GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over „Kostgangers Gods".

Mag men alleen het waar gebeurde vertellen? Of mag men van de gegevens, die de werkelijkheid biedt, een vrij gebruik maken?

Aan pogingen, om zich bij hel schrijven van korte of lange verhalen alleen- aan het werkelijk gebeurde te houden, heeft het niet ontbroken, van het Zondagschoolboekje af tot den z.g. sleutelroman toe. Bij het Zondagschoolboekje geloof ik eerder aan godsdienstige overwegingen (liefde tot de waarheid, die lot vrees voor de fantasie leidde) dan bij den sleutelroman, die een soort geheimtaal spreekt, waai-van de sleutel niet zoo moeilijk te vinden is. De sleutelroman verbergt iets: vrees van den schrijver, soms ook litteraire onmacht.

Toch leert de practijk dal er van „ware gebeurtenissen" geen litteratuur te maken is, althans indien we de in engeren zin geschiedkundige lectuur buiten beschouwing laten. Dat komt omdat bij den Christelijken schrijver nog een andere, sterke drang aanwezig is: de drang naar een

goede strekking in zijn werk. Hij streeft naar liet ware, maar ook naar het goede. Hij wil de werkelijkheid laten zien, maar ook wil hij iets met zijn verhaal bereiken. En nu is de werkelijkheid maar zelden stichtelijk. Zoo kwam men er ook toe, verhalen te geven, die „op waarheid gegrond" waren, waarin dus de behoefte aan stichtelijke strekking de werkelijkheid wat had gefatsoeneerd en verbeterd.

Dit was (niet in tijdsvolgorde, maar als logisch proces gezien) de eerste schrede op een verkeerden weg. Hoe verder men zich van het werkelijk gebeurde verwijdert, des te sterker wordt doorgaans die behoefte aan strekking; er vindt een verschuiving plaats van het waar-gebeurde naar het goed-bedoelde en het eindpunt zou zijn een zwaar verminkt relaas onder een dikke laag stichtelijke schmink.

Het is practisch niet vol te houden alleen waargebeurde geschiedenissen te vertellen. Nooit kan men de volledige werkelijkheid geven, altijd is er de eenzijdigheid van den éénen beschouwer, de noodzakelijklieid van een keus, het gevaar van een verkeerde voorstelling.

De litteratuur van "alle eeuwen kent dan ook naast de kroniek het sprookje, om maar ineens twee uitersten te noemen. Er is een onafwijsbare ürang tot verdichting en tot een ernstig spelen met gegevens aan de werkelijkheid ontleend. Alle menschelijke cultuur is een ingrijpen in het natuurproces en een teweegbrengen van veranderingen. Een boom wordt omgehakt en van zijn plaats gesleept, tot planken gezaagd en voor den bouw van een woning gebruikt. Maar niet alles kan voor dit doel dienen. Zoo ook bij een vrucht: de schil wordt weggeworpen, het binnenste gegeten. Er is dus een kiezen en verwerpen en een bewerken van het gekozene. Hoe hooger de beschaving van den mensch staat, des te ingewikkelder is dat proces van toebereiding. Zonder dit ingrijpen van den menscli in de schepping, dit kiezen en verwerpen, die toebereiding van het behoudene, is geen huisvesting, geen levensonderhoud, geen kleeding, geen techniek, geen wetenschap en ^een kunst mogelijk.

Het is oen levensvoorwaarde voor de kunst, dat zij het recht heeft de werkelijklieid te veranderen, daaruit te kiezen en te verwerpen, en het verkozene toe te bereiden voor de geestelijke consumptie. Kan hier dan nog van waarheid sprake zijn? Ja, mits naar den aard van de fantasie: het kunstproduct moet ook „waar" zijn, maar dan in den zin van waarachtig, echt, het moet karakter, stijl hebben. Hier komen we op het groote grondbeginsel van de litteraire critiek en meteen ook op de plaats, waar het vragen naar het Christelijk karakter van de letterkundige kunst begint.

Hoe verleidelijk het ook is, in dezen gedachtengang verder te gaan, de bedoeling van dit artikel laat het niet toe. Wel dienen we nog de vraag te stellen: wat is de zin van die vertellende, scheppende fantasie? Wat heeft zulk kiezen en verwerpen van materiaal en die toebereiding van het gekozene voor beteekenis?

Die zin is tweeledig. In de eerste plaats om den mensch een gevoel van vrijheid en bewegelijkheid mede te doelen. De werkelijkheid is vaak zoo drukkend, zoo eentonig en vervelend. De mensch is zoo gebonden in tijd en ruimte; hij ziet maar zulk een klein stukje van het leven. En nu komt daar de verteller naar hem toe en zegt: kom met me mee, ik breng je naar een ver land, naar een vroegeren tijd, of ik laat jo het leven van je eigen tijdgenooten zien, of van je soortgenooten, maar van een hoog punt uit; je zult eenige uren lang een ingenieur zijn, of een grondwerker, een musicus of een liftjongen, je zult liefhebben en vreezen, angstig verwachten en eindelijk vinden. En onderwijl, ongemerkt, zul je je kennis van het leven verrijken en, tot je eigen werkelijkheid ontwaakt, zul je tevreden weer aan je werk gaan.

In de tweede plaats dient die vertellende, scheppende fantasie om je een gevoel van rust te geven. De werkelijkheid, zooals die zich aan je voordoet, ongeordend dus, is chaotisch, beangstigend en verbijsterend. Alleen het feit al, dat er iemand is die kans ziet die werkelijkheid op kleiner schaal te herscheppen en te sublimeeren tot een kunstwerk, geeft een gevoel van rust. Die chaotische werkelijkheid kan dus als materiaal worden gezien, welk een koninklijke gedachte! Uit den stortvloed van de werkelijkheid, uit die waterval van gebeurtenissen, wordt een kracht afgeleid, die een menschelijk maaksel drijft.

Christenen zien hier nog dieper. Indien de Menschenzoon ons heeft vrijgemaakt, zullen wij ook hier waarlijk vrij zijn. En van die vrijheid getuigenis afleggen, formeel en materieel. De waarheid zal onze kunst vrijmaken en die vrijgemaakte kunst den Bevrijder eeren. Maar ook: indien Christus zegt „komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal U rust geven", dan noodigt hij ook de afgepijnigde en in zichzelf besloten menschelijke verbeelding tot zich; als onze fantasie tot Hem uitgaat zal zij die rust van geloofsperspectief vinden en doorgeven.

• Opzettelijk liet ik deze inleiding voorafgaan aan de bespreking van mijn novellenbundel: „Kostgangers Gods". Het is goed het eigen werk te zetten onder de scherpe lichtstraal van het beginsel. De bestaande critiek doet dat m.i. nog te weinig. Er worden wel juiste opmerkingen gemaakt, maar men komt doorgaans te weini» boven de behandelde materie uit; te veel blijft het bij informeeren, loven en laken. 2oO' komt de critiek op den duur niet verder, blijft zij steken in het besproken werk. Het is hier een wisselwerking. Zoolang onze schrijvers de Christelijke vrijheid niet 'in geloof aandurven en hun werk leeren schrijven uit het eigen karakter van de Christelijke levensovertuiging, zoolang missen ook de lezers en critici het materiaal om hun kennis van de mogelijkheden, die er zijn, te verrijken. Dit heb ik dan ook tegen mijn eigen bundel, dat er geen vleugels worden uitgeslagen; er zijn wel spanningen, heel sterke zelfs, maar die blijven zich onderling ontladen; er is nog geen vrije houding tegenover de buitenwereld gevonden. De meest typische figuur, de meest volledige ook, is die van moeder Jannigje; met de figuur van den musicus Verhage geeft zij een beeld van de innerlijke spanning en strijd van den schrijver in den tijd, dat hij deze stukken schreef. Zoowel de novellen „Jannigje" als „De Mystische Vallei" zijn minder novellen dan wel korte, deels embryonale romans en dat het geen romans geworden zijn (Jannigje had ik oorspronkelijk als roman bedoeld) heeft een psychologische oorzaak, n.l. die, waarop ik reeds zinspeelde. Een roman vraagt vlucht en mogelijkheid van vlucht is er alleen bij een gevoel van vrijheid.

Dat gevoel ontbrak toen nog min of meer; wel had ik „Koningskinderen" reeds geschreven, toen ik de figuur van Jannigje eenige jaren in me heb omgedragen, maar de j, vlucht" van Koningskinderen hield verband met het ver-„vlogen" zijn van de jaren, waarin ik het liet spelen. Koningskinderen zag terug, maakte zich vrij van jeugdherinneringen en gaf vorm aan geestelijke ervaring. Meteen was het een verkennen van het terrein en een maidenspeech tot het Christelijk volk. Nu werd de weg steiler. Voorbeelden had ik niet. Volkomen terecht heeft het Utrechtsch Predikbeurtenblad geschreven, dat ik naar geen enkel cliché kon werken en tot „scheppen" verplicht was. Dat is nog steeds zoo: de eigenlijke aandrift tot litterair scheppen komt bij mij niet uit de litteratum- zelf, maar dieper weg nog: uit de muziek, uit de religie? Ik weet het niet. Hoe het zij: wat ik noodig heb voor grooter werk is een gevoel van vrijheid. Nu is de echte vrijheid voor een Christenschrijver de ge kregen e, dié vrijheid die hem door Christus geworden is en bekend uit Schrift en 'ervaring. De vrijmaking der fantasie door den 'Menschenzoon nu is bij mijn weten nog nergens van litterair standpunt met genoegzame helderheid uitgewerkt. En de kunstgeschiedenis toont ons duidelijk, dat alle kunst: muziek, plastiek, litteratuur, die Christelijk zijn wilde, öf kerkelijke kunst was, of een

kunst die ©en ruime plaats gaf aan de Bijbelsche stoffen. Wij als Gereformeerden erkennen de kunst als een m a a t s c h a p p e I ij k e aangelegenheid en zijn dus wel dankbaar voor het bestaan van een Matthaus-PassioHj van een Cathedraal te Chartres, van Russische iconen, maar vergeten daarbij niet, dat God ze ons gaf ondanks het feit, dat hier een onschriftuurlijke kerkpractijk mede aanleiding Lot het ontstaan dezer kunst is geweest. En wat de Bijbelsche stoffen betreft: de Bijbelsche personen zijn geen mythische figuren, zooals uit Homerus, waaraan later de Grieksche tragici voortsponnen; ze zijn in de Schrift gefixeerd, tot onze leering. Ik durf het gebruik van Bijbelstof in bellettrie niet te veroordeelen, maar ik geloof iiiet, dat God ze ons daarvoor gegeven heeft. Persoonlijk zie ik in het gebruik van Bjjbelstof in alle beeldende en verhalende kunst een onbewuste voortzetting van de mythologische voorstellingsdrift, die misschien wel via de Renaissance ook historisch op de oudheid teruggaat. De juiste houding echter lijkt mij deze, dat men het zuurdeesem verbergt in de drie maten meel, totdat het deeg geheel doorzuurd is en men zeggen moet: nu is het zuurdeesem nergens en overal. . AVat dunkt U, lezer?

Sindsdien ma.g ik zeggen, dat mijn vrijmoedigheid gegroeid is, zoodat er wel degelijk een levensverband blijkt te bestaan tusschen geloof en kunstproductie.

Intusschen zou ik den bundel „Kostgangers Gods" uit mijn werk • niet graag willen missen. Met den titel wil ik zeggen: al deze menschen, evenals wijzelf, leven uit Gods hand, of ze het (willen) weten of niet. Al wat leeft wordt uit Zijn hand met goed verzadigd. Die afhankelijkheid van God was de meest sprekende eigenschap, die deze zoozeer verschillende menschen voor mijn besef verbond. En de letterkundige, die werkt in de levende taal en gaarne voor sterke gevoelens sobere of onaanzienlijke woorden kiest, om die met een zekere spanning te laden, die ontstaat door associaties, ©enerzijds met het volksleven, andererzijds met de gedachtenwereld van de Schrift, gaat daarbij niet voor mogelijk misverstand uit den weg. Geen rare kostgangers, maar kostgangers Gods.

De eerste schets „Chauffeur Binigaart" is tamelijk dicht van de werkelijkheid af genomen. Het milieu, de personen, het is alles „echt". Het spel van de kinderen, die kinderen zelf, zijn van de werkelijkheid afgekeken. Ook de idioot. Alleen het samenbrengen van den idioot ©enerzijds en de kinderen in hun eigen milieu andererzijds, welke bijeenvoeging leidt tot een „zware seconde" aan het slot. berust op fantasie. Ik schreef deze schets twee jaren eerder dan „Koningskinderen" en durfde daarin voor het eerst een eigen manier van zeggen aan. De tweede novelle heet: Mystische Vallei". Ik vind het wel prettig, dat het juist de goede lezers zijn geweest, die dit stuk hebben kunnen waardeeren. Ook deze novelle is dicht van de werkelijkheid af geschreven, maar op een andere manier dan „Chauffeur Binigaart", d.w.z. van een andere werkelijkheid af: niet de zichtbare, maar de psychologische werkelijkheid. Er zit veel kunstenaarsleed en - strijd van mezelf in; ik bedoel niet den banaten strijd om wat lof en erkenning, maar om inzicht. Wie deze novelle goed lezen kan, vindt daarin een illustratie van den uitroep: ik geloof, kom mijn ongeloovigheid te hulp. Want al gelooven we in Christus, daarom gelooven we nog niet in alles, wat ons mèt Hem is geschonken! Die mij toen ontbrekend© vrijmoedigheid kan men in de overleggingen en het gedrag van dien wonderlijken heer Verhage terugvinden.

Dan volgt de novelle: „De Twee Voorzeggingen", een op de duizend-en-één nacht geïnspireerde geschiedenis, waarvan de moraal aan het slot door den Sultan wordt uitgesproken met de woorden: „De Almacht doet wijs te verbergen wat we slechts misbruiken. Allah sterke ons tot oogenblik en daad." In deze novelle heb ik getracht naar een uiterste van kortheid in de voordracht, als reactie op de uitvoerige en zwijmelende „Oostersche verbeeldingen" a la Querido.

Hierna komt „Jannigje". In haar heb ik geteekend een vrouw uit het volk, met een geheel naar binnen gekeerd, rijk, bijna vulcanisch gemoedsleven. Ik heb in haar leven willen uitbeelden een jarenlang gedragen, geestelijk lijden, gesteund door een sterk physiek, dat min of meer onbewust zélf wil dragen instee van het leed in geloof op God af te wentelen. Eerst aan het eind komt ze er toe en wie iets van psychologie weet, begrijpt, dat dit een diepe ommekeer in haar zieleleven beteekent. Die terugkomst van den verloren zoon aan het slot móest ik zoo beschrijven. Dat is geen teruggrijpen naar de romantiek, ook niet de demonstratie van een zekeren durf, maar een eenvoudige noodzakelijkheid. Om de eenvoudige reden, dat dit slot het „vruchtbeginsel" is van de laeele novelle. Die komst van dien zanger in de stille straat, op dien beklemmenden zomeravond, juist zoo, en juist met dat vers en dat juist zóó gezongen dat was een eigen „Erlebnis" van mezelf eenige jaren tevoren en behoort tot die merkwaardige ervaringen, waarbij men onmiddellijk weet, dat men die eerlang gebruiken „moet".

„Het Personeel van Gerrit Foppe Vink" besluit het reeksje. Ook de figuur van Petietje heeft lang in me geleefd, eer ik er een schetsje van heb durven maken. Ook hij gaat rakelings langs de levensmislukking en leidt .een gedrukt, bijna verminkt bestaan. Hij heeft, de rechte verhouding tot de werkelijkheid nog niet gevonden. Aan het eind, wanneer hij den moed grijpt om met zijn patroon te spreken over diens leven en toekomst, is het ijs in zekeren zin gebroken. Hij heeft dik-' wijls in valsche schaamte over zijn geloof, of liever over Hem in Wien hij gelooft, gezwegen; nu belijdt hij Christus voluit. Hij heeft zijn „houding" gevonden en is niet langer de Christelijke Charley Chaplin, die hij even leek. Ook hij wordt gesterkt tot oogenblik en daad.

De vrijmoedigheid om betrekkelijk uitvoerig over dezen kleinen bmidel novellen te schrijven, heb ik ontleend aan het feit, dat ik dit werk als illustratie heb willen gebruiken voor andere dingen van algemeene beteekenis. De tekortkomingen van den bundel zijn symbolisch voor mijn eigene idt dien üjd. De remmingen bij de daarin voorkomende menschen houden verband met geremdheid in mijn eigen Christelijk-litteraire practijk. Alles houdt verband. Daarom moet er een gemeenschappelijk streven komen naar verheldering van inzicht in alle vraagstukken, die de Christelijke litteratuur betreffen, zoodat zij, die onder ons willen schrijven, meer in de ruimte worden geplaatst. Wanneer zal er van een „Behoboth" sprake zijn? Moge intusschen ook dit blad door veler arbeid aan dit reformatorisch pogen

medewerken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's