GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

jf j? '' Ds W. J. Kooiman over Israel's redding. Evangelisatie-kwesties.

Onze lezers herinneren zich misschien, hoe ik indertijd in ons blad geschreven heb ever de kwestie van de z.g. „i n t e r k 6 r k e 1 ij 'k e" („inter-confessioneele") evangelisatie te Deventer. Het ging over de toenmaals in Deventer bestaande samenwerking; op welk ohapitre ik gebracht was, niet uit eigen initiatief, maar door uil Deventer geoefenden aandrang zelf. In die discussies heb ik telkens gevraagd: wat is de plaats van het evangelie in déze evangelisatie?

Dat die vraag, die men tegenwoordig haast eiken dag stellen moet, ook in dit geval niet zonder beteekenis was, blijkt wel hieruit, dat dezelfde auteur, Ds W. J. Kooiman, die toen zoo vriendelijk was, met mij in discussie te treden, en de Deventer samenwerking bepleitte, thaas in „Ons Huis" te Leeuwarden een rede blijkt gehouden te hebben, 3 December 1934, waarvan in „Het Zoeklicht" van 23 Februari 1935 een verslag voorkomt. Dat een verslag der rede in „Het Zoeklicht" staat opgenomen, geeft al te denken omtrent den inboud: cbiliastisoh. Dit blijve echter verder rusten. Maar interessant is, wat de schrijver zegt cvsr dé redding van Israël. Wij lezen:

Wanneer God ons vergeeft is dat altijd onbegrijpelijk. Nu is Israël nog in verblinding. Maar God kan hen hun schuld laten zien in één oogenblik. En dan staat ook voor hen het kruis opgericht. Hij zal ze wasschen van al hun ongerechtigheid en voor hen de poorten wijd open zetten.

Zit bij mii aan, zoo zal die Redder hen begroeten.

Hij zal Zijn barmhartigheden uitstrekken tot over de laatste geslachten. Zelfs zullen er voor de gestorven geslachten van Israël nog mogelijkheden zijn. Blijkbaar zal de redding van Israël zich niet beperken tot het dan levende geslacht alleen. De redding strekt zich ver achterwaarts uit, zoo ver als de nationale verharding.

Hier maakt de redacteur van „Het Zoeklicht" even een aanteekening, waarin hij uitspreekt, dat hü deze bewering geheel voor rekening van Dö Kooiman laat. Dat willen wij ook wel gelooven.

Ds Kooiman gaat dan verder, en merkt zijnerzijds weer op:

Jezus roept ook het Jeruzalem Zijner dagen toe dat ze eenmaal zeggen zullen: Gezegend is Hij die komt in den Naam des Heeren. Ook die Hem doorstoken hebben zullen rouw over Hem bedrijven, zegt de Openbaring, ze zullen tot boete en bekeering komen en er zal een groote jammerklacht en een groote juichkreet zijn als ze denken aan Zijn dood en Hem zien in heerlijkheid.

Op grond van den Bybel ontkomen we niet aan de gedachte dat God Zijn genade zal uitstrekken tot de gestorven geslachten van Zijn volk.

Ook bij die laatste uitspraak maakt de redacteur van „Het Zoeklicht" weer dezelfde aanteekening.

Wij treffen hier dus een beschouwing omtrent wat er na den dood mogelijk is, welke met hetgeen onder ons als duidelijke uitspraak van het evangelie aanvaard, wordt, volkomen in strijd is. Daarom blijft de vraag klemmen: wat is de plaats van het Evangelie in zulke evangelisatie? Wij gelooven nog steeds, dat het Evangelie zijn eigen predikers vormt; en dat men dus niet mechanisch aan het Evangelie boodschappers opdringen moet, die op ingrijpende punten van elkaar — zijn zij eerlijk — zullen moeten ontkennen, dat zij in die punten door het EvangeUe zelf gevormd zijn. En het is toch geen quantité négbgeable, de gedachte n.l. dat de boodschap haar eigen boodschappers vormt?

^p-' IzaSk en Rebekka.

'"' Men herinnert zich de bekende preek van Prof. Geesink over de ontmoeting tusschen Izaak en Rebekka. Een. preek, die nog al eens reden is geweest tot — o i. begrijpelijke — verwondering. Het is goed, tbans te lezen wat Prof. Dr G. Oh. Aalders schrijft in „Het Leidersblad", orgaan voor bestuurders, leiders en leidsters van Gereformeerde knapen- en meisjesvergaderingen in Nederland. In het nummer van Februari 1935 lezen wij dienomtrent:

Een enkel woord is nog op zijn plaats over de eerste ontmoeting tusschen bruid en bruidegom. Izaak was alleen in het veld toen de karavaan, die zijn bruid bracht, naderde. In onze Statenvertaling staat, dat hij in het veld was gegaan „om te bidden". Dit schijnt echter de juiste beteekenis van bet woord niet te zijn. Het is een woord dat alleen hier voorkomt en waarvan bet derhalve nog al moeilijk is den juisten zin te bepalen, maar de meeste waarschijnlijkheid heeft dat het beduidt: mediteeren of klagen (in het laatste geval is te denken aan smart over zijne moeder, v.g.l. ook VS. 67). Toen Rebekka hem van verre zag, vermoedde zij dat het haar bruidegom was, en liet zich daarom onmiddellijk van haar kameel glijden — want het zou toch niet betamen, dat zit op haren bruidegom van uit de hoogte zou neerzien. Dan vraagt ze aan Eliëzer: wie is die man die ons in het veld tegemoet wandelt? en als ze van hem gehoord heeft dat baar vermoeden juist is, slaat ze haar sluier voor het gelaat — want het was Oostersche zede, dat de bruidegom het gelaat van zijne bruid niet eerder aanschouwde dan nadat het huwelijk gesloten was (vgl. ook Gen.. 29 : 25).

Is spreken over Crod reeds preeken in de kerk?

Ds O. Noordmans heeft een handleiding geschreven voor godsdienstige toespraken en besprekingen. Daarvan geeft Prof. Dr G. v. d. Leeuw een beoordeeling in het ethische orgaan „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur". Wij lezen daar o. m. dit:

De diepe nuchterheid is het mooiste in dit boek. Al dadelijk in het begin, waar de schrijver van deze handleiding voor „toespraien" aan allerlei kerkelijke, halfkerkelijke en onkerkelijke menschen duidelijk maakt, dat, wat ze ook doen, —• al gaan ze midden in een kampvuur op hun hoofd staan, — ze toch, zoodra ze een „toespraak" over God houden, inde Kerk zijn en preeken. Dit echt-kerkelijk realisme doortrekt het gansohe boek.

Hier wordt de kerk blijkbaar geheel los van haar ii^stituut gedacht. Dat ligt in de lijn van vele huidige redeneeringen over kerk-opbouw en kerk-herstel, in zooverre deze, althans ten deele, worden opgebouwd uit grondgedachten van vooraanstaande figuren beiderzijds. Maar het teekent dan ook meteen het groot gevaar van zulke redeneeringen. De kerk wordt hier ontdaan van wat haar konkreet maakt; ze wordt geabstraheerd van datgene, wat tot haar eigen taak behoort, n.l. het z i c h - institueeren naar Christus' woord in deze wereld- Het treft ons, dat in betzelfde nummer van dit orgaan met eenige ironie door den schrijver van „Oog en Oor' wordt gewezen naar „een bekenden poëzie-criticus", die „in één onzer bladen" schrijft over Jan Engelman's „Tuin' van' Eros"'. De criticus had het volgende opgemerkt:

„Als men gelooven kon, dat engelen soms met menschelijken mond onder ons sprekend aanwezig zijn, zou men niet aarzelen den dichter Engelman van deze taak der uitverkorenheid (sic! O. en 0.) te verdenken. Wel zelden werden gedichten, zoo zwaar van liefde voor de aarde verzadigd, geschreven met zulk een hemelsche stem en zulk een verrukking voor wat wij op aarde slechts als een spiegelbeeld van machtiger zaligheid gewaar worden. Flonkering en warmte, bedwelming en lichtheid, geur van bloemen en het onwerkelijk schijnsel eener beloofde (door wien? O. en O.) maar nog niet verworven wereld, — al de schoonheden, die onze oogen zien of die wij ons in oogenblikken van overgave (aan wien? O. en O.) verheelden, zijn in de rhythmische binding dezer taal gegroeid tot een lied van verblindend zuivere kleur en betooverend meesleependen klank".

Men lette in dit stuk op de losse opmerkingen, die de schrijver van „Oog en Oor" in den tekst van den „criticus" heeft ingevoegd.

Wij zijn zoo vrij, hetzelfde ook eens te doen, wanneer wij meeningen, als de hierboven geciteerde, hooren verkondigen over de kerk. „Een beloofde kerk". Door wien beloofd? „Overgave in de kerk". Overgave aan wien? Religii'ize Sehnsucht, overgave, zegt de Oog- -en-Oor-schrijver, moet konkreet zijn. Volkomen terecht. De kerk, zeggen wij erbij, moet óók konkreet zijn. Juist het niet-konkreet-maken van de kerk geeft van theologische zijde voedsel aan dergelijke „literaire critiek".

Wat de hervormde kinderen sullen denken.

In het Hervormde weekblad „De Gereformeerde Kerk" wordt een werkje gerecenseerd van een predikant en ex-onderwijzer. Ds P. Boerma. Deze bedoelt, aan kinderen van Hervormde zijde de geschiedenis der Afscheiding te vertellen. Men weet, dat ook van onze zijde voor kinderen een geschrift van de pers kwam over de Afscheiding. Wij hebben het boekje van Ds Boerma niet gezien, en kunnen dus niet er over oordeelen. Merkwaardig echter vind ik in de recensie, geschreven door Ds G. V. Veldhuizen, de volgende passage:

Ik wilde, dat hij een enkele ongelukkige greep had Toorkomen en b.v'. niet na een hoofdstuk over de vervolgingen blijmoedig was voortgegaan met de opmerking; Het was jammer, dat Ds de Cock e.a. zich hebben afgescheiden van onze Kerk — een kind zal het na het vorige hoofdstuk lichtelijk vanzelfsprekend vinden dat zij zulks deden.

Het doet mij genoegen, dat de kinderen de Afscheiding „liohtelijli; vanzelfsprekend" zullen vinden. De steenen zullen roepen. Zoodra de kinderen dan nog wat verder komen, kunnen zij óók begrijpen, dat het woord „Afscheiding" niet los te maken is van de afscheidende daad der Hervormde Ketk zelf.

Dr W. A. V. Es' (vermoedelijk) aller-laatste woord.

"Na zijn „laatste woord" gaf Dr v. Es nog een later. Thans volgde er nog een. Het is in den vorm eens verbaals. De onderstellingen zijn: dat ik telkens naar Dr v. Es toekwam; en het was precies andersom; dat ik maar niet ophield, op hem af te komen; en ik heb juist veel van zijn beweringen, zelfs enkele directe vrageü, laten liggen. En nu het verhaal zóó onware voorstellingen geeft, wil ik mijn den vorigen keer opzettelijk wat „tam" gestelde vraag liever thans direct zóó stellen: waarom schrijft Dr W. A. v. Es beweringen neer, die hij niet kan of durft handhaven? Iemand, die op alle zakelijke punten, die h ij z e 1 f naar voren bracht, telkens zóó duidelijk de plank missloeg, moest liever onwaar gebleken beweringen herroepen, dan door een verhaaltje een nieuw geval van verkeering der waarheid in het leven te roepen. Wie zoo vaak een „houw" mis-plaatste, moet niet over „houwdegens" spreken. En wie eerst van een door hem aangevallene zegt: het lijkt me niet waar, moet later niet zeggen: het kan wel waar zijn, maar het verveelde me wat. Ik geloof niet, dat men zulke dingen 1 zeggen moet, zoolang men zijn beweringen niet heeft kunnen waar maken, op geen enkel punt. Onwaarheid- .spreken mag den spreker niet „vervelen".

„Geldersche Post".

In „Ons Kerkblad" schrijft Ds J. Smelik iets over een orgaan: „De Geldersche Post". Het is mij persoonlijk reeds ettelijke malen toegezonden, met name de laatste maanden, met verzoek, er eens over te schrijven. Liever echter citeer ik Ds Smelik. Deze zegt, in het orgaan in vele rubrieken veel goeds te vinden, maar, zoo voegt hij er aan toe:

Maar weet ge, wat nu het eigenaardige is? Dat, voorzover het blad „theologische" rubrieken heeft, de verzorging is overgelaten aan verschillende mensen van het slag van „neef Gerardus", mensen, j die er een eigen Schriftverklaring en een eigen god- j geleerdheid op na houden, en de wonderlijkste dingen beweren, dingen, die alle eeuwen tot de dwalingen I . hebben behoord, waartegen de Schrift zo ernstig 1 waarschuwt. !

Zo heeft b.v. een zekere Haagse meneer O o s t e r- huis een hele serie artikelen geschreven, waarin hij poogt aan te tonen, dat de leer der Drieëenheid een j menselijke vonde is, en niet op de Schrift berust!!

Zo is een zekere heer A. L u k k i e n, ook al een bewoner der residentie, bezig met een artikelenreeks over „De Gemeente", waarin al mede de wonderlijkste dingen omtrent de Kerk en haar vorm van openbaring worden verteld, b.v. dat het diakenambt niet, volgens den Bijbel, bestaan moet, enz. enz.

Zo komt nog in 't laatste nummer een artikel voor van een zekeren A. H., waarin betoogd wordt, (o. m. op grond van de tekst Koloss. 1 : 20!!) dat alle mensen zalig worden, want in 1 Tim. 2 : 4 staat, dat God | wil, dat alle mensen zalig worden en tot kennis der ! • waarheid komen! „en" (zo" voegt A. H. er aan toe) ! „wat God wil, zal zeker gebeuren". (!!)

De reden waaróm ï> s Smelik het blad ter sprake brengt wordt door hem ook medegedeeld, wanneer hij opmerkt:

Ik konstateer, waar mij' het blad geregeld wordt toegezonden, met het doel natuurlijk, dat ik er goed kennis van zal nemen —

ik konstateer hier een droef verschijnsel, waartegen Prof. Schilder reeds meermalen zoo ernstig gewaarschuwd heeft:

met de eene hand afbreken, wat men met de andere wil opbouwen.

Want in hetzelfde blad het politiek-ekonomisch leven in anti-revolutionaire banen leiden, en tegelijk in artikelen, die b.v. op heel felle wijze de leer der Drieëenheid bestrijden, en vooral tegen de Gereformeerde belijdenis gericht zijn. dwaalleer doen verkonden — dat leidt tot afbraak van de kerk en daardoor weer tot afbraak van héél het Christelijk leven!

Wie ons volk van Schrift en belijdenis afvoert, zal voor het politieke leven op den duur de menschen kwijtraken.

Hypnose.

Ds D. van Dijk schrijft in „Groninger Kerkbode" het volgende:

In de laatste maanden ben ik getuige geweest van " een zeer sprekend geval van hypnose.

Misschien zullen er onder de lezers wel zijn, die hierin belang stellen, waarom ik het verhaal van wat ik daarbij zag en waarnam hier laat volgen.

Daar woont hier in Groningen iemand, wiens naam ik maar niet zal noemen, die reeds tientallen van jaren geregeld door Prof. Wiersma onder hypnose gebracht wordt.

Deze patiënt is in de laatste jaren gaan lijden aan suikerziekte; in ernstige mate.

Daarom moet hij zoo'n streng dieet houden, dat zijn lichaamsgewicht langzamerhand te gering zou worden, indien hij niet door dagelijks een bepaalde hoeveelheid... te eten, zijn gewicht zoowat op peil hield.

Maar, ongelukkig, de patiënt kreeg een tegenzin in... Hij lustte het niet meer.

Dat kon hem noodlottig worden. En nu moest Prof. Wiersma hem van dien tegenzin afhelpen. — door toepassing van hypnose.

Met een paar collega's was ik, op uitnoodiging, bij deze behandeling tegenwoordig.

De Prof. praatte eerst met hem en met ons over allerlei dingen, die op hypnose betrekking hadden. I

Toen ging hij staan bij den patiënt, keek hem aan en zei, heel rustig, „nu ga je slapen, héél diep".

En kijk, nog waren die woorden nauwelijks gezegd, o£ de patiënt sliep, zóó diep, zóó rustig. i

In dien slaap-toestand kon niemand van ons met hem spreken. Hij hoorde ons zelfs niet, hoe hard wij riepen; de Prof. praatte gewoon met hem. \ I I

Hij liet hem vertellen allerlei dingen, die er vroeger met hem, ook in hypnotischen toestand, waren gebeurd, die hij zich gewoonlijk niet herinnert, maar die, als hij onder hypnose is gebracht, weer in herinnering gaan leven. I

Maar waar het nu op aankwam was dit. Op een gegeven oogenblik zei de professor: „Nu eet je morgenvroeg...; en het smaakt heel lekker".

Even later maakte de professor een eind aan de hypnose, door te zeggen: „nu moet je tellen één, twee, drie, tot tien; bij zeven word je wakker, en dan voel je je heel frisch".

De patiënt begon te tellen, èn — met zeven deed hij de oogen open en was wakker.

Van wat er in dien tijd, waarin hij gehypnotiseerd was geweest, was gebeurd, kon hij zich nu niets herinneren.

Maar, — toen de volgende morgen was aangebroken en hem het... werd voorgezet, was al zijn tegenzin verdwenen en hij at met smaak, zoo zelfs, dat hij tegen mij kon zeggen: „... is mijn lekkerste".

Wie iets dergelijks niet heeft gezien, kan het nauwelijks gelooven.

Eer men het kon denken was de patiënt in slaap gebracht.

Precies op het oogenblik, waarop de hypnotiseur hem wilde wakker hebben, ontwaakte hij. En daarna bleek hij geheel beheerscht te worden door wat de Prof. hem, onder hypnose, had bijgebracht.

De Professor had gezegd: „... is lekker"; en inderdaad, hij vond het ook lekker. Wonderlijk.

Wel blijkt hieruit van hoe groote invloed de hypnose zijn kan.

En ik zou er deze toepassing op willen maken. Laten wij toch voorzichtig .zijn met het zoeken van genezing in den weg van hypnose. De wonderdokters, die met magnetisme en hypnose werken, staan aan alle kanten op.

Maar laat men toezien, dat men zich niet maar zoo aan dergelijke menschen overgeeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's