GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Apostoliscbe geloofsbelijdenis.

Onlangs verscheen bij de firma G. F. Callenbach te Nijkerk een boek onder den titel „De Apostolische Geloofsbelijdenis". In dat boek werd aangeboden , , een vertaling van de zestien voordrachten, die Prof. Dr Karl Barth", toen nog hoogleeraar te Bonn, „te Utrecht gehouden heeft, op uitnoodiging van de theologische faculteitsvereeniging ter plaatse". Dr K. H. Miskotte heeft dit boek „voor Nederland bewerkt en van aanteekeningen voorzien". AI deelt hij in zijn op 20 April 1935 gedateerd „Woord Vooraf" mede, dat zijn vertaling „op sommige punten zeer vrij is", en dat hij daarom dan ook in-den titel spreekt vaa j, een bewerking", toch kan men het boek wel aanzien voor een in hoofdzaken betrouwbare weergave van de theologische meeningen, wij kunnen misschien beter zeggen: de meeningen inzake theologische kwesties, van Prof. Barth.

Dr Miskotte heeft beweerd, dat „de invloed van Barth in Nederland dwars door alle richtingen is heengegaan". ^, Menschelijkerwijs gesproken", vindt hij daarin iets „onherroepelijks".

Men zou lang kunnen disputeeren over de vraag, wat liier het „onherroepelijke" is, indien het er is; gelijk ook over de andere vraag, of inderdaad de invloed van Barth door alle richtingen heengegaan is. Ons dunkt dit woord een weinig flatteus, — met name ook voor de hier bedoelde richtingen zelf.

Dit alles blijve echter rusten. Ons persoonlijk heeft altijd de figuur en het werk van Barth van zooveel gewicht geschenen, dat wij meenden, ons er over te moeten uitspreken. En nu in deze nieuwe reeks van voordrachten theologen en aankomende theologen van zeer uiteenloopende richting zich om den katheder van Barth verdrongen hebben, schijnt ondergeteekende kennisneming van wat van dien katheder verkondigd is, zoo mogelijk nóg plichtmatiger. Want naar de meening van ondergeteekende beteekent wat Barth wil, een principiëele verloochening van het christendom. Daarom zal een herinnering aan wat het christelijk geloof gedurende alle eeuwen tot „inhoud" gehad heeft, telkens weer noodzakelijk blijken. Wie overtuiga is van de absoluutheid der aanspraken, die de inhoud van ons geloofsbezit op ons gansche leven moet doen gelden, zal met schrijver overtuigd zijn van de „onherroepelijkheid" der polemiek tegen Barth.

Op de verschijning van bovengenoemd — in ons blad reeds aangekondigd — werk is nog een afzonderlijke uitgave gevolgd onder dezen titel: Grundffagen, beantwortet von Professor Dr Karl Barth, anlasslicfa seiner Kollege i) über das Apostolicum, gehalten in Utrecht im Frühling v. J. 1935. (Eveneens bij Callenbach, Nijkerk).

In dit korte artikel interesseert ons met name de houding, die Barth aanneemt tegenover den tekst der oudste christelijke geloofsbelijdenis. De lezing van bovengenoemde twee geschriften geeft ons aanleiding tot de volgende opmerkingen.

1. Allereerst worde onzerzijds opgemerkt, dat o.i. de dogmatiek lang niet de eenige wetenschap is, die — gelijk Barth in Utrecht gedaan heeft — haar „voornaamste problemen" kan behandelen aan de hand der XII Artikelen, of in aansluiting daaraan. De XII Artikelen toch mogen — b.v. blijkens hun trinitarische indeeling — het bewies in zichzelve daarvan dragen, dat ze door 'de theologisch-wetenschappelijke formuleeringskimst der oude kerk aan de eerste christenen, en wie hen volgden, in hun ons bekenden vorm in eerste en latere redactie zijn overgedragen, toch hebben zij nimmer de bedoeling gehad, alleen voor theologen als „hun" speciaal bezit te gelden. Zij waren immers epn b e 1 ij d e n i s. Het onderwerp van den volzin: „Ik geloof", was nimmer uitsluitend een theoloog, niet eens een theologisch belangstellende als zoodanig, maar het was telkens een belijdend lid der algemeene christelijke kerk, oorspronkelijk, naar algemeen aangenomen wordt, een doop e ling. Die kon dan voorts zijn wat hij wilde: leerlooier, soldaat, belasting-ambtenaar, secretaria, handelsman, geleerde, litterator, filosoof, kamenier, lakei, waschvrouw, en wat dies meer zij. Al die menschen hadden beloofd, den inhoud van dit hun belijdeniswoord ten grondslag te zullen leggen aan alle leer en alle praxis, welke zij immer zouden rekenen te behooren tot de oefening der „militia Christi". Tot dezen gehoorzaamheidsdienst aan Christus hun Heer wisten en beleden zij zich opgewekt door God in gerechtigheid, daartoe verklaarden zij zich willig en bereid, o.m. door het geloovig, en dus in vrijheid, na-zeggen van de hun vóór-gezegde belijdenisformule.

Dus waren dan ook deze XII Artikelen altijd nog wel iets anders, en feitelijk veel méér dan een kerkelijk goedgekeurd en aangenomen conceptgrondbestek, het kort-begrip van de gangbare theologische wetenscliap. Strikt genomen, konden zij niet eens daarvoor dienen. Hoeveel geweldige geloofswaarheden van het christendom b.v. zijn er in... verzwegen ! Maar aan den anderen kant blijft het natuurlijk waar, dat men, waar immers deze geloofsartikelen door de theologisch gescherpte leiding der kerk zorgvuldig waren ingedachtj geredigeerd, en ingedeeld, toch wel de „voornaamste problemen der dogmatiek" in overziclitelijken vorm er in aangeduid vindt, ' en dus deze naar aanleiding van de apostolische geloofsbelijdenis bespreken kan.

Maar ditzelfde geldt dan ook voor ieder ander vak vjm studie. Ook de christelijke filosoof van den eersten tijd zag „zijn" „voornaamste problemen" in beginsel erin aangeduid, en vond zijn grondvragen erin gesteld en beantwoord door het goddelijke, hem vóórzijnde „orakel" (Hebr. 12 VS 25), waarvan immers deze XII Artikelen, naar zijn eigen belijdenis, den inhoud zoo al niet adaequaat, of volledig, dan toch betrouwbaar weergaven. Evenzoo zag ook de man der natuurwetenschap „zijn" „voornaamste problemen" er in behandeld. Desgelijks de aestheticus, de socioloog, de litterator.

Wanneer dus wij de XII Artikelen gebruiken voor het boven aangegeven doel, dan nemen wij geen „r e c h t" voor onszelven, dat wij als theoloog aan anderen zouden betwisten, doch volgen den „plicht", dien wij met al degenen, die op den grondslag van eenzelfde belijdenis met ons zeggen te willen samenwonen, meenen te deelen.

Gelijk het dus aan onze zijde een schuldig verzuim zou zijn, indien wij die anderen — de niettheologen — van dit ons ^, recht" zouden uitsluiten^ zoo zou het hunnerzijds een niet minder groot verzuim zijn, indien zij dezen „plicht" alleen aan de theologen, ter afdoening zouden overlaten. Naar onze stellige meening toch worden de XII Artikelen als geloofsbelijdenis in hun ware beteekenis miskend, en feitelijk geprostitueerd, indien zij door een verbleekt christendom als een brokje-t h e o I o g i e-e n-n i e t-m e e r worden opgevat en aan tijdgenoot en nakomeling over- en uitgeleverd.

1) Lees: Vorlesungen.

Aan ; den anderen kant echter, zouden, deze geloofsartikelen evenzeer hartgrondig in hun bedoeling miskend zijn, bijaldien een 'belijdend lid der kerk, van wal naam, stand, rang of faculteit hij voorts mocht wezen, ook maar één enkele fimctie, die hij in de „militia Cliristi" uit te richten heeft, zou losgemaakt willen zien van deze — immers nu ook „zijne" — apostolische geloofsbolijdenis. De XII Artikelen zijn nu eenmaal geloof sbelijdenis. Daarom zijn ze geen speciale handleiding voor den theoloog als zoodanig- Maar ze staan ook geenszins daarmee in antithetische verhouding. Want ze zijn geloofsbezit en geloofsuitspraak van allen, die God dienen, en dit dan voor heel hun dienst, die als dienst één is, evenals , hun Heer. 't Lied van deze XII Artikelen „vervult de keel", en hun „tweesnijdend zwaard" vult de hand (Ps. 149) van aUe belijders in hun niet-wetenschappelijke, hun hoogstens vóór-wetenschappelijken arbeid. Ze dragen ze overal mee, en overal naar toe, onder meer naar alle faculteiten van de webenschap. Gelijk zij immers óók ten grondsla, g Uggen aan eiken arbeid tot wereldopbouw en wereldvernieuwing, in den naam van Jezus Christus ondernomen.

2. Krachtens het onder 1 gezegde, zullen wij echter met nadruk ons verzetten moeten tegen de o.i. ongepaste „vrijmoedigheid", waarmee Barth de XII Artikelen tracht te „interpreteeren". Hij stelt dadelijk op den voorgrond, dat z.i. de tekst der XII Artikelen „naar innerlijke noodzakelijkheid niet alleen in zijn door den tijd van zijn ontstaan bepaald karakter, maar ook in het licht der geheele latere ontwikkeling" te „verstaan" is, en te „verklaren". Ongeoorloofd lijkt zulk een werkmethode ons reeds om deze reden, dat men een officieel stuk uit het verleden nimmer kan „belichten" uit een „ontwikkeling" van later. Want het moet juist omgekeerd. Alles, wat zich later als „ontwikkeling" aandient, moet juist op de vraag, öf het „ontwikkeling" dan wel afval, revolutie is, getoetst worden aan dat historisch stuk zelf. De vraag, of de latere theologie inderdaad aan de XII Artikelen getrouw gebleven is, kan slechts door een eerlijke, historisch-getrouwe weergave van den inhoud der XII Artikelen zélf beantwoord worden. Een poging tot „verklaring" van de XII Artikelen „in het licht der geheele latere ontwikkeling" is — ongeacht jhaar conclusie, ook al ware dus de „verklaring" met die van ons zelf identiek — zelf een daad van primordiale óntrouw aan deze Artikelen zelf.

De ernst van deze opmerking wordt aanstonds duidelijk, voor wie weer denkt aan het onder 1. opgemerlcte. De „latere ontwikkeling" ^wij laten hot woord „ontwikkeling" nu eens even ongetoetst — is nimmer een eenheid geweest. Voorts: wie zal uitmaken, of — om een voorbeeld te noemen — Barth gelijk heeft, dan wel schrijver dezes, wanneer eerstgenoemde beweert: „Wie openbaring zegt, die zegt: het Woord werd vleesch", en wanneer laatstgenoemde met de grootste stelligheid dit weerspreekt? Barth zal dit zijn adagium van daareven een interpretatie van den tekst van het credo in het licht der „latere ontwikkeling" noemen; schrijver dezes noemt het mis-duiding, vermythologiseering van het credo. Hier kan dus slechts de getrouwe dogmen- en symboolhistoricus als scheidsrechter fungeeren. En eindelijk: voorzoover er inderdaad van „latere ontwikkeling" sprake wezen kan^ is deze nimmer los te denken van de „ontwikkeling" der natuurwetenschap (schepping), der geschiedeniswetenschap (schepping en voorzienigheid)^ der wijsbegeerte (God en kosmos, verbanden in den kosmos), der sociologie (gemeenschap der heiligen!). Men zou dus öf ontkennen moeten wat wij onder 1. gezegd hebben (dat n.l voor eiken krijgsknecht van Christus de XII Artikelen aangenomen richtsnoer voor heel zijn achter Christus aan krijgvoerende leven zijn), öf aan de z.g. „latere ontwikkeUng" 'óók van de natuurwetenschappen, de wijsbegeerte, de economie, de sociologie, de aesthetica enz., eveneens de bevoegdheid en het vermogen moeten toekennen, den tekst der XII Artikelen te „verstaan" en te „verklaren" ia het „licht" van... zich zelf.

Kortweg gezegd, beteekent dit evenwel niets minder dan een algemeen ongetwijfeld onchristelijk verraad aan hel algemeen ongetwijfeld christelijk geloof. Want de sociologie, de filosofie, de aesthetica, de staatsleer der meesten, ja vrijwel heel ons leven, is onchristelijk geworden. Zouden de gangbare theorieën uit de „officiëele" faculteiten der wetenschap den tekst der XII Artikelen willen „verslaan en verklaren" in het licht van haar latere „evoluties" (of deformaties), dan zouden zij het toch reeds al te bonte gezelschap, dat de groote maskerade van het christendom der 20e eeuw pleegt op te voeren, nog maar helpen vergrooten.

En daarvoor beware ons God: het is al genoeg, dat ook ettelijke „theologen" deze maskerade zoo droevig-inleressant maken.

Wij houden dus ook tegenover Barth vast aan het recht en den plidit, de XII Artikelen te verstaan, gelijk zij daar liggen; — zij zijn trouwens zelf een verklaring omtrent het geloof.

Wij zullen dan ook, om ons bijbelsch uit te drukken, steeds weer en onophoudelijk „vi-ijmoedigheid" hebben te „gebruiken", om na te gaan, w a t in het licht van deze Twaalf Artikelen „ontwikkeling" en wat in datzelfde licht — „afval" heeten moet; om op dit punt zonder verschoomng te spreken; en toe te zien, dat wij niet mede zelf bezwijken voor de verleiding, om onder dergelijke schoonschijnende redeneeringen zoo heel ongemerkt verraad te plegen aan ons 'algemeen katholiek christelijk geloof.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's