Is de N.S.B. Christelijk? (XIL)
De „toepassing" op de c o n t i n u ï t e i t s-gedachte.
Nu wordt op deze onderscheiding van „continuïteit" en „discretie" een „toepassing" gemaakt door de leiders der N. S. B.
Wat de eerste, de continuïteit, betreft: daarop luidt de toepassing: wij willen die continuïteit erkennen, en dus niet een nieuwen staat „uit het niet" te voorschijn roepen.
Dat kUnkt wel gemoedelijk; en met name menschen, die voor het historisch gewordene eerbied hebben en bij anderen dien eischen, zullen geneigd zijn, te zeggen: Ziehier is een standpunt, dat het onze raakt, en verwantschap daarmee toont te bezitten. Men zou zelfs kunnen denken aan het „christelijk-historische" of „anti-revolutionaire" standpunt.
Maar dat ware toch onjuist.
Want de verzekering: „wij willen niet uit het niet iets nieuws opbouwen" beteekent op zichzelf niets. Reeds om de eenvoudige reden dat niemand daartoe in staat is. Ook de felste revolutiedrang kan nimmer iets stichten, dat uit de lucht valt. Het historiscli gewordene heeft zich nog nooit laten negeeren. Ook de Antichrist — men moge hem dan als drager van het revolutionaire naambord, dan wel als schijnprofeet van het conservatisme zich denken — zal bij zijn revolutie het historiscli gewordene niet vermogen te verwaarloozen. Sterker nog: hij zal de som van al het historisch gegevene noodig hebben, om zijn laatste revolutiedaad te kunnen voorbereiden en volvoeren.
Neen — op zichzelf beteekent de zooeven geciteerde leus allerminst een verzekering, die het revolutionaire gevaar hier zou bezworen mogen doen achten.
Want — men denke aan het Antirevolutionaire Gedenkboek — het gaat niet om „historie", doch om „Schrift en historie".
De geschiedenis zelf is in alles wat zich in haar voltrok, neerslag van Gods verborgen wil. Maar zij is allerminst profetes van Gods geopenbaarden wil. Zij kan trouwens niet eens zichzelf uitleggen, zij kan niets uitleggen, en zonder door de Schrift geopende oogen kan de mensch haar „zin" niet verstaan; hij is door de zonde „geneigd" (in den bepaalden zin van den Catechismus) dien zin le misduiden.
Daarom is de Schrift noodig.
Zonder Schrift geen kennis der historie.
Zonder Schrift geen kennis der historie. Zonder Schrift ook geen kennis van datgene, wat in de continuïteit der historie de continue verbrekings-en ver w o e s tings-daad der ZONDE is. Zonder Schrift beteekent aanvaarding van het historisch gewordene een aanvaarding ook van 'het zondige, dat in de historie geworden is.
En als men dan, zonder Schrift, op het historisch gewordene, ingrijpen wil voor den opbouw van „iels nieuws", dan heeft men geen mogelijkheid, om hel „kostelijke", dat men maken wil te scheiden van hel „snoode"; immers, dit nam men op den koop toe mee uit het historisch gewordene. zonder het te kunnen „onderscheiden". Want de natuurlijke mensch „onderscheidt" niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Zijn conservatisme, ja, ook ZIJN conservatisme is altijd revolutie, wijl het ook conserveert, wat
Gods wet vervloekt. Want het onderwerpt zich der wet Gods niet. want het kkn ook niet.
Geref. Jougelingsblad.
Het „Geref. Jongelingsblad" moet nog een antwoord hebben; dat volge nu.
Tot mijn verbazing spreekt het blad van een „aanval", door mij op het orgaan gedaan. Ik sprak van het leggen van een bewering in den mond van iemand (den auteur A. Schilder), welke die iemand niet had gedaan, en meende, dat men eerlijkheidshalve die onware bewering herroepen moest; vooral, nu men op grond van die gefantaseerde bewering des Heeren A. Schilder hem in een opvoedend orgaan van „goddeloos" bijbelgebruik beschuldigde. Waarom praeciseert het blad toch niet de dingen? Het is niet christelijk, in de ruimte te blijven praten, als de ander vraagt om praeciseering. „Zijt dan altijd bereid "
Het blad schrijft verder:
Prof. Schilder beweert, dat hij met geen woord gezegd heelt, dat tusschen ons blad en hena de kwestie van persoonlijke keus, dan wel massa-decreet, in geding is.
Toen ik dit las heb ik „De Reformatie" van 1 Juni '34 weer eens opgeslagen. Prof. Schilder schreef daar het volgende:
„Afgedacht van de vraag, of zulk een auteur ge-„slaagd is, hij is in elk geval iemand, die het chris-„telijk geweten wil plaatsen voor den ernst der „p e r s o o n 1 ij k e keus. Waarom zou men naar „hem niet hoor^n? „Wij, die zoo vredelievend zijn? Wij, die zoo tegen „„geweld" zijn? Wij, die zoo den mond vol hebben „over het geweten en over de geloofsdaad als over „een steeds persoonlijke beslissing, en over de „vrijheid, die in Christus Jezus is, wij, die de men-„schen waarschuwen tegen het domme volgen van „een opgelegden wil van anderen? „Wordt nu onder ons zulk een poging met den „noodigen ernst ontvangen? „Niet altijd. In het „Geref. Jong. Blad" komt een „artikel voor, enz "
Hier wordt in ieder geval de indruk gewekt, alsof het „Geref. Jong. Blad" zich stelt tegenover den eisch der persoonlijke keus en wij achtten het aan de eer van ons orgaan verplicht om dien indruk weg te nemen, omdat ook ons orgaan steeds het pleit heeft gevoerd voor de persoonlijke verantwoordelijkheid óók in tiet organisatieleven.
Tot zoover het „Geref. Jong. Blad".
Ik begrijp er niets meer van.
Als ik diaken ben, en ik zeg tot mijn collega's: hier komt een man der gemeente, en die klaagt zijn nood, en die zegt, armer te zijn dan wij dachten, en we hooren wat vreemd van het geval op, en ik weet, dat er een is, die zegt, dat het goddeloos is, dat de man om ondersteuning vragen durft, en die zonder meer hem afwijzen wil, maar laten we niet zoo maar hem bekladden en zijn aanvraag van de hand wijzen, „wij, die" zoo secuur zijn, „wij, die" altijd zeggen, dat we elk geval behoorlijk moeten onderzoeken
beweer ik dan, dat die andere diakenen tegenover het beginsel van behoorlijk onderzoek staan?
Niemand, die dat denken zal.
Ik beweer dan juist, dat dat beginsel ons gemeenschappelijk uitgangspunt is, en dat we dus verplicht zijn, behoorlijk nota te nemen óók van dit geval, al wijkt het af van het gewone type en van de gewone indrukken.
Precies zoo stond het hier. De aandacht is door het
„Gerei Jong. Blad" alweer afgeleid tot een punt, dat niet in geding was. Juist omdat wij het samen eens zijn over die persoonlijke verantwoordelijkheid moest — aldus redeneerde ik — de brochure in kwestie niet zoo maar met een paar dikke termen („goddeloos"!) van de baan geschoven worden, ook al liet die brochure nu eens een ander geluid hooren, dan de algemeene leuzen, die we gewoonlijk vernemen, en die de brochure in kwestie duidelijk en omstandig heeft behandeld.
En als nu de hoofdredacteur van het „Geref. Jong.
Blad" de dingen zóó eens denkt, dan behoeven we ook niet veel meer te praten over het volgende gedeelte van zijn artikel:
In het vervolg van het schrijven van Prof. Schilder komt dezelfde gedachte weer naar voren, waar hij schrijft, dat hij
het een uiting van verblindheid of anders van bederf acht, als in een paedagogisch orgaan op zoo lichtvaardige wijze en met zóó ernstige misduiding van het gevoelen van den auteur, een poging, om ons weer eens tot het geven van rekenschap terug te leiden en van het volgen van massadecreten af te voeren, met dergelijke groote termen wordt afgehandeld en van de baan der aandacht van de verbondskinderen afgeblazen wordt.
Ook daar wordt de indmk gewekt alsof het „Geref. Jong. Blad" het volgen van het massa-decreet zou stellen boven het geven van rekenschap, en daar denken wij geen oogenblik aan.
Wanneer Prof. Schilder met geen enkel woord de kwestie van persoonlijke keus en massa-decreet tusschen hem en het „Geref. Jong. Blad" in geding heeft willen brengen, waarom dan de hier door mij geciteerde uitingen in zijn schrijven?
Tot zoover de aanhaling.
Het is toch zeer duidelijk, wat hier gezegd is door mij. Het komt hierop neer:
in theorie verdedigen „wij" (dus ook het „Geref. Jong. Blad") de persoonlijke keus;
in de practijk evenwel volgen onze arbeiders vaak massa-decreten;
nu is er iemand gekomen (A. Schilder), die ons allemaal weer eens herinnert aan ons gemeenschappelijk uitgangspunt;
en kijk, nu gaat het OPVOEDEND orgaan met één pennestreek, nog wel onder verdraaiing van de woorden van den auteur, tot de jongelui (de a.s. arbeiders ook) zeggen: niets gedaan, jongelui.
Is dat niet duidelijk?
Nota bene: wie volgen (in dit geval) massa-decreten? Toch zeker de arbeiders? Ik heb nog nooit gehoord, dat het „Geref. Jong. Blad" staakt (redactie, personeel, etc). Dat bepaalde zinnetje kan natuurlijk alleen maar op de concreet stakenden slaan. Verder zegt de hoofdredacteur:
Wat de zaak zelf betreft, zij nog opgemerkt, dat het artikel van den heer Stap in ons blad in geen enkel opzicht een recensie is geweest. Het was slechts een soort vervolg van den heer Stap op de artikelen, die hij indertijd in ons blad geschreven heeft, ter bestrijding van het standpunt-A. Schilder. Hij had gehoopt, dat de heer Schilder thans nader op deze artikelen zou ingaan, maar dat werd een groote teleurstelling. De heer Stap vond slechts één nieuw argument n.l. „dat de arbeidernietmagstaken, omdatGodalsregel de soberheid voor den mensch wil". Uitdrukkelijk heeft de heer Stap dan ook in zijn artikel gezegd, dat hij slechts dit eene argument in zijn artikel onder de loupe wil nemen.
Meer heeft dat artikel niet willen zijn en meer was
het ook niet. Dat de heer Stap scherp wilde laten uitkomen, wat de consequenties van dit standpunt zouden zijn, was zijn goed recht en dat hij het gebruik der bijbelteksten wilde toetsen mag hem evenmin kwalijk worden ge
nomen. Wanneer hij daarin gefeild heeft laat men hem dan zakelijk bestrijden, indien hij in de korte formuleering van het argument, dat hij onder de loupe wilde nemen, de bedoeling van den schrijver der brochure niet zuiver heeft weergegeven. In ons blad van 25 Mei formuleerde de heer Stap dit aldus:
„Het is de meening, verdedigd in de paragrafen 22 — 2 4, dat de arbeider niet mag staken, omdat God de soberheid van den mensch wil."
Daarmee wordt de zaak tot het kernpunt teruggebracht en het heeft alleen zin daarover een eventueel voortgezette discussie te laten gaan.
Dit is struisvogelpolitiek.
Ik heb juist heel z a k e 1 ij k gezegd: a. dit beweert volgens den Heer Stap de Heer A. Schilder;
b. d i t beweert blijkens den tekst de Heer Schilder elf;
c. jongelui, kijkt nu zelf maar, of de Heer Stap juist weergeeft.
Ik citeerde letterlijk.
Het „Geref. Jong. Blad" niet.
Ik vroeg herhaaldelijk: leg nu eens even naast elkaar die tvi^ee citatenreeksen.
Het gebeurde niet.
Het gebeurt NOG NIET.
En d a t begin ik nu langzamerhand een zonde te vinden van het „Gerei Jong. Blad". Een zonde, die ik b 1 ij f zien ondanks de vele woorden, die van deze herhaalde concrete vraag de aandacht afleiden. Als het „Geref. Jong. Blad" fijngevoelig geweest was, zou het direct afgevlogen zijn op d a t concrete verzoek, die concrete beschuldiging.
Ik vraag nog eens:1 e g aan uw jongelingen v o o r die beide citatenreeksen. Beide.
K. S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1934
De Reformatie | 4 Pagina's