GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Wekker" over het „wereldbeeld".

Niet gaarne citeer ik mezelf, maar omdat ik er waarde aan hecht, in christelijke gereformeerde en eigen kringen, voorzoover ik ze bereiken kan, de beschuldigingen, waarmede „De Wekker" het gereformeerde volk uiteen blijft drijven, te weerleggen, neem ik hier over wat ik schreef in „De Bazuin":

Voor 2 weken wees ik op een Wekker-artikel, waarin door den redacteur (J. J. v. d.) S(chuit) te Apeldoorn in een paar regels dooreengemengd werden de totaal verschillende kwesties van: duur der scheppings dagen — wereld beeld — ouderdom der aard c. Ik beloofde, op de zaak terug te komen.

We mclddon reeds, dat de Wekker-redacteur het had over Bi'.mner, de „evenknie van Karl Barth", bekend uit de z.g. dialectische theologie. Van dezen E. Brunner nu haalt de Wekker-redacteur de volgende uitspraak aan:

„Het Bijbelsch wereldbeeld heeft kosmologisch en historisch zijn tijd gehad. Wij weten, dat de wereld niet een paar duizend jaar geleden geschapen is, maar dat wij hebben te rekenen met millioenen jaren, en zelfs zoo - nog niet aan het eind zijn."

Men leze goed, wat hier door Brunner beweerd wordt.

Thans volgt hierop deze enormiteit, thans weer van de hand van den Wekker-redacteur:

Deze uitspraak van Brunner komt zeer overeen, met wat Prol. Aalders leert.

Tot zoover de Wekker-redacteur.

Het moet ons van het hart, dat het wèl bedroevend is, dat iemand, die verantwoordelijkheidsbesef diende te hebben tegenover het eenvoudige volk, welks eenheid of gedeeldheid voor zijn geweten gelegd is, zulke onware dingen durft neerpennen.

We zullen dat bewijzen.

Men lette erop, dat Brunner 3, zegge DRIE dingen beweert:

a. het bijbelsch wereldbeeld heeft zijn tijd gehad; vroeger was men nog zoo „naïef", het als juist te aanvaarden, tegenwoordig zijn wij veel te verlicht, om den bijbel zoo maar te gelooven op punten, waar hij absoluut geen verstand van heeft, en ook niets van te zeggen heeft;

b. de wereld is niet een paar duizend jaar geleden geschapen;

c. zij is meer dan millioenen jaren oud. Nu durft deze redacteur schrijven: deze uitspraak, in haar 3 punten dus, komt zeer overeen met wat Prof. Aalders wil. Dat dit dwaasheid is, kan ieder nagaan:

ad a. Brunner gelooft inderdaad, dat de bijbel een wereldbeeld heeft; dat laat hem evenwel volkomen koud, omdat hij het volstrekt overbodig vindt, aan bijbeluitspraken omtrent deze dingen waarde te hechten. Prof. Aalders evenwel betoogt herhaaldelijk: de bijbel geeft in het geheel geen wereldbeeld. Men mag van iemand, die aanstaande dominees kweeken wil, toch wel op zijn minst verlangen, dat hij de inhoudsopgave van een boek, dat hij bestrijden wil, zoo eens naleest op de punten, waar hij het over hebben wil. Had de redacteur dat gedaan, dan zou hij op bl. 541 hebben kunnen lezen: „Er zijn geen genoegzame gegevens om een wereldbeeld van den Bijbel of van de Bijbelschrijvers te construeeren... Er is dus geen reden om aan te nemen, dat het scheppingsbericht als geheel in een verouderd wereldbeeld geschreven is, waaruit de exegese het in ons tegenwoordig wereldbeeld zou moeten overbrengen. Onderzocht wordt of er in het scheppingsbericht dan wel enkele uitdrukkingen voorkomen, waaraan verouderde voorstellingen ten grondslag liggen...; het resultaat is negatief". Tot zoover de aanhaling uit Prof. Aalders' inhoudsopgaaf. Een schoolkind is nu in staat te concludeeren, dat dus hier Prof. Aalders rechtstreeksch bestrijdt, wat Brunner beweert. Niet slechts diens verdere redeneeringen, neen, diens axioma's worden door Prof. Aalders verworpen. Toch worden in Apeldoorn en daarbuiten aanstaande dominees en doodeenvoudige menschen afgeschrikt van het samenwonen met de gereformeerden, op grond van de bewering: Brunner's uitspraak komt overeen, o neen, zéér overeen, met wat Aalders wil! Niet om dezen auteur te kwellen, maar wel, om alweer te doen zien, hoe lichtvaardig men van deze zijde uiteenscheurt, wat bijeenhoort, wijzen we op deze dingen: er móet klaarheid komen, bij het volk. En als men van de inhoudsopgave soms naar den tekst terug wil, welnu, men leze bl. 172, 173, 174, 177, 178, 179, 180, 182, 183, 193, 195, 196, 197, 198, 200, 426—8, enz. Ik schrijf maar niet over, al bekruipt mij de lust. Ik ben er zeker van, dat ieder, die deze bladzijden leest, bewijzen bij getallen vindt, dat Prof. Aalders naar alle kanten duidelijk maakt, dat z.i. de bijbel nooit een wereldbeeld gehad heeft; dat heel die bewering van een bijbelsch wereldbeeld den bijbel iets in de schoenen schuift, dat hem vreemd is. Eén van beide dus: de W e k k e r - redacteur schrijft vreeselijk haastig over ernstige onderwerpen, of leest bizonder slecht. Hij had dit alles niet alleen moeten weten (nu hij erover schrijven wilde), maar ook zonder eenige moeite (afgedacht van eenig schrijfplan) kunnen weten; want over deze dingen is al lang geschreven, in den' strijd tusschen Prof. Aalders en Dr Schouten (waarover nog straks), door Prof. Grosheide, door „De Reformatie", in verband met een stukje in „Woord en Geest".

Maar we zijn er nog niet. We vervolgen: ad b. Brunner zegt: de wereld is niet een paar duizend jaar geleden geschapen. De Wekker-redacteur knoopt dat vast aan Brunners eerste opmerking; m.a.w. hij herinnert indirect weer eraan, dat Brunner zegt: de bijbel zegt het wel, dat de wereld een paar duizend jaar geleden geschapen is, maar ik geloof hem op dat punt niet. Nu triumfeert de Wekker-redacteur tegenover het volk, door te zeggen: Prof. Aalders gelooft ook niet, dat de jaartallenrekening, die de joodsche synagoge (blijkbaar ook „De Wekker") aangeeft, juist is; hij erkent dus ook niet, dat de wereld, laat ons zeggen, ± 4000 jaar vóór Chr. geschapen is. Ergo, aldus dan de conclusie: ergo, op dit punt is dan toch wel degelijk Bnmner een evenknie van Aalders. Maar ook dat is weer een grove onjuistheid. We noemen slechts drie redenen. Ten eerste: als twee hetzelfde zeggen, is het niet hetzelfde. Brunner heeft er geen oogenblik moeite mee, een bijbel te hebben, die zich vergist, want daar is hij van overtuigd; Aalders evenwel houdt vast aan wat de bijbel zegt, en meent, dat zijn chronologie met die van den bijbel volkomen klopt. Men mag in Apeldoorn, desverlangd, probeeren, Prof. Aalders op dit punt te bestrijden, op wetenschappelijke gronden (we zijn dan uiterst benieuwd, na wat er al zoo voor den dag gekomen is). Maar het is aan Apeldoorn niet veroorloofd, een christen te schenden in zijn eer als bijbelgeloovige. En dat doet de Wekkerredacteur. Hij zou pas dan gel ij k hebben, als Prof. Aalders zei: ik ben wel overtuigd, dat de bijbel 4000 jaar stelt, maar ik geloof den bij bel op dat punt niet. Dit nu zegt Prof. Aalders niet. „De Wekker" zegt echter wel degelijk, dat hij het zegt, omdat Brunner en Aalders op één lijn geplaatst worden. Ten tweede: we hebben in ons voorgaande artikel er reeds aan herinnerd, dat ook de z.g. „naïviteit" in het bij bellezen aan het woord komen kan, als men met Bavinck e.a. beweert: de eerste vorming van de wereld staat 1 os van den eersten dag. Aalders (263) zegt dit ook. Hij meent dus bijbelsche gronden (nog wel „naïviteitsgronden") te hebben voor de meening, dat de aarde veel ouder is, dan diegene moet aannemen, die met de 6 dagen begint te rekenen. Ook hierin

houdt Prof. A. vast aan het axioma: de bijbel zegt in elk geval géén onwaarheden. Totaal anders dan Brunner dus. En dan: ten derd e: nog geheel af gedacht van het bovenstaande: over de bedoeling van de bijbelsche geslachtsregisters, en volkenregisters, is nog steeds een drukke wetenschappelijke discussie gaande, ook van wie den bijbel gelooven. Er zijn er, die op grond van wat de bijbel zelf zegt, en met de feiten van den bijbel zelf voor oogen, volhouden, dat men hem ten eenenmale verkeerd uitlegt, als men rekent op de manier van wie tot 4000 jaar komt. Derhalve wordt ook hier de bijbel zelf als in mededeeling van feiten getrouw erkend; wat Brunner niet wil. Conclusie: ook inzake punt b slaat „De Wekker" de plank mis.

En eindelijk:

ad c. Brunner beweert, dat de aarde millioenen jaren oud is, en nog meer. „De Wekker" zegt: dat komt overeen met Prof. Aalders. Alweer: onwaarheid! Lees maar alleen bl. 259—260: „Het heeft er dus allen schijn van, alsof de natuui-wetenschap er thans in geslaagd is, een betrouwbaren grondslag voor de berekening van den ouderdom der aarde te vinden, en wij dus inderdaad zullen moeten aannemen, dat onze aarde vele millioenen jaren geleden door God geschapen is. Echter is behoedzaamheid in het oordeelen hier niet ongewenscht. Of men waarlijk de zekerheid verkregen heeft, waarnaar men tot dusverre vergeefs zocht, staat nog te bezien". En, bl. 261: „met het oog hierop is het wel geraden, ten aanzien van het vraagstuk van den ouderdom der aarde althans nog een afwachtende houding aan te nemen". Ook bl. 262: „... dat er in de tot hiertoe verkregen uitkomsten van het natuurwetenschappelijk onderzoek in ieder geval nog geen genoegzame positieve aanwijzing ligt om aan de scheppingsdagen, van wier duur de Heilige Schrift zelf ons niets zegt, een zeer groote tijdelijke uitgebreidheid toe te schrijven". Hoe kan nu iemand, waar de dingen zoo staan, Brunner en Aalders naast elkaar plaatsen?

Wanneer men nu op het bovenstaande let, dan wordt men bepaald boos, als hier de van alle kanten inconsequente schrijver durft spreken van... consequenties. Hoor eens, wat er verder in „De Wekker" volgt: Het blad citeert volgende uitspraak van Brunner:

„Wij weten, dat de geschiedenis van onze aarde, hoewel millioenen jaren tellende, een van de meest recente feiten in de geschiedenis van het heelal is. Er is een goed gefundeerde hypothese, welke leert, dat de afstamming van den mensch tamelijk duidelijk tot ver in het dierenrijk kan vervolgd worden; wij weten, dat er nooit een paradijs geweest is met Adam en Eva en de slang, wij weten, dat het grootste deel der Oud-Testamentische voorhistorie geen historie maar mythologie is, en dat er geen onafgebroken reeks getuigen is van Adam en Noach tot Christus.

Ja, meer nog, ook de weergave der Nieuw-Testamentische geschiedenis heeft diepgaande wijzigingen ondergaan."

Deze uitspraak van Brunner wordt dan aangediend als een consequentie van Brunners standpunt, een consequentie, die Brunner aandurft. Natuurlijk is dit evenwel heelemaal geen „consequentie" uit Brunners standpunt. Want als ik beweer: de Wekker-redacteur is in staat zich te vergissen, dan is het nog geen consequentie uit dit „standpunt", als ik in een bepaald geval beweer: hier vergist hij zich, ik denk er anders over. Immers, in zulk een bepaald geval moet uit bepaalde objectieve gronden blijken, óf hetgeen mogelijk is, ook thans werke-1 ij k werd. Zóó staat het met Brunner ten aanzien van de Schrift. De Schrift, zegt hij, is in staat, over den duur der aarde, over het wereldbeeld, onjuiste dingen te zeggen. En in het bepaalde geval van Genesis 1—^3 is dit ook inderdaad zoo, want ik, Brunner, heb daarvoor de „objectieve gronden" van de natuurwetenschap, enzoovoort. Maar als men dan weet, dat Prof. Aalders zoowel op het eerste punt aan den Bijbel vasthoudt, als in het tweede punt uitdrukkelijk „de" natuurwetenschap tegenspreekt, en slechts voor feiten bukken wil (wat heel iets a n-ders is, en ook zeer geloovig is, omdat angst voor feiten puur ongeloof is), dan mag niemand zich bezondigen aan deze begripsverwarring van den Wekker-redacteur. Hij plukt hier de wrange vruchten van zijn in dit en het voorgaande artikel door ons geconstateerde dooreen-halen der dingen. We herinnerden reeds eraan, dat de Wekkerredacteur Dr Schouten en Prof. Aalders zoo maar naast elkaar stelt. Maar juist inzake het wereldbeeld is er tusschen die twee een ernstig meeningsverschil. Uit dit meeningsverschil weer uit te komen, met handhaving van de betrouwbaarheid der Schrift, daar gaat het om. En ieder kan hier meehelpen, die begint met goed te onderscheiden. Wie evenwel in dit laatste zóó veel verzuimt, als de Wekker-redacteur, die helpt aan den gereformeerden opbouw niet. mee, maar verstoort hem.

Het wordt dan ook straks een kluwen, waar niemand haast meer uitkomen kan, als het eindelijk heet in „De Wekker":

Brunner laat zien, wat het inhoudt om aan de dagen uit Gen. 1 te tomen, want, zoo zegt hij, het gaat niet om historie, maar om goddelijke waarheid.

Maar er zijn Gereformeerde theologen, die meenen, dat Gen. 1 gedoogt.de speling van hun vernuft, en dan bij Gen. 2 de strakke lijn van de historie weer opnemen.

Tot zooverre.

Ik schroom niet, te zeggen: indien de Wekkerredacteur prijs stelt op zijn naam, dan neemt hij deze uitspraak, met heel zijn artikel, terug. Want wat hier staat is een publieke zonde tegen het negende gebod. Hier wordt gesuggereerd, dat Genesis 1 door Prof. Aalders behandeld wordt met loslating van „de strakke lijn der historie". We zullen nu niet aannemen, dat de schrijver zich uit de moeilijkheden zou willen redden, door de kinderachtige opmerking: ik zei toch: de strakke lijn der historie? Want hij zou ons dan maar eens moeten vertellen, wat de niet-strakke lijn der historie is. Hij weet zeer wel, dat zijn goedmoedige lezers er dit van maken: dat de historische „lijn" inzake Genesis 1 wordt losgelaten. Dit nu is met de stelligste uitspraken van Prof. Aalders in strijd. Trouwens: wat is dat voor een dilemma: vernuftspeling óf historielijnvasthouding?

Eindelijk: al de kwalen van het artikel komen samen in de slotzinnetjes:

En toch geldt hier een entweder...oder. Men moet óf het een óf het andere kiezen. Brunner heeft gelijk, maar dan met Brunner verder, óf Brunner heeft ongelijk, maar dan geen stap op dit glibberig spoor.

Dit entweder-oder heeft natuurlijk niet den minsten zin. Want a. ik wees er al op, dat Brunner volstrekt geen „consequentie" van zijn „standpunt" geeft, als hij in dit bepaalde geval den bijbel het geloof opzegt; en b. op diens glibberig spoor (uitgaan van de bijbelcritische gedachte, dat de bijbel zich best kan vergissen, en dat een goed christen, die „Woord Gods" en „Schrift" van elkaar dialectisch onderscheidt, daar geen moment om te treuren heeft) heeft, voor wie lezen kan, Prof. A. geen voet gezet. Nota bene, hij rekent zelfs expres met Brunner af. Men kan even goed beweren, dat Brunner Genesis 1 gelooft en koffie drinkt, dat ook Prof. Aalders koffie drinkt, en dat hij dus Genesis 1 niet gelooft, wijl hij een stap zet op het glibberig pad, waarop Brunner staat, die immers koffie drinkt? Want koffie drinken maakt Brunners pad niet glibberig. Glibberig worden de paden slechts door misverstand.

Bijna aan het eind gekomen, zegt het artikel nog:

Maar het gaat niet om een goed woord noch van Brunner noch van Kuyper (bijv. een citaatje uit zijn encyclopaedic), maar om het systeem.

Met een enkel citaatje weerlegt men geen systeem.

Blijkbaar, heeft de geachte schrijver hier aan mij gedacht. Maar hij zegt niets bepaalds, we laten het dus maar loopen. Slechts komt de vraag op: hoe kan iemand in dat laatste zinnetje zulk een evidente waarheid neerpennen, en toch niet voelen, dat juist deze waarheid-als-een-koe zijn heele artikel veroordeelt? Veroordeelt in zijn parallelie Aalders-Schouten, veroordeelt in zijn dooreenhalen van Brunner-Aalders? Ik begrijp dat niet. Ik kan slechts mijn schouders ophalen over onderstaand quasi-geestigheidje:

De dialectische theologie blijkt in ons land haar aanhangers te hebben zelfs onder haar... bestrijders.

De paradox? ?

We zeggen er maar niet meer dan dit van: ook door de gaatjes van dit toch niet goed „zittende" geestigheidspakje zien wij toch duidelijk heen. Wat wij er zagen, dat moge het eenvoudige volk beoordeelen, terwille waarvan ik dit artikel besprak.

Ja, het volk... Daarvoor schrijf ik deze dingen.

Men komt niet verder, als men niet de duizenden meer acht dan één persoon, dien men overigens gaarne onbesproken laten zou. Ik wijs er voor de zoo. veelste maal op, dat ik dezen éénen persoon niet aanval, maar wel z ij n aanvallen afwijs. Hij moet hei zelf maar weten, aan welke aanvallen hij zich waagi

Tot zoover het artikel. Men lette op de laatste zinnen' wat daar staat, wordt te veel vergeten. Zoodra deze auteur (en anderen) ophouden (niet zoozeer een pe^ soon, als wel de Gereformeerde Kerken) aan te val 1 e n, zullen zij van mij heusch geen polemische artikelen krijgen. Maar we moeten in Nederland door de nevels van onwaarheden en valsche probleemstellingen heen, voorzoover ze althans in volkslectuur te verschen. ren zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1933

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1933

De Reformatie | 4 Pagina's