GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Persschouw.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Persschouw.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oranje en ISozes.

Het zal de lezers niet verwonderen, als ik in dit Oranjenummer ook de Persschouw geheel aan Oranje wijd. Het spijt me zeer, dat ik daarbij niet volledig kan zijn; verschillende artikelen van groote waarde vielen niet onder mijn bereili, of waren (in één exemplaar voorradig) te kostbaar voor de schaar..., en andere, die ik reeds in Januari en Februari had weggelegd, met het oog op dit nummer, zijn in Maart door enkele gansch argelooze verhuizers als palcpapier gebruikt en — verloren gegaan. Toch heb ik wel copie van waarde kunnen vinden.

Ds Is. Voorsteegh schrijft in de „'s Gravenhaagsche Kerkbode" over Willem van Oranje's godsdienstig leven. Over zijn einde lezen we o.m.:

Evenmin als Mozes het volk, dat hij ten leidsman was, in het land der belofte invoerde, heeft Oranje het volk, welks lot, in den weg van Gods voorzienigheid, zoo nauw met het zijne verbonden werd, in het land der vrijheid persoonlijk mogen inleiden. Donkere wolken hingen bij Oranje's dood nog dreigend over de Nederlandsche gewesten. Slechts een klein deel was van de Spanjaarden bevrijd. De eenheid van al de Nederlandsche gewesten, Oranje's ideaal, was verbroken.

Vrije uitoefening van de Religie in de gewesten, een ander ideaal, waarop de Prins al zijn zinnen en streven gezet had, was bij zijn dood niet bereikt.

En toch — hoe rijke vruchten zou het door hem, met volle handen uitgestrooide zaad, eenmaal dragen. Door God geleid op een weg, dien hij, als edelman te Brussel, waarlijk niet vermoeden kon, door God geroepen tot een levenstaak, die hem heilig werd in den diepen zin van het woord, toen God zelf in persoonlijk geloofsleven „zijn schild ende betrouwen" geworden was, zien wij dankbaar op deze groote persoonlijkheid terug.

Oranje en Mozes, de vergelijking heeft inderdaad in meer dan één opzicht redelijken zin, ook al verzet men zich tegen het op begripsverwarring rustende Dacostianisme, volgens hetwelk Neerland het Israël van Europa heet. Het Israël van Europa, dat is de heilige, algemeene, katholieke kerk, voorzoover zij in Europa plaats heeft gevonden. Onder dit gezichtspunt plaatsen wij dan ook onderstaand citaat uit een artikel van L. de R. in „De Historiestem":

Indien we één persoon willen vermelden, die heeft meegevoeld, meegeleefd met het volk van zijn dagen (hoewel zelf in aristocratischen kring opgevoed) en welbewust partij heeft gekozen tégen de macht der geweldhebbers zijner eeuw en vóór de zaak van het „klein-volk", dan is het zeker wel Willem van Oranje. Niet ten onrechte is in een dezer dagen veel verspreid Evangelisatie-blaadje de opmerking gemaakt: „Willem van Oranje verbond zijn lot aan dat van het Nederlandsche volk, zooals weleer Mozes deed, verkiezende liever met het volk Gods kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben."

Willem van Oranje en een woord der Koningin.

In hetzelfde nummer van bovengemeld orgaan schrijft Ds Voorsteegh:

Als wij Oranje, te, midden van zijn strijdend volk voor ons stellen en vragen, wat dat alles ons, ook nu nog, zegt, wijzen wij, ten antwoord op deze vraag heen naar het woord, door Hare Majesteit de Koningin, op 3 October 1924 te Leiden gesproken bij de herdenking van het ontzet der stad. Onze voorvaderen, onder den Vader des Vaderlands strijdend, hebben „het gansQji de wereld getoond", zoo sprak Hare Majesteit het uit, „wat zij vermogen, die geen offer, noch ontbering tellend, waar het hun hoogste goederen geldt, in God hun vertrouwen stellen" — — „Wij, het na-, geslacht, mogen ons niet bepalen tot het prijzen van wat was".

„De onvergetelijke mannen, die onze geschiedenis, bron van onze kracht, gewrocht hebben, zij eischen van ons, dat, van het kostelijk erfdeel, in onze handen gesteld, wij ons de trouwe en vroede wachters zullen toonen. Laat ons immer er op bedacht zijn, dat het onze dankbare, maar dure plicht is, dat erfdeel ongeschonden en kan het zijn verrijkt, aan onze nazaten over te dragen. Aldus doende, eeren wij tevens het best hen, die alles veil hadden, toen het gold de nog wankele grondslagen te verdedigen, van wat thans ons vrij en onafhankelijk Vaderland is."

Willem van Oranje, revolutionair?

In „LTmuider Kerkbode" schrijft S. over den 80-jarigen oorlog als volgt:

Een verdedigingsoorlog.

Men trachtte niets anders „dan zich, met vrouw en kinderen in 't leven te behouden en de vrijheid, te verkrijgen God naar zijn geweten te dienen en men zou, indien er een weinig toegeeflijkheid ware geweest, een einde aan alle bloedstorting hebben gemaakt".

En waar historieverknoeiers deze geheele beweging als revolutionair willen brandmerken, halen we deze woorden aan uit een Smeekschrift in 1573 gericht aan Filips II: „Wij onderwerpen gaarne onszelven, met al hetgeen wij in de wereld dierbaar hebben, onder Uwer Majesteits gehoorzaamheid en onderdanigheid, en wij zijn bereid om Uw Kon. Majesteit met lijf en leven alle goede en getrouwe diensten te bewijzen".

In geen tijdvak van zijn moeite-en smartvol leven heeft Prins Willem zich zoo vernederd gevoeld als nu.

Als een berooid zwerveling, genadebrood etend bij vrienden en verwanten, doolde hij rond.

Revolutie en Reformatie zijn inderdaad in wezen verschillend; om te bepalen, aan welke van die twee Oranje heeft toebehoord, dient men naar heel andere dan bloot-historisch registreerbare dingen te vragen. Maar toch, ook reeds naar de uiterlijke omstandigheden vertoonde Oranje alle lijdenstrekken, die typeerend zijn voor het beeld van den Reformator.

Oranje tnsschen familiezorgen en volkszorgen.

In het zelfde nummer van het reeds genoemde blad schrijft S. ook iets over de familiezorgen, die Oranje had:

In dezen tijd, toen alles hem tegenliep, had de ongelukkige Prins veel verdriet door de droevige zorgen, welke hem zijn tweede gemalin, Anna van Saksen, bezorgde.

Toen hij in 1567 uit de Nederlanden vluchtte, overlaadde ze hem met verwijten van lafhartigheid.

Op de Dillenburg maakte ze zich onmogelijk tegenover de familie Nassau, die haar en haar gevolg gastvrij opnam. Ze sloot zich op en beantwoordde vriendelijkheid met minachting.

Ze verliet de Dillenburg en vestigde zich te Keulen met een gevolg van 22 personen, waar ze zich overgaf aan ondeugd.

Haar echtgenoot en ook liaar familiebetrekliingen wendden onophoudelijk pogingen aan om de rampzalige vrouw op den goeden weg te brengen. Zoo schreef Oranje in een roerenden brief aan haar: „Als een man moeilijke tijden doorleeft, is er geen troost zoo zoet als die, welke een vrouw geven kan — als hij ziet, dat zij het kruis, dat de Almachtige haar echtgenoot heeft opgelegd te dragen, met geduld draagt, en dat te meer, als hij strijdt om Gods roem te bevorderen en de vrijheid van zijn land te verwerven. Gave God, dat hij in zijn ellende het medelijden van zijn vrouw genoot en niet overgelaten was aan vreemden. Zijn toekomst is onzelser; die is in de handen van den Almachtige, die hem zijn beproevingen gezonden heeft voor zijn zonden. Moge Zijn Heilige Geest hem en haar bij hun daden leiden, zoodat zij zich voor hun handelingen zullen kunnen verantwoorden op den Laatsten Dag".

Op dezen en menigen anderen brief antwoordde zijn echtgenoote onbeschaamd en weigerde Keulen te verlaten.

Voeg daar nog bij het verdriet, dat aan zijn vaderiiart knaagde, doordat Alva zijn 13-jarigen zoon Filips Willem van de hoogeschool te Leuveni had laten oplichten en naar Spanje voeren, dan vraagt ge u af, hoe is 't mogelijk, dat Oranje temidden van al die teleurstellingen altijd nog bleef letten op den gang van zaken in de Nederlanden.

Het antwoord is, dat het in deze dagen hoe langer hoe meer zijn roeping was geworden, om zich zelf te geven en op te offeren voor de verlossing van Nederland.

Tot zijn boezemvriend Marnix van St. Aldegonde zei hij: „laat men ons trappen, indien de kerke Gods maar gered worde".

Een doom in het vleesch, — dat is een werkelijkheid, die concreter is, dan doorgaans in onze meditaties erkend gebleven is.

Oranje in de Utteratnur van zijn tijd.

Onze redacteur. Dr C. Tazelaar, heeft in „Stemmen des Tij ds" een artikel gegeven over „de figuur van Prins Willem in de literatuur van zijn tijd". De auteur spreekt over de verzen, waarin de Prins ter sprake komt:

Natuurlijk komt de figuur van den Prins er herhaaldelijk in voor, en, omdat deze gedichten afkomstig zijn van de hem beslist-vijandige partij, is de critiek op zijn persoon en zijn beleid fel, zelfs veelal hatelijk. Men weet dat van te voren en zal ook niets anders verwachten. Maar toch is het van belang te zien, wat dan die felle critiek beweert, wat ze maakt van den Prins en zijn optreden; want dat alles geeft een indruk van het oordeel der hem ongezinde tijdgenooten. En uit dat oordeel kunnen we opmaken hoe ze hem als tegenstander schatten.

Een Hekeldicht van 12 Sept. 1579 is slechts te verstaan als men zijn „stokregel" verstaat:

't Es alsoo waer als den hont de byle heelt gheëten;

want wat den stokregel in het algemeen aangaat:

De stokregel was de laatste regel van iedere strophe „die" aldus Dr J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ned. Letterk. I, 205, „eigenlijk zelf het referein was. maar gëvvoörilljk-de stok weril genoemd, als ware de' •strophe de vlag, die er aan opgehangen was. Figuurlijk gesproken was dat ook het geval, want die stok was voor het referein wat de zin was voor het sinnespel: die spreuk of stelling, waarover het referein handelde, het thema, waarop in het gedicht gephantaseerd werd".

Deze jjepaalde stokregel nu wilde zeggen: 't is geheel onwaar; nu begrijpt men het vers:

Wie heeft den goeden tijd voor groot en klein in 't land gebracht? Wie dan „dezen ghenadighen prince alleen? " Hij pleegt geen geweld, alles is even goedkoop, men laat iedereen ongemoeid; geen nieuwe lasten worden opgelegd, maar de oude privilegiën worden geëerbiedigd; alle ketters hebben het land verlaten; wat geuzen zijn weet men niet;

„ende de oatholijcke en grijpt men niet meer bij haren neusen. Het landt es ghepurgiert van alle malheureusen Noyt en heeft Vlaanderen in meerder ruste gheseten."

Dat hij geen tyran is blijkt duidelijk: geestelijken en leeken prijzen hem als om strijd; hij zoekt geen bloed, maar schuwt twist, oproer en tweedracht; hij staat niet naar eenige heerschappij, de voorspoed van het land is al zijn begeeren. En dus is de conclusie, waarmee de dichter besluit:

„Die hem blameren, zij doen zeer onvroedeUck. Wat hij doet, het es al om beter ghedaen (=: uit bestwil) Want zonder hem het landt hadde gheheel verloren gheghae'n. Zeer sterckelijck heeft hij jegen de Geuzen ghestaen. 't Es een vroom vorst...."

Maar de allerlaatste regel is de stokregel, die vijf maal terugkeert op het slot van de vijf maal zeventien regels:

't Es also' waer als den bont de byle heeft gheëten"!

Van een ander vers (Louys Heyndricx, 1584, waarschijnlijk kortnadenmoord, geeft Dr Tazelaar een parafrase. We lezen O'. m.:

Onlancx, aldus begint de venijnige maker,

„Onlancx vérmoeyt om slapen ghelegen Een verscrickelick visioen hebb'ic vercreghen. Dalende ter hellen alsoo my doohte. Overptynst ghy oft ie mocht zijn versleghen!"

Een wonderlijk gedrocht deed dienst als portier: hij greep den dichter bij den nek en duwde hem naar beneden, waar men, naar het scheen, Vuloanus' bliksem en donder vierde. Opeens was er een alles-overs'temmend lawaai en versoheen Lucifer, „ghebonden met een gloeyende keten", die uitriep: „ „Gompt den Prince van Oraignen? "" „Hij es voor de poorte", antwoordde het poortierken,

„gheconvoyeert van een legioen booze gheesten Ende een onnommelick ghetal van zijn mutijnsche (^= oproerige) ghesellen".

Men sloot de poorten en ging zich beraden.

„D'een wild'hem in hebben, d'ander vreesde schade Nemende exempel wat hij in 't Nederlant hadde bedreven, Alzoo wy moghen weten".

Ten slotte werd „gheaccordeert", voor Vlaanderen helaas te laat, dat hij aan de genade van Lucifer zou werden overgegeven, maar dat Aldegonde nog „wat tijts ter werelt leven" moest. Hij kwam binnen en

„gheveynst es hy neder gheseten Om zynen druck te boeten".

Lucifer heette hem welkom en ook Graaf Adolf en Lodewijk, maar hij toonde zich met die begroetingen weinig ingenomen. Terstond kwam er een gestaart wezen met blakende oogen („liever had'ic gheweest in een deserte (=: woestijn)" voegt de dichter schijnheilig aan zijn relaas toe, die, omdat de aangekomene als Tantalus „meende te verdrooghen", „een gloeyende coppetasse" (= drinksohaal) voor hem zette. Hi, j werd „vaste met een keten ghebonden" en vroeg aanstonds naar degenen, die vóór hem aangekomen waren.

„Neffens Lucifers troon stont zijnen zetele; Hij zocht noch twiste!"

zegt de dichter en passant kwaadaardig.

Een lange rij van zijn vroegere helpers dook op. De een stak zijn hoofd uit een „triakel-ketele" (een ketel, waarin gif gestookt wordt), een ander, vroeger een monseurken (een meneertje), maar nu allesbehalve een heer, kwam triomfantelijk aanzetten, een derde „keek deur een oleen deurken" — 't was een aantal „niet moghelio om spellen".

„Quaet Willeken" (een spotnaam voor den prins, dien men telkens in deze refreinen vindt) „zach er ook veel van zijn oude sloorkens", die hier „wiesschen plateelen en taillioorkens (= borden) met tanden „als slanghen", leelijk en mismaakt „deur den brant vul blamen" (= het helsche vuur). Onder haar zag de dichter „Flandryne" en „Zelandine" en ook werd ziin vrouw tot hem gebracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1933

De Reformatie | 10 Pagina's

Persschouw.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1933

De Reformatie | 10 Pagina's