GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. Psalm 25:21.

Oprechtheid en vroomheid.

Oprechtheid en vroomlieid, twee woorden voor "s Heeren volk van liefelij'ken klank. Z; ij doen een teedere snaar trillen in hmi ziel. Het hart van den wereldschen mensch wordt begeerig aangedaan als hij hoort spreken van rijkdom en eer; maar de ziel van Gods kinderen wordt innerlij'k ontroerd bij het vernemen van Davids bede: „Laat opreohtheid en vroomheid mij behoeiden".

Oprechtheid en vroomheid, deze beide woorden beteekenen eigenlijk hetzelfde. Ze worden in den Bijbel gedurig met elkaar verwisseld. Het woord, hier door vroomheid overgezet, wordt op andere plaatsen in de Heilige Schrift door oprechtheid vertaald. In Psalm 37:37 komen ze in omgekeeid© orde voor: Let op den vrome en zie naar den oprechte". Men kan deze beide woorden ook combineeren : oprecht© vroomheid. Geen halve, geen voorgewende vroomheid, maar vroomheid, die den ganschen mensch vervult, die de stuwkracht is van heel zijn verborgen en openbaar leven.

Oprechtheid en vroomheid, deze twee woorden bezigt de Schrift dan ook om aan te duiden iemands recht bestaan en gedrag, zoowel voor God als voor de menschen.

Oprechtheid heeft in dit verband meer betrekking op den verborgen omgang met God; vroomheid meer op den openbaren wandel voor het oog der menschen.

Oprechtheid ziet meer op het beginsel, vroomheid meer op de kracht en den invloed, waarmede dat beginsel zich laat gelden in al de verhoudingen van het dagelijksche leven.

Met het woord oprechtheid wordt de vreeze Gods bedoeld, die door den Heiligen Geest in het hart van 's Heeren volk wordt gewerkt, 't Is het eerbiedig opzien tot, het stil uitzien des harten naar den Heere, die alles weet, alles ziet en alles hoort, 't Is de stemming der ziel, waarbij liefde tot God de beweeggrond, de wet Gods het richtsnoer, de eere Gods het doel is van alle dingen.

Vroomheid ziet meer op wat van den Christen naar buiten in zijn handel en wandel openbaar wordt. In de vroomheid krijgt de innerlijke zielsstemming uiterlijke gestalte door woord en daad. De vreeze Gods is de wortel; wat uit dien wortel groeit: lad, bloesem en vrucht, is de vroomheid. Zoo toont de Schrift het ons in Job 1:1. „En deze man was oprecht en vroom, en God vreezende, en wijtende van het kwaad". Door „Godvreezende" wordt het woord oprecht, door „wijkende van het kwaad" wordt het woord vroom nader verklaard.

Ook de eigenaardige vorm van dit gebed treft ons. „Laat oprechtheid en vroornheid mij behoeden." David bidt, dat deze beide over hem de wacht mogen houden, opdat zijn hart zich niet neigen moge ter linker-of ter rechterzijde om het kwade te doen. 't Is een bede van ©en geheiligd en teeder gemoed, dat onder alle gevaren, die van alle kanten dreigen, het ernstigst vreest voor het gevaar der zonde. Daarom smeekt hij, dat oprechtheid en vroomheid op al zijn wegen hem mogen behoeden.

Welk een teedere nauwgezetheid ligt er in dat woord „behoeden". Behoeden, het is beschermen, beschutten, beveiligen, bewaren. Doch behoieden is van al deze woorden het sterkst. Het bedoelt hier een voortdurend, zorgvuldig in het oog houden van de groote taak en hooge roeping eens. Christens,

Oprechtheid en vroomheid, deze beide hoofddeugden zijn hem voortreffehjbe gezellinnen op zijn weg. Zijn pad is aan alle zijden vol van verlokking en bedreiging. Niet slechts door het geweld van zijn belagers, maar niet minder door de zondigheid van zijn eigen hart.

De bede van David geeft duidelijk te kennen, dat hij deze oprechtheid en vroo'mheid zichzeM niet kan beschikken. Daarom smeekt hij, dat de Heere ze hem genadig moge verleenen. In zichzelf gevoelt hij zich zóó zwak, dat hij geen oogenblik bestaan kan, zoO' hij niet aan beide zijden krachtig wordt ondersteund. Daarom vraagt hij of de Heere hem deze twee leidsvrouwen beschikken moge, opdat zij hem altijd ©n in alles sterkend en behoedend vergezellen. Hij bent geen veiliger leidslieden dan deze beide: de oprechtheid van hart en de vroomheid in den wandel. Zoo die hem bestendig geleiden en behoeden, zal hij een zuiver geweten hebben voor God en voor de menschen. Dan zal hij de kromme en verleidelijke paden van onrecht en bedrog ontvlieden. Dan zoekt hij geen heil in eigen gedachten en overleggingen, maar stelt hij in alles het betrouwen zijns harten op den Heere.

Nadrukkelijk treedt dat aan het licht in het slot der bede: „want ik verwacht U". Dit geeft Davids vrijmoedigheid tot zijn gebed aan. Hij durft zóó bidden, want het steunpunt zijner hoop is God zelf, ligt in 's Heeren gewisse belofte, welke toe­ zegt, dat Zijn gunst en genade zegenend en behoedend uit Sion tot Zijn volk zullen uitgaan. Gods belofte is voor de wachtende ziel van 's Heeren volk een vaste grond om op te rusten en te steunen.

„Ik verwacht UI" Dit beteekent, gehjk het vorige vers aangeeft: „Ik betrouw op U".

Gods volk is altijd wachtend en verwachtend geweest. In het Oude Testament is het één wachten op de komst van den Messias. In de Nieuwe Bedeeling één verwachten van Christus' wederkomst. En eiken dag van hun leven, ja, ieder oogenblik wachten zij op 's Heeren hoede en zegen.

Ik verwacht den Heere, dat is ©en verlangend wachten, begeerig uitziende, dat Hij tot hem komen zal, oan uit de volheid Zijner hemelsche gaven zijn wankelenden dienstknecht sterkt© te verleenen.

't Is een vertrouwend verwachten, er van verzekerd zijn, dat Hij komen zal om te doen, wat Hij heeft beloofd.

't Is een voortdurend, een onophoudelijk wachten, of Hij van dag tot dag de nooddruft vervullen en Zijn rijke genadegaven oiver hem vermenigvuldigen moge.

Als zóó Gods kracht zich steeds in zijn zwakheid verheerlij'kt, zal de Christen in de mogendheid des Heeren zijn heilige levensroeping vervullen, Gode ter ©er, zichzelf en ook anderen tot zegen.

Allen, die hun levenskracht en. levensrust vinden in de betuiging van den dichter: „Ik verwacht den Heere en ik hoop op Zijn woord", mogen gerust zijn. W.ant die den Heere verwachten, zullen niet beschaamd worden in eeuwigheid.

J. P. TAZELAAR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1933

De Reformatie | 6 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1933

De Reformatie | 6 Pagina's