. D'an komt deze geloofsbelijdenis. Nog niet dadelijk. Zeker, de geestelijke wil biechten bij den jongeling, d.i. Rousseau zelf, na diens biecht ontvangen te hebben. Maar daarvoor wil hij een geschikt uur en plaats kiezen. De bijeenkomst had plaats in de lente, met het krieken van de dageraad, buiten de stad, op een hooge heuvel. De stralen der opgaande zon kusten reeds de vlakten, wierpen op de velden lange schaduwen en verrijkten met duizend spelingen van het licht het schoonste tooneel, dat ooit het menschelijk oog kan treffen. — Te midden dezer heerlijke na.tuur ontvouwde, na een wijle v; in zwijgend genieten de geestelijke zijn geloofsbelijdenis van de natuurlijke godsdienst. En dat in de ik-vonn. Ze blijkt resultaat van moeilijke zielev, rorsteling. Eerste geloofsartikel is: Een wil i)o\vcegt het heelal. Tweede: De wereld wordt bestuurd door een wijze wil. Het wezen, dat wil en kan, dat spontaan handelt, het heelal beweegt en ; il!o dingen ordent, noemt hij God. „Ik bespeur God overal in Zijn werken. Ik voel Hem in mij, zie Hem overal rond mij. Maar zoodra ik Zijn wezen wil doorgronden, zoodra ik zoeken wil, waar Hij is, wie Hij is en v/elke Zijn substantie, ontsnapt Hij mij en mijn verwarde geest ziet niets meer."

Verder betoogt de geestelijke, dat de mensch in deze wereld de eerste plaats inneemt en dat hij een bezield wezen is. Zoo komt hij tot het derde geloofsartikel: De mensch bezit een vrije wil. Gevolg hiervan is: redelijke verantwoordelijkheid en , ais hoogste genot, tevredenheid met zich zelf. 'sMenschen ziel is onsterfelijk en bestemd om, na de vernietiging van het lichaam, het leven hiernamaals te genieten. Daarna ontwikkelt de vicaris zijn ideeën 'omtrent iGod als schepper, als de Eeuwige, als de Onafhankelijke, Wiens wil Zijn macht is, als de Algoede, met liefde voor de orde, als de Rechtvaardige, dio rekenschap eischt van wat de mensch gedaan heeft. Hij eindigt met de aanbidding van dien onbegrijpbaren God. „Ik veroot-„moedig mij en zeg Hem: Wezen der Wezens, ik „ben, omdat Gij zijt; als ik onophoudelijk over „U denk, verhef ik mij tot mijn oorsprong. Het „nuttigst gebruik, dat ik van mijn rede maken „kan, bestaat hierin, dat ik mij voor U veroot-„moedig. Mij overstelpt te gevo, elen door Uw groot-„heid, verrukt mijn geest, is de bekoring mijner „zwakte." —

Dan gaat de Savoysche vicaris over tot de practische voorschriften, maar deze, de zedelijke opvoeding betreffend, bespreken we D.V. in een volgend artikel.

De opvoeding naar zijn godsdienstige opvatting wil Rousseau laat aanvangen. Als Emile 15 jaar oud is, zal hij niet weten dat hij een ziel heeft, misschien is het op 18-jarige leeftijd nog de tijd niet om het hem te leeren.

Hoe komt Rousseau tot deze uitspraak? Allereerst omdat hij vreeselijk bang is voor schijn-weten, voor woorden zonder inhoud. Maar dan ook, omdat hij in dezen aan zijn regel getrouw is, dat alles naar de natuur moet zijn en dus een lange, lange voorontwikkeling vooraf moet gaan, zal het kind rijp zijn voor de diepe gedachten en zware redeneeringen, die deze natuurlijke godsdienst eischt.

— Ze is philosophisch gefundeerd en opgebouwd.

Maar hij vergist zich. Zei niet Herbart, voorzeker geen Calvinistisch Christen: „De idéé God moet als „het eindpunt der wereld, als het toppunt van alle „verhevenheid, reeds vroeg in de kindsheid door-„schemeren, en wel zoodra het kinderlijk gemoed „over de grenzen van zijn horizon tracht heen te „blikken. Nooit zal de religie de plaats der rust „in de diepte van het hart innemen, de plaats die „haar toekomt, wanneer haar grondgedachten niet „tot de oudste behooren, waar de herinnering „aan toe reikt; wanneer ze niet vertrouwd en ver-„smolten wordt met alles wat het wisselend leven „in het middelpunt der persoonlgkheid achter liet „blijven." —

Zeker de religieuse begrippen zijn zwaar. Maar is het ook niet te zeggen van die der natuurwetenschap? Met zon, maan ©n sterren is het kind van zijn jeugd aan vertrouwd. Ze prikkelen zijn zucht om te weten. Ze liggen hem zeer na. Maar van hun grootte, hun bouw, de afstanden enz. enz. begrijpen, ja weten kinderen niet. — Toch kan men zo niet uit de kinderwereld bannen, al zullen hun begrippen in dezen ver van jiiist zijn.

Wie met Calvijn gelooft, dat het zaad der religie, de zin voor het divine, door God zelf in het kinderhart is gelegd, dat het onafscheidelijk met zijn natuur gegeven is, voor die is de zaak uitgemaakt. Trouwens de vraag, of kinderen de geestelijke kracht ontvingen om religieuse gedachten, al is het dan niet in hun volle draagwijdte, op te nemen en te verstaan, in het hart te gevoelen en te beseffen en als werkzame kracht in zich op te nemen, is door de feiten van iedere tijd bevestigend beantwoord. Het bevel: Voedt uw kinderen op in de leering en vermaning des Heeren, maakt aan alle tegenspraak een eind. En Jezus zegt in weerwil van de ongeschiktheid der kinderen om de diepten van Zijn gedachten te meten: Laat de kinderen tot Mij komen, want hunner is het koninkrijk. En dat o.m. ook omdat hartstocht en twijfel hun vreemd zijn, omdat hun blik niet te beneveld is, om de schemerende bergen te zieti en omdat hun dankbare ontvankelijkheid en do vlucht van hun phantasie zander moeite de hooge gang neemt, waartoe het verstand der verstandigen zich tevergeefs afpijnigt. Mits Gods Geest ze geleidt. Van Rousseau kunnen we in dezo weinig anders dan dwaling leeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Rousseau’s Emile.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's