GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nogmaals: de scheidslijn.

Verleden week citeerde ik Arie van Maasdijk oveir een preek van den gereformeerden dienaar des Woords te Bloemendaal. Eén onzer lezers is zoo vriendelijk, mij mee te deelen, dat bedoelde preek — wat miji geheel onbekend was —• in druk verschenen is. Hiji citeert letterlijk in haar geheel de passage, waarom het Arie van Maasdijk te doien moet zijn geweest: ; ; !iM i

Niet minder smartelijk is miji het scheiden van veel anderen geweest als jammerlijik gevolg van den voor eenige jaren gevoerden strijd binnen de Gereformeerde Kerken. God weet, hoe ik gewerkt en geworsteld heb, om die destijds geslagen breuk vooraf nog te verhinderen en daarna te herstellen. Want al gingen de geesten onder ons op sommige punten bedenkelijk uiteen, m.i. was een scheuring, althans op' dat moment, mag niet te rechtvaardigen. Daarom verklaarde ik in die dagen, dat men niet te doen had met een principieele aanranding van het Schriftgezag, maar veeleer (biji 't licht, dat we over de vier bekende punten bezaten) met een factische, een louter-feitelijke afwijking van den gezaghebbenden zin en inbond van 't Woord van God. En op dat standpunt staande, heb ik noch aan afzetting, noch aan afscheiding meegedaan. Niet alleen, omdat ik achtte, dat in de toenmalige, verwarde situatie de scheidslijn onwillekeurig scheef getrokken werd, maar lOok, omdat ik van huis uit een gebaren vijand ben van alle separatisme."

Mijn briefschrijver merkt op:

Hoe ik haar (d.w.z. deze passage, K. S.) ook keerde of wendde, ik vond (en vind) er niet in een „verkondigen, dat de scheidslijn in Assen verkeerd was getrokken".

Ik ben het volkomen met hem eens; een onvoltooid verleden tijd is geen onvoltooid tegenwoordige. De correspondent merkt nog op:

Veeleer beschouw ik haar (d.w.z. deze pa.ssage, K- S.) als een terugdenken aan (vooral in Bloemendaal) fel bewogen tijden en een willen rechtvaardigen van eigen standpunt tegenover allen (aan welken kant Tan de scheidslijin dan ook), n.l. van het toenmaals ingeniomen standpunt („dat moment", „verklaarde in die dagen", „ik achtfe").

Ik ben het volkomen met TJ eens, dat in Assen „de scheidslijn" wel degelijk „goed is getrokken" en dat velen die „niet goed hebhen dóórgetrokken". U doelt zeker op' de z.g. „Calvinisten"-bond en het z.g. ditocongres.

Inderdaad. Ik dank den schrijver zeer voor zdjta. nadere informaties, en verblijd, me, dat ook iemand, die „van huis uit een geboren vijand van het separatisme is" (wee hem, die anders geboren of gebakerd is) erkennen kan, dat met de bedoelde preekpassage samen kan gaan (en thans samen zal gaan) de overtuiging, dat Assen het separatisme feitelijk heeft verhinderd; zulks n.l. door te Worstelen voor wat Zondag 21 noemt: „de eenigheid des waren geloofs".

Parafrase van Galaten 1:10—^24.

Er wordt tegenwoordig onder ons toch eigenlijk wèl gewerkt. Daar ontdek ik zooeven, dat in „Schiedamsch Kerkblad" Ds C. Vonk een proeve van parafrase geeft van Galaten 1, gedeeltelijk. Misschien is er al meer verschenen, dat mij ontgaan is.

Ons blad heelt herhaaldelijk over nieuwe bijbelvertaling geschreven. De huiselijke bijbellezing zal al dadelijk winnen aan duidelijkheid en verstaanbaarheid, indien men de Korte Verklaring (Kampen, Kok) kiest om de daarin gegeven vertaling te lezen.

Naast een vertaling kan evenwel ook een parafrase onmiddellij ken dienst doen: zij vraagt van den bewerker een sterk plichtsbesef, een voorafgegane uiterst nauwkeurige exegese, en fijn gevoel voor taalnuanceering.

Men leze eens wat Ds Vonk gaf. Gemakshalve leg ik naast elkaar:

I. de Statenvertaling; H. de vertaling van Prof. Greijdanus (uit de Korte Verklaring); en III. de parafrase van Ds Vonk:

„SchappeUjke" radikalen.

„De Nieuwe Eeuw" (Roomsoh), geeft een artikel over het Augustinisme en het Thomisme. Dit onderwerp laten wij verder rusten. Slechts 'één passage, die algemeen belang heeft, en herinnering wekt aan een stormpje in een glas polemiek-water, geven wij door:

Maar ook in schijn schappeliike houdingen kunnen in werkelijkheid zeer radicaal zijn: vooreerst, die van den cuncordist die voor een optie geen reden van bestaan aanwezig acht, want er bestaat geen reëel verschil tusschen de twee systemen; vervolgens, dat wat men htstcvisme zou kunnen noemen en dat in deze leerstelsels twee even achtenswaardige, doch onvereenigbare vormen ziet, van de christelijke gedachte.

Inderdaad, de schappelijke houding is doorgaans radikaler dan de niet-schappelijke. Soms ook neemt de radikale de schappelijkheid tot wapen. Zoo heeft de Duitsche minister Goebbels de Duitsohe pers verboden, VEm het niet-schappelijk, maar rake herderlijke schrijven van de roomsche bisschoppen ook maar iets in de bladen te vermelden.

10 Want predik ik nu de menschen of God? Of zoek ik menschen te behagen? Want indien ik nog menschen behaagde, zoo ware ik geen dienstknecht van Christus.

11 Maar ik maak u hekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mensch.

12 Want ik heb ook hetzelve niet van een mensch ontvangen uoch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.

13 Want gij hebt mijnen omgang gehoord die eertijds in het Jodendom was, .dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte,

14 en dat ik in het Jodendom toenam boven velen van mijnen ouderdom in mijn geslacht, zijnde overvloediglijk ijverig voor mijne vaderlijke inzettingen.

15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, die mij van mijn moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door zijne genade,

16 zijnen Zoon in mij te openbaren, opdat ik denzelve door het Evangelie onder de heidenen zoude verkondigen, zoo ben ik terstond niet te rade gegaan met vleesch en bloed,

17 en ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem tot degenen die vóór mij Apostelen waren; maar ik ging henen naar Arable, en keerde wederom naar Damascus.

18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen,

19 en zag geenen anderen van de Apostelen dan Jacobus, den broeder des Heeren.

20 Hetgeen ik u nu schrijf, zie. Ik getuig voor God dat ik niet lieg.

21 Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrië en van Cilicië.

22 En ik was van aangezicht onbekend aan de gemeenten in Judéa, die in Christus zijn.

23 Maar zij hadden alleenlijk gehoord dat men zeide: Degene die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof hetwelk hij eertijds verwoestte.

24 En zij verheerlijkten God in mij.

II.

(10) Spreek ik dan nu menschen naar den mond, of God? Of zoek ik menschen te behagen? Indien ik nog menschen zocht te behagen, ware ik Christus' dienaar niet.

(11) Want ik doe u weten, broeders, het Evangelie, dat door mij verkondigd werd, is niet naar de mensch. (12) Want ook heb ik het niet van een mensch ontvangen, of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus. (13) Want gij hebt van mijn wandel vroeger in het Jodendom gehoord, dat ik uittermate de gemeente Gods vervolgde, en bezig was haar te verwoesten,

(14) en in het Jodendom toenam boven velen van mijn leeftijd in mijne natie, bij uitnemendheid ijveraar zijnde voor de overleveringen mijner vaderen.

(15) Toen het echter Hem, Die mij van den schoot mijner moeder afgezonderd, en door Zijne genade geroepen heeft, behaagd heeft, (16) Zijnen Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zoude, ben ik terstond niet te rade gegaan met vleesch en bloed, (17) en ook niet opgegaan naar Jeruzalem tot degenen, die eerder dan ik apostelen waren, maar heengegaan naar Arable, en weder teruggekeerd naar Damaskus.

(18) • Vervolgens ging ik drie jaren later op naar Jeruzalem om Cephas te bezoeken, en ik ben vijftien dagen bij hem gebleven. (19) En eenen anderen van de apostelen heb ik niet gezien, behalve Jacobus, den broeder des Heeren. (20) En wat ik u schrijf, zie, voor het aangezicht Gods, ik lieg niet.

(21) Vervolgens ben ik naar de streken van Syrië en Cilicië gegaan. (22) En ik was van aanzien onbekend aan de gemeenten in Christus van Judea, (óf: het Joodsche land). (23) Maar alleen hoorden zij: die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof, dat hij vroeger bezig was uit te roeien. (24) En zij verheerlijkten God om mij.

III.

(10) Ziezoo, dat is nu toch duidelijk. En daarom, waar men nu van mij lastert, dat ik de huik naar den wind hang, dat ik als dienaar van het Goddelijk Woord onoprecht ben, omdat ik bij Joden met een Joden-evangelie, maar bij de heidenen met een heiden-evangelie poog in de gunst te komen, daar stel ik nu eens de vraag; werf ik om de gunst van menschen of om die van God? Of zoek ik door mijn prediking behaagzucht van menschen te streelen? Indien ik dat deed, was ik een dienaar van mensdhen, maar niet van Christus. (11) Want Iaat ik u verzekeren, broeders, dat het Evangelie, hetwelk ik u bracht, niet van mensohelijken oorsprong is, maar van Christus afkomstig. Wat ik heb, heb ik op mijn beurt niet overgenomen van een mensch. Ook heeft geen mensch ter wereld mij er in onderwezen. Ik dank het aan Jezus Christus, Die mij verscheen. (13) Hoe kan 't ook anders? Want gij hebt wel gehoord welk een Jood ik vroeger was. Ik was maar geen bijlooper, dien men gemakkelijk ompraat. Ik denk er nog met smart aan. De gemeente van... Gód vervolgde en verwoestte i k, heviger dan iemand anders, (14) en ik nam toe in het Jodendom boven leeftijdgenooten in mijn partij. Ik overtrof ze allen in ijver voor de overleveringen mijner vaderen, welke ik door de Christenen aangerand achtte. Nu, ge bagrijpt wel, zóó'n fanatieke vijand van het Evangelie was ongenaakbaar voor menschen, die hem 't Evangelie dan eens „overgeleverd" zouden hebben. Neen, Gód heeft ingegrepen. (15) Want toen het heeft behaagd aan God, Die mij tot dit apostelambt van mijn prille jeugd door mijn opleiding en studie als Farizeesch leerling heeft bestemd en vervolgens heeft geroepen (waarvoor ik Zijn genade dank), toen het Gode heeft behaagd (zeg ik) het mij duidelijk te maken, dat die zoo bitter vervolgde Jezus Zijn Zoon was en dat i k nu juist Zijn Evangelie moest gaan prediken onder de heidenen, (16) toen heb ik terstond niet aan eenig mensch om raad gevraagd (was ik niet door Gód geroepen? ), evenmin ben ik naar Jeruzalem gegaan, naar hen, die vóór mij apostelen waren, om advies. Neen, ik ben heengegaan naar Arabië en weer teruggekeerd naar Damascus. (18) Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Petrus eens op te zoeken. En evenmin heeft dat bezoek zóó lang geduurd, dat men zou kunnen zeggen: toen heeft Petrus 'hem opgeleid tot apostel. Want ik ben 15 dagen bij hem gebleven. (19) Evenmin ben ik toen beïnvloed door eenig ander apostel, want dien heb ik niet ontmoet. Slechts Jacobus, den broeder des Heeren, 'heb ik gezien.

(20) Wat ik u schrijf om de waarachtigheid en de zelfstandigheid van mijn apostelambt te betuigen, zie, ik verklaar voor Gods aangezicht, dat ik niet lieg. (21) En van verder contact met de anderen in Palestina is toen ook al niet veel gekomen, want ik ben vervolgens naar de streken van Syrië en Cilicië gegaan. Ik ging als zelfstandig apostel mijn eigen weg. (22) Van aangezicht kenden de christengemeenten in Judea mij niet eens. (23) Ze hadden slechts vernomen: hij, die ons ééns vervolgde, predikt nu het geloof, dat hij vroeger trachtte te verdelgen. (24) En ze verheerlijkten God om mij. Zoodat ik maar zeggen wil: onafhankelijk van menschen ben ik mijn eigen weg gegaan.

De Roomsche Jongeren.

Ds Popma van Amersfoort schrijft in „Gereformeerde Kerkbode Soest" etc, het volgende:

De katholieke jongeren willen zijn vurig-Roomsch.

ZOo komt hun oritiek scherp tegen de lauwheid en de halfbakkenheid, die zich, naar hun meening, in de kerk openbaart, het vrome woord en de daad, die er niet mee overeenstemt.

Gritiek wordt geoefend op de priesters, maar niet op het priesterschap zelf. „Gritiek werd geoefend oip het leven der priesters als zoodanig. Er werd gewezen op de disprciportie, die er bestaat tusschen het evangelisch ideaal van onthechting, dat de priester voortdurend moet preeken en den materieelen welstand, waarin hij zich over bet algemeen mag verbeugen. Het was opstandigheid tegen wat in hun oogen geen goede priesters waren. Zij' hadden honger na.ar goede priesters, priesters, die beantwoorden aan het ideaal dat den bedienaar der goddelijke geheimenissen gesteld wordt. Men mag ze (n.l. de jongeren) in geen geval voorstellen als vü'anden van den godsdienst of van het priesterlij'k instituut".

In den eersten jaargang van „Roeping" schreef de priester Wouter Luthie een gedicht, waarin de drang naar beter leven dan van den priester met z'n glaasje en z'n kaartje tot uiting hoont:

„En 't volk wil niet langer geloven aan een leer van enkel woorden, het zoekt, behoeft een leer van daden met de woorden overeen.

Het volk wil in zijïi priesters iets vereren van zijnen God, dien 't „lieven Heer" heeft leren noemen.

Het volk wil ook niet weten van huurlingen-dienaars, die betaalde diensten leevren, en verder zich om niet veel meer bekom'ren. Het wil niet luisteren naar leraars, wier gedrag tot ergernis en schande strekt, naar overbrengers van bevelen, die, aanmatigend, door d' hoiuding van tieran vervreemden.

O, God, geef toch aan ons de grootheid van 't Geloof waartoe wij anderen in Uwe naam te wekken hebben; dat wijl geen koude en onbezielde woorden spreken, formuuls van letters, wier betekenis «ns eigen hart niet heeft doorvoeld, zover dat moogiyik is: —• boe zullen wij daar andren dan mee treffen? — God van geloof, „die mijüe jeugd verblijdt", behoud ons jong in deze afgeleefde tijid!

De rubriek „Hagel" is vol van critiek ook op de gemiddelde katholieke levenswijze. Een willekeurige greep: „Cijfers en manifestaties van uiterlijke macht zeggen vele andersdenkenden weinig, van de binnenkamers der genade blijven ziji vaak verre: voor hen is de practische apologie het leven van allen dag, het gedrag der katholieken, bet woord van den kansel, de sfeer in de kerk, het apostolaat van de radio, het karakter der parochiebladen en al die dingen, die iemand ontmoeten en beïnvloeden. Waar er hier onzerzijds fouten zijn — en wie kan dit lootkennen — zou het een stuk welbegrepen apologie zijin, deze openhartig aan onze geloofsgenooten voor te houden. Dat zou ook op andersdenkenden, die dikwijls bekoeld onze dagelij'kscbe practijk aanschouwen, apostolisch werken". (Gemeenschap, Juni 1934).

Over bet huisbezoek der kapelaans wordt gezegd: „meent men de menschen aan zich te verplichten door die ééne jaarlijkscbe visite, afgelegd met bet zakboekje in de band en de verzekering dat men haast heeft op de lippen? Meent men hen te interesseeren voor den godsdienst die slechts antwoord op twee vragen eischt:

Ie. houdt gijl uw Paschen? ; 2e. is er sinds het vorige huisbezoek nu twaalf maanden geleden, een kindje geboren? Het katholicisme wordt al te lichtvaardig vereenzelvigd met de gezegendheid van het gezin, ten koste soms van de volle beleving der waarheid".

Over de vele comité's tot beteugeling der verwilderde . zeden: „dezulken rieken vuur en zwavel in dancings, waar de dochters van den arme, dien zij: inmiddels met den nek nog niet aankijken, te gronde zullen gaan; terwijl diezelfde dochters er met haar opneemboekje bij moeten zitten, als het commissarissen-vergadering is op het bankierskanloor en de duivel al zijn. zeilen dient bijl te zetten om van hun looze vonden verheugd getuige te kunnen bliiven".

In „iRoeping", Juni 1934, schrijft v, Oldenburg Ermke: in onze kerken jaagt men zijn geloofsgenooten snauwend van bun plaats. En hoeveel katholieke patroons zijn niet berucht om de flair, waarmee ze ontslaan en salarissen verlagen? !

De rijke jongelingen vragen niet meer aan Jezus wat zijl moeten doen om zalig te worden, maar gaan naar de bank om te vragen hoe hun fondsen staan en nemen den geheelen dag om uit te rusten van deze vermoeiende bezigheid.

En is het met heel veel katholieken niet zoo gesteld, dat ze tevreden moeten zijn, voorzoover ze niets bezitten, dan een poover en onzeker loontje en moeten klagen over crisis en slechte tijden, voorzoover ze de exploitanten van die heel tevreden, poovere loontrekkers zijh? En dan komt er een geleerde met een gpoote snuit en legt heel bet geval economisch uit".

Dit zijn willekeurig gekozen voorbeelden, waarin verontwaardiging brandt om slecht leven bij vroom woord.

De Roomsche jongeren hebben in proza en poëzie bun critiek op hun geloofsgenooten, priesters en leeken, wanneer ze geen warmte, geen oprechte bezieling, geen geheele overgave meenen te zien.

Zo kennen daarin geen barmhartigheid.

Dit laatste zinnetje: „ze kennen geen barmhartigheid", wordt door Ds Popma nog aldus geïllustreerd:

Men leze het wrange: Glorie van Helmond, van A. J. D. V. Oosten CDe Gemeenschap, Febr. 1932).

Heer, Gü hebt ons spijkers te maken gegeven, en wij hebben dezen plicht gelukkig nooit verzaakt, en door de kra«ht van Uwen Geest gedreven, jaar op jaar een behoorlijke winst gemaakt.

Het is maar een kleinigheid, zulk een klein stukje ijzer maar het is iets dat men zelfs vcior een kribbe en een kruis verkoopt; daarom namen wij ook deel aan de regeling der prijzen nu in deze slappe tijden de markt wat verloopt.

Uwe wegen zijn wonderlijk met den spijker, Gy beloonde onze vlijt met een beerlijk contract, wij krijigen vijf jaar vacantie en worden steeds rijker. Uw liefde tot ons openbaart zich nog onverzwakt.

Gif hebt ons spij'kers te maken gegeven en ons gezegend met de gunst van hel syndicaat; nu zijn wijl voorgoed van zorgen ontheven en van 't dagelyksoh gedonder met ons proletariaat.

Laat ons, goede Heer, nu nog lang mogen leven om in gezondheid en voorspoed te wandelen op Uw weg, tot Uwe eer zal er van ons worden geschreven: „Zij hebben spijkers gemaakt met overleg!"

Men moet bierbiji bedenken, dat v. Oosten niet iemand is van den zelfkant van het katholieke kerkelijke leven, maar een bekeerling vol warme liefde tot zijn kerk en vol teleurstelling 'om wat hy smartelijk mist: hart en vurigheid.

Het citaat is lang, maar het interessante artikel kon­

den wii niet goed verknippen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's