GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vroomheid.

V.

D. Na al hel besprokene is alleen nog onze laatste vraag overgebleven: welke middelen bevorderen de vroomheid?

Deze vraag op zichzelf gaat reeds van een dubbele veronderstelling uit, n.l. dat er middelen zijn, die het leven der vroomheid bevorderen; en voorts, dat deze middelen gebruikt en door ons in dienst genomen moeten worden.

Doch ook bij dit vanzelfsprekende, tweevoudige feit, vinden wij alweer het piëtisme tegenover ons. Dat heeft maar .weinig, of heelemaal niet, oog en hart voor deze middelen. Den bijbel noemt het bij voorkeur den bij-bèl. Het avondmaal is een plaats, die ge liever vermijden dan zoeken moet; want als ^e hier onwaardig verschijnt, eet en drinkt gij uzelf een oordeel. Herinnering aan den doop en onderwijs in de waarheid, christelijke opvoeding en gebed baten u niet en maken zelfs uw gericht des te zwaarder, wanneer ge niet wedergeboren zijt. Gij moet eerst het hart gezet hebben om de wedergeboorte deelachtig te zijn, vóórdat ge aan die andere dingen kunt of moogt toekomen.

Evenzeer is het een piëtistische gedachte, wanneer men waant, dat wij in de remonstrantsche leer der algemeene verzoening terecht zullen komen, wanneer wij altijd weer en nooit anders dan bij het verbond beginnen en vandaar uit zoowel tot geloof als boetvaardigheid, zoowel tot bekeering als tot het gebruik der sacramenten bewegen en daarin verder leiden willen, 't Is deze mentaliteit, die b.v. ook Ds H. P. Scholte, één van de vaders der Afscheiding getypeerd heeft, toen hij sprak van gemeenteleden, „die, wanneer men aandringt op de eeuwige en onveranderlijke vastheid van het genadeverbond in en met CHRISTUS als het Verbondshoofd, door God met alle uitverkorenen opgerigt van voor de grondlegging der eeuwen, dadelijk den mond vol hebben van Brownistische ketterij: die, wanneer men aandringt pp geloof aan Gods verbondsbelofte, als iemand de teekenen en zegelen van Gods verbond ontvangen wil, en op eene naar Gods Woord en AVet ingerigte praktijk bij de lidmaten der gemeente, dadelijk beginnen te schreeuwen over Remonstrantsche afwijking".^)

En iets van deze piëtistische geestesgesteldheid bemerkt ge ook, wanneer ge b.v. des Zondags bij den aanvang van den eeredienst der kerk hoort bidden, of God aan de prediking van Zijn Woord ook de werking van Zijn Geest wil paren. Al zal dit gebed ook wel eens beter bedoeld dan gezegd zijn, nochtans is de uitdrukkingswijze onjuist, en vertolkt ze een gedachte, die bij al te velen nog voortleeft.

Want te vragen, dat aan het Woord zich de Geest pare, beteekent bidden om iets, dat er reeds is; om jeen feit, waarmee wij altijd en ook dan te doen hebben; en is in strikten zin even dwaas en onnoodig als wanneer wij zouden bidden, dat Jezus toch gestorven en opgestaan moge wezen. Want het Woord is nooit zonder den Geest. Hij vergezelt dit op al zijn gangen. Waar het Woord is, is ook de Geest des Heeren. Hij is het, die het altijd levend en krachtig doet zijn, en bewerkt, dat het doet, wat God behaagt. De Geest is zoozeer altijd met het Woord verbonden, dat door Hem zelfs de letter van het Oude Testament, die slechts op steenen tafels was ingegrift, nochtans doodelijke werking oefende (2 Kor. 3:6). Wij moeten nooit — ook niet in onze terminologie — de mogelijkheid stellen, dat het Woord wel eens zonder werking kon blijven. Maar voor het ernstige feit staande, dat het Woord weer zal gaan doen, wat God behaagt, moeten wij des te dringender bidden, dat door Zijn Geest, Zijn Woord niet verhardend en verdervend werke, maar tot genezing en behoudenis zij.

Behalve icchter, dat het piëtisme geneigd is, om het bestaan der middelen te verzwakken, bevat het .bovendien heele kringen in zich, die van onze roeping en verantwoordelijkheid tegenover de middelen niets willen weten. Niet wij, maar Go'd moet het in ons werken. Niet dcf> r kracht^ noch door geweld, maar door 's Heeren Geesl gesOt: '-^-'! het Alleen.

Nu is deze exegese van deze laatste uitspraak totaal onhoudbaar. Het js indertijd met name van Dr ICuypcr een diepe greep geweest, dat, toen hij ons volk weer met de oude, schriftum-lijke en gereformeerde waarheden bekend maaktCj hij het eerste deel van zijn onderwijs afsloot met verhandelingen, die aan de „Practijk der Godzaligheid" gewijd waren. En het was niet minder juist van hem gezien, dat hij speciaal den zuiveren zin van Zacharia 4:6 in 't licht stelde en daarmee aantoonde, dat er inderdaad van een practijk en van oefeningen der godzaligheid sprake kan en moet wezen; en dat niet de slilzittenden, maar de ijveraars de echte dragers zijn van Gods Geest. Want de genoemde schriftplaats wil heelemaal niet Zerubbabel ontmoedigen en hem van zijn werk, den tempelherbouw, jafmanen. Zij wil hem, vlak omgekeerd, heilig aanvuren, om, met wat hij ter hand nam, voort te varen, omdat niet kracht noch geweld, doch de Geest des Heeren daardoor het voltooien en zeker doen slagen zal. 2)

Er bestaan dus middelen, die de vroomheid bevorderen. En op ons rust de roeping om deze te gebruiken. Er moeten bij ons oefeningen zijn tot de praktijk der godzaligheid.

a. Het eerste, dat de vroomheid altijd weer noodig , heeft, is het Woord. Aan piëtistische geringschatting van den bijbel en aan het praten — en dan nog wel met verdraaiing van het schriftwoord— over een doode letter, mag niet de minste voet gegeven. Wat Calvijn gezegd moet nebben , van het geloof, geldt voor het heele leven der vroomheid, jn.l. dat zij evenmin van het Woord kan gescheiden als de stralen van de zon.

Het jeenige fundament en de voedingsbodem van alle vroomheid is niets anders dan het Woord, len nog nader: de belofte Gods. Want het geloof („zoekt het leven in God, hetwelk niet in geboden, of in afkondiging van straffen, maar in de belofte der barmhartigheid gevonden wordt. Dus, indien wij niet willen, dat het geloof siddert len wankelt, moeten wij het schragen door de belofte der zaligheid, die door den Heere uit eigen beweging en milddadig en meer ter wille van onze ellende dan van onze waardigheid wordt aangeboden." ^)

Of dit middel, dat de Heere van Zijn kant uil eigen jbeweging , en milddadig ons aanbiedt, even ruim tegenwoordig gebruikt wordt, is een andere kwestie. Het |ZOU een onderwerp op zichzelf zijn, om , te onderzoeken, hoe de twintigste-eeuwsche christenen, zoowel in hun persoonlijk leven als in hun huiselijke godsdienstoefeningen met hun bijbel omgaan, en of — en zoo ja, op welke wijze — ihij in den regel door hen gebruikt wordt. Maar zooveel kan nu reeds vastgesteld, dat de vroomheid kwijnt en (sterven moet als zij zich niet gedurig met de beloften Gods bezighoudt, deze onderzoekt, en daaruit leeft. ToIIe verbum, nulla jam restat fides. Neem het Woord weg, en gij hebt ook geen geloof meer.

b. Voorts moeten wij varen laten d'e piëtistischt' geringschatting van belijdenis en dogma, van kerk en ambt, zijn kerkelijk indifferentisme en onkerkelijkheid. In plaats daarvan moet de kerk weer een alles-beheerschende plaats innemen in ons leven. Niet de ecclesiola in ecclesia, niet het kerkje in de kerk, niet het stichtelijk onder-onsje, maar de eeredienst (der kerk zal het heiligdom zijn, waar wij in gemeenschap met hel gansche volk des verbonds de ontmoeting tusschen God en ons «n de sterking van ons leven zoeken.

c. Daarbij moet ook gebroken mét de piëtistische, afwerende houding tegenover het avondmaal. Calvijn heeft reeds gewaarschuwd voor degenen, die zulk een mate en volkomenheid van geloof en liefde bij het avondmaal eischen, dat allen van den toegang worden verdreven. „Want indien hun opvatting juist was, zpw-een isdcr-Vt onwaardiglijk ontvangen, (lani' allen tot den laatsten toe, schuldig zonden staan aan onvolmaaktheid en daarvan zoi den overtuigd worden, . En inderdaad, het zou van al te groote domheid, om niet te zeggen dwaasheid, getuigen, wanneer men zulk een volmaaktheid zou eischen bij het ontvangen van het sacrament, dat die het sacrament onnoodig en overtollig zou maken." *) „Ongetwijfeld kon de duivel de menschen langs geen kor teren weg verderven, dan door hen zoo te verdwazen, dat ze zulk een voedsel niet proeven en smaken, waardoor de zeer goede hemelsche Vader hen had willen voeden. Laat ons dus, opdat we niet in een dergelijken afgrond storten, bedenken, dat deze heilige maaltijd den zieken een geneesmiddel, den zondaren een troost, den armen een groot geschenk is, hoewel ze den gezonden, rechtvaardigen en rijken, indien die gevonden kunnen worden, niets zou aanbrengen van eenige beteekenis. Want daar ons in dien maaltijd Christus tot een spijs gegeven wordt, begrijpen wij, dat wij zonder Hem vei'kwijnen, wegsmelten en vergaan, evenals de kraclit des lichaams verdwijnt, wanneer men niet eet Daarom is dit de eenige en beste waardigheid, die wij Gode kunnen aanbrengen, dat wij Hem onze geringheid, en om zoo te zeggen onwaardigheid aanbieden, opdat Hij door Zijn barmhartigheid ons Zijner waardig make; dat wij in onszelf den moed opgeven, opdat wij ons in Hem mogen troosten; dat wij ons vernederen, opdat wij door Hem worden opgericht; dat wij onszelf aanklagen, opdat wij door Hem rechtvaardig gemaakt worden." »)

Calvijn noemt dan ook „een zeer gewisse uitvinding van den duivel" de gewoonte om slechts éénmaal 'sjaars te communiceeren, en oordeelt: „minstens eens per week had de tafel des Heeren moeten worden aangericht voor de vergadering der Christenen."") Want „Nadat God ons eenmaal in zijn huisgezin heeft ontvangen en dat niet om ons alleen te beschouwen als zijn dienstknechten, maar als zijn kinderen, neemt Hij ook, om de rol te vervullen van een zeer goed huisvader, die voor zijn kroost bezorgd is, op zich om ons den ganschen loop van ons leven te voeden. En daarmee niet tevreden heeft Hij door het geven van een pand ons van deze onafgebroken milddadigheid willen verzekeren. Tot dit doel dus heeft Hij aan zijn kerk een tweede sacrament gegeven door de hand van zijn eeniggeboren Zoon, namelijk den geestelijken maaltijd, bij welken Christus, gelijk Hij betuigt, het levendmakende brood is (Joh. 6:51) met hetwelk onze zielen tot de ware en gelukzalige onsterfelijkheid gevoed worden."')

d. Vervolgens is het zoowel een element van de vroomheid als een oefening om haar meer deelachtig te worden, wanneer wij met de dagelijksche bekeering ernst maken en in de heiligmaking

voortvaren. Kennis en liefde, geloof en werken, moeten op het innigst verbonden blijven. „Want daar het geloof Christus aanvaardt, zooals Hij ons door den Vader wordt voorgesteld, en Christus ons niet slechts wordt voorgesteld tot rechtvaardigheid, vergeving van zonden en vrede, maar oök tot heiligmaking en een bron van levend water, zal ongetwijfeld het geloof Hem nooit naar behooren kunnen kennen, zonder dat het tevens de heiligmaking des Geestes aangrijpt. Of indien iemand het nog duidelijker gezegd wil hebben: het geloof is gelegen in de kennis van Christus. Christus kan niet gekend worden dan met de heiligmaking Zijns Geestes. Hieruit volgt, dat het geloof op geenerlei wijze van de vrome gezindheid mag worden losgemaakt." *)

e. En eindelijk zullen wij vooral het gebed niet verwaarloozen. „Verder kan met geen woorden genoegzaam uitgelegd worden, hoe noodzakelijk en hoe veelsinds nuttig de oefening des gebeds is." 5) Het moet ons duidelijk zijn, „hoe ontbloot en ledig de mensch is van alle goede dingen en hoe hem alle hulpmiddelen der zaligheid ontbreken. Daarom, indien hij middelen zoekt om daarmede zijn armoede te hulp te komen, moet hij buiten zichzelf gaan en zich die van elders verwerven." 1°) Daar al wat wij noodig hebben en wat ons in ons zelf ontbreekt, in Christus is neergelegd, is ons noodig, „dat wij in Hem zoeken en van Hem door gebeden vragen datgene, waarvan wij geleerd hebben, dat het in Hem is." „Door de weldaad van liet gebed verkrijgen wij dus dit, dat wij doordringen lot die rijkdommen die voor ons bij den Hemelsehen Vader zijn weggelegd. Want het gebed is een zekere samenspreking der menschen met God, waardoor zij, het heiligdom des hemels binnengegaan zijnde, Hem over zijn beloften in eigen persoon aanspreken... door het gebed worden uitgegraven de schatten, die door het evangelie des Heeren aangewezen zijn en die ons geloof aanschouwd heeft." '•^) Het is zoo erg niet, wanneer gij veel mist en u alles ontbreekt, wanneer ge het slechts in een gebed omzet tot uw God.

waiineer deit middelen naarstig door on« worden waargenomen, mag v°rwachf, dat onze vroomheid tot het hoogste zal opKlimmen en tot het diepste zal doordringen, da. voor ons hier beneden bereikbaar is; en dit hoogste en diepste is de rust in de uitverkiezing Gods.

Misschien hebt ge van mij verwacht, dat ik over haar het eerst zou gesproken hebben. Toch doe ik dit het laatst. En wanneer ik zóó handel, ben ik in goed gezelschap. Niemand minder dan Calvijn staat aan mijn zijde. Ook hij heeft de praedestinalie in zijn Institutie niet aan 't begin gezet. Hij is er niet mee aangevangen, om daaruit al het andere logisch af te leiden. Maar hij brengt haar ter sprake aan het eind van het derde boek.

Als hij daarin beschreven heeft de ordo salutis. of de wijze waarop de genade van Christus verkregen wordt, en als hij over het gebed gehandeld heeft, dan komt vanzelf de vraag naar voren, hoe het komt, „dat het verbond des levens niet bij alle menschen zonder onderscheid gepredikt wordt, en bij hen, wien het gepredikt wordt, niet gelijkelijk of voortdurend dezelfde plaats vindt." ^^) En dan zoekt Calvijn de oplossing van deze vraag in den raad en het welbehagen Gods. Met instemming haalt hij aan de uitspraak van een van zijn lievelingsschrijvers, Bernard van Clairveaux — den meest-paulinisclien en reforma'oii.schcn van alle middeleeuwers — namelijk, dat de kerk is „verborgen in den schoot der gelukzalige praedestinatie en in de menigte der ellendige verdoemenis." i^) Want inderdaad, de praedestinatie is deze wonderlijke, ondoorgrondelijke, vaste en eeuwige wil in God, niet allereerst, dat er geen menschen, maar dat er wel menschen, ja zondaren zalig worden.

En het laatste en hoogste, waartoe onze vroomheid opklimmen kan, is, dat ik geloof, dat ik zalig word als zondaar, absoluut als zondaar, om volstrekt niets in mijzelf, alleen door den vrijen wil des Heeren, uit louter genade, puur door de vrije ontferming des Vaders, opdat ook ik, nu reeds in piijn aardsche leven, in gemeenschap met Zijn gansche gekende bondsvolk zou zijn tot prijs Zijner heerlijkheid. Ja, rusten in ds uitverkiezing is ook dit, dat God het niet opgeeft, dat Hij het nooit loslaat, dal Hij het ook om juijii zonden en afwijkingen niet zal laten varen; maar dat ik Hem al de dagen mijns levens en in het sterven, ja tot in de eeuwigheid zal vinden zooals ik Hem gisteren en heden heb bevonden: de Vader van ajle genade, de Bron der eeuwige liefde, de Heere des verbonds, en de God van mijn doop.

E. D. KRAAN.

Aanhangsel. De vraag zou kunnen gesteld worden, waarom ik in deze artikelen mij uitsluitend en zoo scherp tegen het piëtisme heb gekeerd.

Hiervoor waren verschillende overwegingen.

Vooreerst vroeg het onderwei-p, " zooals het mij voor het Geref. studentencongres werd voorgelegd, speciaal naar de piëtistische vroomheid.

Voorts zal ieder, die van onze tegenwoordige preeken en stichtelijke lectuur iets onder de oogen kreeg en dit nader bezag, moeten erkennen, dat deze nog lang niet algemeen en streng genoeg in verbondmatigen stijl zijn opgebouwd; terwijl met name in het z.g. toepasselijk gedeelte en nog nader wanneer het aan de kennis der zonde en de persoonlijke toeëigening toekomt, meer dan eens ^e piëtistische in plaats van de reformatorische lijn gevolgd wordt.

Deze handelwijze moet al verder als een deioorzaken beschouwd, dat het geloof en de vroomheid niet in die mate bloeien als verwacht kon worden naar het vele, dat God ons gaf.

Eindelijk mag niet vergeten, dat het piëtisme in de geschiedenis tot verintellectualiseering van het leven, ja tot rationalisme heeft geleid. Niet slechts in dezen zin — zooals vaak voorgesteld wordt — alsof het laatste een reactie was op het eerste, omdat na de gevoels-overheersching het verstand zijn rechten hernam. Maar veelmeer, omdat in het piëtisme zelf de tendenzen liggen, die tot rationalisme leiden, zoodat het daar altijd, vroeg of laat, uitkomen moet. Zijn ondergraving van het gezag der objectieve instellingen van woord en sacrament, belijdenis en dogma, kerk en ambt; zijn allures, om de autoriteit van liet ambt afhankelijk te maken van den persoon en nog nader van den staat — het al of niet bekeerd zijn — van den ambtsdrager; zijn verheffing van zoogenaamde eigen ervaring en verlichting des Geestes boven het Woord Gods; zijn schematiseering van den heilsweg en het afhankelijk maken der genade van ons geloof en onze liefde — het is alles in beginsel ratioinalisme: het zetlien van den mensch met zijn verstand boven het Woord. 1*) Trouwens, wie in het leven rondziet, zal opmerken, dat piëtistisch getinte menschen vaak tot orthodoxisme vervallen zijn. En orthodoxisr-; : ., , ; , . Is totaal anders dan de orthodoxie, die het sieraad der kerk in haar beste en edelste

vertegenwoordigers is geweest.

E. D. K.


1) Verbondsvernieuwing. Predikatie over Nehemia IX: 38, ter voorbereiding van de-n Dank-, Vast- en Bededag óp den 26sten September 1837, bl. 26.

2) Uit het Woord, Ie ed., 2e serie III, bl. 123 v.v.

3) Institutie, (ed. Sizoo) III, II, 29.

4) t. a. p. IV, XVII, 42 (aan het eind).

5) t. a. p. IV, XVII, 42 (in het begin).

6) t. a. p. IV, XVII, 46.

7) t. a. p. IV, XVII, 1.

8) t. a. p. III, II, 8.

9) t. a. p. III, XX, 2.

10) t. a. p. III, XX, 1.

11) t. a. p. III, XX, 1 en 2.

12) t. a. p. III, XXI, 1.

13) t. a. p. III, XXI, 1.

14) Zie hierover o.a.: E. S. Waterhouse, art. Pietism, in Hastings' Encj'clopaedia of religion and ethics X, 9; Leube, art. Pietismus, in Die Religion in Geschichte und Gegenwart IV =, 1257—1258.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's