GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schrijver, Publiek en Volk. (Nabetrachtlng liü de Boekenweek.)

Een woord met een b ij smaak.

De afleiding van het woord „publiek" doet hier niet ter zake. Zooveel is zeker, dat onder publiek ongeveer kan worden verstaan een min of meer willekeurige verzameling menschen, tijdelijk of herhaaldelijk bijeengekomen voor een voorbijgaande gelegenheid, doorgaans van sport, vermaak of kunst. 'Ook veronderstelt het begrip publiek een tamelijk rijk menschenmateriaal, dat zich in allerlei verbindingen tot publieken kan voiinen. Van „volk" begint men eerst te spreken, wanneer de gebeurtenissen grooteren omvang aannemen of van schokkenden aard zijn: bij een grooten brand is er veel volk op de been; met de glorie en dten val van de Uiver leefde een geheel volk mee, enz. De vraag, waar nu precies de grens ligt tusschen „een publiek" en „volk", of „het volk", behoeft ons niet op te houden. Bij publiek denken wij hier natuurlijk aan het lezerspubliek, met een heime- 1 ij ken weerzin tegen dit woord, wege'as zijn bijsmaak van civilisatie, onvroom amuseiöieïit en wispelturigheid. En we laten onmiddellijk het woord „volk" er Qp volgen, omdat ons verlangen niet kan wachteUjeer webij ©en totaUteit zijn aangeland, die min of meer in zichzelf rust en aspecten biedt, welke zich beter verdragen met ©en Christelijke levenspractijk.

Het primitieve standpunt.

Maar goed, we willen ons ©en ©ogenblik bezighouden met de verhouding tusschen schrijver en publiek, nu de straks afgeloopen boekenweek daartoe gelegenheid geeft. En dan beginnen we daar, waar zulk een verhouding... ontbreekt. Als in mijn boek „Koningskinderen" de hoofdfiguur Siem 't Hoen door begeerte naar lectuur wordt aangeraakt en niet weet te kiezen, gaat hij in een primitief-romantischen drang op titels af en kiest dan boeken, - ^/aarvan de opschriften alle beginnen met: „Het Geheim van..." Hier is een man, die cultureel, althans litterair, nog in een soort natuurstaat leeft en de hand uitstrekt naar het vuurwater van de civilisatie, dat meer dan één natuurstaat heeft verwoest. Zelfs hier is al een overgang gemaakt; het volstrekt-primitieve standpunt is verlaten. Bedenk, dat deze, zij het dan ook gefingeerde, figuur ongeveer 30 jaar geleden „leefde"; wat is sindsdien het distributieproces van civilisatie-producten ontzaglijk versneld en intensief geworden! Zijn er nog zulke prachtige primitieven, wier boekenplankje zoo smal is, dat naast den Bijbel nog slechts plaats is voor ©en enkelen, menschelijken levensspiegel, „alle de wercken van Jacob Cats", of: de Institutie, of: een of ander oud volksboek, met nog een geur van de Middeleeuwen eraan? Zulke menschen hebben intuïtief een zuiverder begrip van wat een „boek" moet zijn, dan de lettre en de bibliomaan; een boek is voor hen iets bovenmenschelijks in den letterlijken zin van het woord: meer dan een mensch: een levensspiegel, een wereld. Eerst in de hooge cultureele regionen van de kluizenaars, die uit de beschaving wegvluchten met twee^ drie boeken, of bij diepe geesten als Nietzsche, die zei; „wat heb ik aan een boek, dat me niet uittilt boven klle boeken? "... eerst daar wordt iets dergelijks gevonden. En over de wüde bergbeek van de moderne civilisatie met haar groot „verval" heen reiken groote kinderen en diepe gevesten elkaar de hand.

Schoorvoetend verlaten we deze plek. Want het is Gods wU. ZOO; we kunnen niet bij het primitieve 'blijven staan. Van mooie plekken in de natuur, merkwaardig vanwege vorming, plantengroei en dierenwereld, kan men een reservaat maken, dat zorgvuldig wordt omrasterd; in de wereld van den geesf is dat niet mogelijk.

Wel dringt zich aan ons deze overtuiging op, dat voor het eenvoudige volk niets te goed is. Het moest mogelijk zijn hun alleen het allerbeste te geven en dat van de jeugd' af aan, in boeken, toespraken, muziek, verzen, prenten. "Want de primitief-monumentale opvatting, die naast den Bijbel slechts Cats of Calvijn als levensspiegel plaatst, staat dichter bij den geest van de groote kunst, dichter bij Homerus, Dante, Cervantes, Beethoven, Bach, dan de smaak van den cultureelen halfwas. En omgekeerd zal het roepen om cultuur bij die eenvoudigen van geest vaak een verrassenden weerklank vinden, vooral wanneer het de religie is, die noopt èn tot roep èn tot antwoord,

Scheeve verhoudingen. • - ' •* •'

Er is een verhouding tusschen auteur en publiek, die berust op overlevering en niet op werkelijke bewondering. Een schoolsch-traditioneele vereering bij den geestelijken middenstand van de groote namen der geschiedenis, die niet zonder conserveerende waarde is, maar die toch dringend noodig heeft het her-ontdekken en enthousiast propageeren, liefst door kunstenaars die zèlt produceeren, omdat die in hvm bewondering rechtstreeks en vrijmoedig zijn.

Er zijn, schrijvers, die zelfs voor het betere publiek weinig meer dan namen blijven. Ik denk hier aan de bijzonderen, de fijnen, de oorspronkelijken, de zuivere lyrici.

Met „bijzonderen" bedoel ik zulke figuren, die men zou kxmnen noemen de dichters d'er dichters en de prozaïsten der prozaïsten. Een dichter als Jan Hendrik Leopold b.v., ©en bijzondere, hooge figuur, die apart van het litteraire leven, in de stilte, verzen schreef van zulk een uitgezochte, voorname pracht, dat men bjjna dichter moet zijn om ze te kunnen dragen. Een dichter voor dichters, een poëet der poëten. Of een prozaïst als Van Deyssel, aan wien men het geheele litteraire impressionisme zou kunnen demonstree-

reii, die het meest volledig en omvattend deze richüng in leven en werk heeft 3fgebee: ld en bij meer dan één schrijver heeft bijgedragen tot diens vorming als stylist. Een prozaïst der prozaïsten. Bij „fijne" schrijvers denk ik b.v. aan Aart van der Leeuw, bij „oorspronkelijke" aan Paid van Ostayen en bij „zuivere lyrici" aan het beste uit de productie der laatste jaren, ook van onze zijde, dal door zijn ietwat cenzijdig-lyrisch karakter toch niet de belangstelling trekt, die het verdient.

Er zijn ook onbewezen, en kleine talenten, waarbij van een verhouding tusschen schrijver en publiek geen sprake is. Ook hierin zit iels schoefs. Want hel moge waar zijn, dat oen talent zich eerst moet bewijzen, de vraag is gewettigd: wanneer kan dat bewijs geacht worden to zijn geleverd? Er zijn maar weinig critici, die waarlijk oog hebben voor talent^ dat zich nog niet of nauwelijks heeft geopenbaard. De litteraire critici zijn doorgaans te weinig onbevangen, soms ook to beperkt, om de mogelijkheden en beloften op te merken. Zij hebben een te bepaalde voorslelling van hoe het proza en de verzen ongeveer zouden moeten of kunnen zijn en laten zich daarbij onbewust leiden door recente, befaamde voorbeelden in binnen- of buitenland. Zelfs over „oorspronkelijkheid" en „apartheid" heeft men zoo zijn vooropgezette verwachtingen.

Ook de kleine talenten zijn geen vergissingen Gods. Maar wie peilt de stille tragiek van deze levens, die toch ook recht hebben op een eerlijke plaats? Vaak is hier het nageslacht rechtvaar- • diger dan de tijdgenoot.

Wanneer de algemeene constellatie in het litteraire leven een zoodanige zou zijn, dat ieder zijn plaats had, ook het Ideine talent, dan zou dit laatste minder in de verleiding komen grooteren na te volgen of zich voor grooter uit te geven. Revolutie en romantiek heeft ook hier veel verhoudingen scheefgetrokken. Onder den invloed daarvan is een opvatting van het kunstenaarscliap ontstaan, die naast het groote eigenlijk alleen het aparte kan waardeeren en de kracht mist tot het opbouwen van een levende traditie.

Zij, die er komen.

Hoe moet men schrijven om te slagen? Niemand, die het zeggen kan, voor het slagen een voldongen feit is. In dit verband is die Proloog van Goethe's „Faust" altijd weer zoo interessant. „Die Masse könnt ihr nur durch Ma, sse zwingen", „Wer vieles bringt, wird manchem etwas bringen" en „Gebt ihr ein Stuck, so gebt es gleich in Stücken", heet het daar; bedwing de velen met ' het vele; wie veel brengt, brengt licht voor ieder wat; zoo ge een stuk geeft, geef het in stukken. Maar dit is toch meer geestig dan afdoende. In het algemeen kan men natuurlijk wel zeegen, dat het boek, dat er „in gaat", pp een zeker moment blijkt te hebben weergegeven wat er in de harten leeft, of een geestelijke situatie te hebben uitgebeeld, waai-in de meuschen zichzelf terugvinden. Zoo heb ik b.v. altijd gedacht, dat Remarque zijn succes aan Iwee dingen heeft te danken: ten eerste aan het feit, dal hij met zijn boek kwam op een oogenblik, dat de oorlog juist lang genoeg geleden was om voor het eerst als historie te worden gezien, een moment, dat nooit meer terugkomt en voordien nog niet mogelijk was; ten tweede hieraan, dat hij in zijn hoofdfiguur het lypisch-middelmaüge product van de geestesgesteldheid van zijn generatie in die dagen heeft geteekend. Dal dit geen berekening van Remarque was, blijkt wel uit den onbevangen toon van het boek („lm Westen ^lichts Neues"), die in het tweede werk („Der Weg zurück") niet meer geheel zuiver is. Neen, dit schrijven van „lm Westen nichls Neues", juist op dien tijd, juist op die wijze, was een instincthandeling, even spontaan als een kreet, die zich uit een volksmenigle losmaakt.

Hel spreekt overigens vanzelf, dal men er zich op kan spitsen, den smaak van het publiek in het gevlij te komen. Maar wie daarin werkelijk slagen, kunnen beter; het zijn dikwijls groote, maar weinig consciëntieuze talenten, die consessies doen aan het publiek, maar him aanleg ook .? elfs zoo niet kunnen verloocheuen.

De roeping tot lezer.

Persoon en werk van een au tem- van eenig formaat vereenigen zich tot een „naam", die niet alleen „klank" heeft, maar ook inhoud en kracht. In die beteekenis gebruikte b.v. „De Schoolmeester" het woord „naam", toen hij dichtte:

„(ieen grafschrift 700 rijk. Als Uw naam: Bilderdijk."

Zoo schreef Dirk Cosier bij de oprichting van „De Stem" den naam „Dostojevv'ski" in den gevel. Merkwaardig is het, dat zulke litteraire „namen" beslag leggen, soms nog na eeuwen, ook op hen, die van leven en werk van de beti'okkenen niet zooveel afweten.

Doch er zijn niet enkel namen van schrijvers, er zijn ook namen van lezers. Om bij Nederland te blijven: Erasmus, of, in lagere regionen, Busken Huet, Dirk Coster. Ze zijn lezers, voorlezers, uitlezers en samenlezers, of ze nu een bloemlezing-mel-inleiding uitgeven of een bibliotheek van op de oudheid geïnspireerde werken voortbrengen. Hun inspiratie tot schrijven is kennelijk aan lectuur ontstoken; ze ontvonken niet aan het leven, maar aan het boek. Het is van belang, ook de roeping tot lezer te erkennen en de taak van den lezer in den ruimsten zin van het woord juist te onderkennen. Anders wordt de verhouding van schrijver tot lezer licht scheef getrokken. Ja, het wil me voorkomen, dat in de afbakening van de rechte verhouding hier een essentieel punt is aangeraakt, dat voor het welwezen van het litteraire leven van beteekenis is. De roeping tot schrijver staat al zoo lang vast, maai- over de roeping tot lezer is minder gezegd. En zij hebben juist zoo'n prachtige taak voor de receptieve zijde van hel litteraire leven. Er zou al veel gewonnen zijn, indien men publiekelijk zichzelf voor „lezer" uitgaf, in plaats van „criticus", of „essayist". Iedereen schrijft wel eens een rekening, of een brief, maar schrijver heet toch speciaal de dichter of prozaïst. Zoo behoeft er niets kleineerends in den naam lezer te liggen. En het werk wordt eerlijk aangediend: de schrijver zegt: ik geef het leven weer; de lezer zegt: ik geef hel gelezene weer. Wie die taak van lezer durft zien en aanvaarden, die heeft kans daarin „groot" te worden en'zoo kunnen lezers van naam in den chaos van publieken orde scheppen; hel lezen leereii beoefenen als een kunst.

Onlangs las ik de hypothese van een Fransch schrijver, dal het menschelijk gelaat, in zijn ongelijke linker- en rechlerhélft, onderscheidenlijk de sociale en de individueele zijde van den persoon in kwestie tol uitdrukking brengt. In dien gedachlengang doordenkend, is het „gelaat" van litterair Nederland zoo, dat de schrijvers de trekken van de rechterhelft bepalen; de lezers die van de linkerhelft. Zulk een beeld; hoe onjuist ook in menig opzicht, toont overigens zoo mooi aan, dat beide functies, schrijven en lezen, hun eigen „arbeidsveld" hebben en tezamen culmineeren in den totaal-aanbhk van het gelaat, waarin niet een doode evenredigheid heerscht, maai- een rijk en onderscheiden leven.

Opzettelijke organisatie.

In hoever kan opzettelijke organisatie voor het litteraire leven van beteekenis zijn? Indien de Christelijke auteurs, verbonden lot een Christelijken aulem-skring, met elkaar aan de benaming „Christelijk auteur" een praegnanten inhoud geven en een klank meededen, die lot over het eigen erf draagt. Indien de Christelijke essayislenkring een nieuw lezerslype helpt vormen, waarvoor hel de moeite waard is te schrijven. Indien het Verbond van Christelijk-letterkundige kringen in Nederland de komende krachten voor beide gebieden weet te vinden en te leiden.

Zoo kunnen de namen der individueele auteurs met elkaar tot nieuwe naamvoi-ming aanleiding geven. En de lezers geven als geheel een klank van zich af. waarin de schrijver een antwoord hoort. En ten slotte verliezen beide jiamen, diie van schrijver en die van lezer, zich in elkaai- en worden tot één naam: noem het letterkundig leven, noem het de generatie van het jaar zooveel. Of liever, noem hel Holland.

In vroeger tijden hebben werelden van gedachten zich tot één naam samengebald: Athene, Byzantium, Florence. Kan geloofsgehoorzaamheid van Christusjongeren hier geen nieuwen klank meer aan den naam Holland verleenen? Vrees niet, geloof slechts.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's