GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De geestelijk-zedelijke zijde van het Werkloozenvraagstuk.¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geestelijk-zedelijke zijde van het Werkloozenvraagstuk.¹)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Wat het beteekent geen werk te hebben.

In de werkloosheid bedreigt ons geestelijk één der grootste gevaren van onzen tijd.

Bij het vele, dat over werkverschaffing en steunverlaging gesproken en geschreven wordt, dreigt men dat wel eens niet diep genoeg te beseffen.

1) Het artikel, dat in dit nummer begint te verschijnen, lig' reeds vele maanden ter drukkerij. Men houde daar rekening mede. De auteur zou, wanneer het artikel thans geschreven werd, enkele gegevens uit later tijd verwerkt hebben. Dat deze thans niet bij den opbouw van het artikel hebben medegewerkt, ligt dus niet aan den schrijver, doch aan het feit, dat door onderscheidene omstandigheden het artikel zoo lang bleef liggöi' Toch behoudt het zijn volle waarde, waarom wij ook thans nog

de aandacht er voor vragen.

(Red.).

Dat een gezin maatschappelijk uitgeput raakt en de linnenkast al leeger wordt, is moeilijk, en daarbij moet hulp geboden worden. Maar erger is de uitputting der geestelijke weerstanden door de voortdurende leegheid en doelloosheid van het leven, en heel de Christelijke gemeenschap moest meer mobiel zijn om in dit grootere leed te sterken.

Dit geestelijk gevaar bedreigt zeer zeker een achtste deel van ons volksleven. Er zijn immers rond 400.000 werldoozen in ons land. Dit wil zeggen, dat (hun vrouwen en kinderen meegerekend) minstens één millioen van onze bevolking van den steun van Rijk, Gemeente of Kerk moeten leven.

Het diepst grijpt dit in in 't leven van jonge menschen, die in de jaren, waarin zij gevormd moeten worden en met het breede leven in aanraking komen, geen werk kunnen vinden. Hun aantal kan ongeveer geschat worden op een 70 a 80.000.

Misschien zeggen kleinere getallen ons nog weer meer dan grootere. Het aantal jeugdige werkeloozen alléén in Rotterdam zag ik geschat op een 10.000, dat is dus zoo ongeveer de geheele bevolking van een flink provincie-stadje.

En bedriegen de teekenen ons niet, dan hebben wij hierbij niet alleen met een massalen nood, maar ook met een permanenten te doen.

Er zijn nu reeds 18-jarigen, die na hun schoolpUchtigen leeftijd van 14 jaar af, nog nooit een normalen, geregelden werkkring hebben gevonden, en waarvan sommigen de misschien wel rechtmatige vrees bekruipt, dat ze nooit in het productie-proces een ordelijke, vaste plaats zullen vinden.

Om te begrijpen welk een geestelijke nood hierdoor dreigt, moet gij u eerst indenken, wat de beteekenis van regelmatigen arbeid in ons menschenleven zeggen wil, vooral in 't leven van jonge, opgroeiende menschen.

Misschien is dit nooit zoo diep verstaan als tlians. Gemis schept ook hier de waardeering. God straft de wereld misschien wel ten deele, dat zij den zegen van den arbeid te weinig in dankzegging genoten heeft. Maar met dit alleen te zeggen en op één klasse van onze maatschappij speciaal toe te passen zijn wij niet klaar. Wij hebben allen te weinig Gods zegeningen in dezen gewaardeerd.

De geregelde arbeid geeft ons gedachteleven een regelmatige vulUng, geeft heel het leven zin. Hij geeft ons een indeeling van den dag en doet den zegen van den rustdag verstaan.

Vooral bij den jongen mensch wordt door den arbeid het zelfvertrouwen ontwikkeld. Het verantwoordelijkheidsbesef wordt gewekt. Het natuurlijk gevoel van niet-opgewassen-te-zijn tegen het leven vermindert gaandeweg. Want jonge menschen gevoelen zich, ondanks een zeker bravour naar het uiterlijke, innerlijk meestal "STij onzeker tegenover het groote leven. De stap tot volwassenheid moet worden gedaan en de arbeid is de steun op dien weg.

Die arbeid zet hen bovendien in dat volle leven in. Omdat men door mee te werken er een plaats in krijgt, komt nu ook de volle belangstelling voor de levensvragen en maatschappelijke problemen. Men is belanghebbende geworden en moet er een standpunt tegenover innemen, omdat men er midden in staat.

Bij deze positieve beteekenis van den regelmatigen beroepsarbeid komt dan nog een meer negatieve. De activiteits-drang kan zich uitleven en richt zich dus niet geheel en al op het verkeerde. Ledigheid is des duivels oorkussen, dat ziet ge wel aan een Zondag, die alléén rustdag geworden is, en daardoor zonde-dag dreigt te worden.

Dit alles viel voor den werklooze weg.

Hij mist niet alleen zijn inkomen en weekgeld, hij verloor veel meer.

Die duizenden jongeren zijn niet alleen op zoek naar werk, zij zijn ook op zoek naar den zin van het leven.

Zij gaven in moedeloosheid het vaak op om werk te zoeken, en (wat erger is) zij gaven meestal gelijktijdig het ook op naar den zin van het leven te zoeken en dreigen in onverschilligheid onder te gaan.

Het minderwaardigheidsgevoel wint het weer. Men brengt niets meer in in 't gezin, en moet van andermans geld leven. Vroeger had men zich een zekere onafhankelijkheid en zelfstandigheid verworven, men presteerde wat. Nu voelt men zich overbodig en wordt gedeprimeerd door het besef, dat men geheel afhankelijk is en tot niets meer nut.

De band aan de gemeenschap is ook daarmee verbroken. Men staat buiten het productieproces.. „Het heet ontslagen", zegt er één, „maar men voelt zich weggeslagen, uitgestooten uit den kring".

Daardoor raken ook de remmen los. Men heeft geen dag-vulling of dag-indeeling meer.

Zie hier een verslag over zijn dagelijksch leven van een werldooze: „'s Morgens op een onbepaalden tijd opstaan, zonder lust eten, met het gevoel er geen recht op te hebben; door de straten , „dalven" en werk zoeken; — eten alsvoren; weer dalven en werk zoeken, weer eten als voren; weer dalven en dan maar naar bed om slapeloos rond te wentelen." i)

Tracht u toch eens de mentaliteit in te denken, die hieruit voortkomt. De maatschappelijke en zedelijk-geestelijke gevolgen zijn zoo funest.

Gij doet hen zoo licht onrecht, als gij onbegrepen ze beoordeelen gaat.

Men hoort nog zoo vaak zéggen: trek ze niet teveel naar cursussen of tehuizen, laat ze werk zoeken.

Maar begrijpt ge dan niet, hoe moedeloos het maakt, als men bij de fabriekspoort altoos hoort: werk? je kunt beter een paar man van ons meenemen!

Inderdaad men probeert eerst wel weer aan den slag te komen. Soms met onbegrijpelijk geduld. Een werkloos geworden kantoorbediende schreef:

„W^at nu? Probeeren bij een anderen baas, als het niet anders kan een andere werkkring.

Hij schrijft op advertenties.

Voor die en die aangeboden betrekking is hij wel geknipt.

Vooruit, je kon nooit weten!

'Hij heeft toch niet voor niets gestudeerd?

Is hij niet geslaagd voor Engelsch en Duitsch en Boekhouden? Heeft hij geen jarenlange kantoorpractijk? 't Zou toch wel gek zijn, als hij geen werk kreeg.

En de brief gaat weg. Hij popelt al naar het antwoord, verwacht het al dikwijls vóór de brief nog op het advertentie-bureau ligt.

Maar de postbode gaat telkens zijn deur voorbij.

Toch houdt hij vol. 't Lukt ook niet altoos in één keer, troost hij zich.

Dagelijks kijkt hij de advertenties na, maar er is niet eiken dag wat. In het begin is hij nogal kieskeurig met zijn advertenties, maar langzamerhand schrijft hij op alles.

En het antwoord blijft maar uit.

Slechts een enkele maal geniet hij het voorrecht uit zoo'n 400 brieven uitgepikt te worden, en wordt hij-op een kantoor ontboden om zijn sollicitatie „nader toe te lichten".

En het eerste is dan: „wat had u gedacht te verdienen ? "

Ja, daar had je het nu. Dat profijt trekken van iemands ongeluk, dat speculeeren op zijn verlangen om iets te krijgen.

Och, liij zou maar wat opgeven

Straks komt er een ander, die nóg „wenscht". minder

„Hij zou er wel van hooren" is het steriotype antwoord.

Maar natuurlijk hoort hij niets, of krijgt een doorslagje thuis: „onder referte aan uw sollicitatie, deelen wij u mede, dat reeds op andere wijze in de vacature is voorzien. Hoogachtend..."

En dan vervalt hij o zoo gemakkelijk tot moedeloosheid en het helpt toch niets of je solliciteert."

Tot zoover deze ontboezeming in een particulier schrijven.

Deze werklooze blijft er nog geestig bij, maar ge proeft het sarcasme in de opmerking van een 21-jarige collega van hem: „daar gaat mijn jubileum-brief, de 150ste".

Het spreekt toch wel vanzelf, dat na een bepaalde periode bij het meerendeel van deze „eeuwige sollicitanten" de energie verdwijnt.

Trouwens de kans om geplaatst te worden wordt evenveel kleiner, als de werkloosheidsperiode van den betrokkene grooter wordt.

Je raakt ook uit het werk. En het duurt zeker een paar weken voor de routine geheel teruggevonden is. Terwijl in sommige bedrijven technisch telkens zooveel verandert, dat je al spoedig niet meer bij bent, en een baas liever iemand neemt, die er nog maar een paar weken tusschenuit is, dan die al een goed jaar zonder loopt.

Dit geeft nu dien angst, als iemand al een tijdlang werkloos is, dat men er nooit meer tusschenkomen zal.

't Gaat meestal zoo, dat men de eerste weken na zijn ontslag met hoop is vervuld, met een onreëel optimisme, dat het wel weer goed komen zal, er werken er toch nog zooveel.

Dan komt een periode van zenuwachtige gehaastheid om toch vooral spoedig wat te vinden. Er zijn immers zooveel werkloozen.

En eindelijk heeft de angst de overhand, dat men wel voor goed is ingedeeld bij die velen, die aldoor vacantie hebben en zich gevoelen als in een gevangenis zonder muren.

Dan valt een doffe moedeloosheid over velen.

Inderdaad dan wordt ook menigeen arbeidsschuw. Hij zakt langzamerhand af tot met de kunde om te werken ook de wil verslapt.

Maar, hoe onbillijk is het dèn werklooze maar dadelijk arbeidsschuw te noemen. Hoe onchristelijk zonder begrip van zijn nood en inzinking, zelfs den arbeidsschuwe harde verwijten te doen.

Men moet zich eerst indenken, wat het zeggen wil, geregelden arbeid te missen. Dan kan men den geestelijken nood pas verstaan en trachten te helpen. Maatschappelijk, maar vooral geestelijk te helpen.

W. A. WIERSINGA.


1) W. Harttorff: Jeugd zonder werk, blz. 57.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

De geestelijk-zedelijke zijde van het Werkloozenvraagstuk.¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's