GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„S.O.S."

S.O.S., het bekende noodsein.

Ik heb al enkele malen daar een parodie op gelezen.' De nieuwste schijnt deze te zijn: „Schaken Op School". Dat schaken hoort volgens sommigen er ook al weer ij, opdat we niet westersch verintellectualiseeren, en at daar verder volgt.

„De School met den Bijbel" zegt er van:

Voorjaar 1936 is er een bijeenkomst geweest in de Militiezaal te Amsterdam, welke ten doel had de beste methoden te bespreken om het schaken in de school ingang te doen vinden. (Thans zijn de schoolwedstrij^ den in volle gang.) De bijeenkomst stond onder leiding van de „Stichting tot bevordering van het schaken onder de schooljeugd".

Voorzitter dezer vereniging is de heer W. Terpstra, gemeente-inspecteur van het L.O. te Utrecht.

Aanwezig waren o.m.: de wethouder van onderwijs te Amsterdam, de directeur van de afd. onderwijs ts idem, de beide gemeentelijke inspecteurs van het onderwijs OKA. al uit de hoofdstad, de wereldkampioen schaken, Dt Euwe, leraar aan het meisjeslyceum te Amsterdam.

En verder:

TJit de rede van Wethouder Boekman enkele zinsneden:

„Het schaken als schoolvak moet men anders zien dan elk ander schoolvak, het is er niet mee op ééu lijn te stellen en wel hierom, dat het een liefhebberij moet blijven."

„Het moet een, zij het dan ook klassikaal onder- •wezen, liefhebberijvak blijven; dan alleen kan het voor de jeugd zowel als voor het onderwijs van groot belang worden."

„Uit het onderwijs zelf zijn stemmen opgegaan om het schaken op school niet te groot op te zetten wegens het gevaar van overlading en van het in het gedrang komen van de hoofdvakken, die reeds zoveel van de leerlingen vergen."

Vervolgens over de aangeprezen deugden des schaakspels en deszelfs geestelijke winste voor het jeugdig gemoed, zooals velen die zien:

„Dit is inderdaad een respectabele lijst en al komen ze niet uit een leerboek der paedagogiek, ze zijn gesproken door een deskundige als schaker en paedagoog.

'Goed bekeken vinden we er zo goed als de volledige vorming van hoofd en hart. Met een variant op do bekende slagzin: „Spreek met Winter en het komt in orde'' zou men hier kunnen zeggen: „Leer den kinderen schaien en 't komt in orde". De verheerlijking van het schaakspel culmineerde dan ook in de slotzin van Dt Euwe's rede: „Een ideale schaker is een bekwaam, een beschaafd en een gelukkig mens".

De schrijver in „De School met den Bijbel" deelt mede:

Nu is het wel merkwaardig, dat het bovengenoemde artikel „Schaken op School" ook de pen van een vader in beweging heeft gezet, die juist de nadruk legt op de opvoedende waarde van het schaakspel. Het is Mr Reitsma, die sdhaJken een nobel en nuttig spel acht, al maakt hij de bedenking, dat kinderen van de L.S.-leeftyd 'er eigenlijk te jong voor zijn. Toch veroorlooft Mr Reitsma zich een opmerking aan ons adres, die we in dit verband even menen naar voren te moeten brengen. Als ik goed gelezen heb, zijn het de volgende drie punten:

a. „de karaktervormende waarde van het schaken zit ook mede hierin, dat het daarbij niet zozeer gaat om de overwinning als wel om het genot, dat het spel, ook voor den verliezer, iversöhaft;

b. ons onderwijs is te Westers-intellectualistisch;

c. het verstand wordt overmatig gevoed, maar hart en gemoed verschrompelen''.

Niet de overwinning, maar het genot van het spel

zelf. Hoe komt hier de immoraliteit van het tegenwoordige menselijk geslacht op je af.

Het zou niet om de knikkers gaan!!!

De schrijver in „De School met den Bijbel" besluit ldus:

Wat hehben vooral de opvoeders der rijpere jeugd in deze diep immorele maatschappij het moeilijk. Wat baat hun mooie praten, hun goede voorbeeld. Ze komen daarmee in een uitzonderingspositie, worden naivelingen genoemd. Welzeker, het zijn wel beste mensen, maar ongeschikt voor de tegenwoordige tijd. Zelfs door kinderen, die ze toch moeten opvoeden tot alle Christelijke en maatschappeiyke deugden, kunnen ze in deze houding soms medelijdend worden aangezien

De opvoedende waaide van het schaakspel wil ik niet ontkennen.

Ik onderschrijf graag wat Dr Euwe weet te zeggen van de karaktervormende waarde van het schaakspel, maar er moet hier zo ontzettend veel meer gebeuren.

D'aarom weigert mijn pen verder over schaken op school te spreken.

Dwaas die ik ben, om dat bélangrij'k te vinden.

Blinden, die we zijn, als we alleen maar oog hebben voor wat onderwijskundige nieuwigheden, of didactische moeihjkheden en niet vrillen zien, dat onze maatschappij naar de ondergang 'holt, dat onze beschaving reeds verloren is, dat ons Christendom niet meer bestaat

Halt!

Dè, t mogen we niet zeggen.

Wèl moet de kreet opstijgen: Redt onze zielen en de zielen van het komende geslacht. S.O.S. ... ... S.O.S

Inderdaad. S.O.S.: we zijn in nood.

IMaar ik ben geen paedagoog en kan niet eens schaken. isschien ben ik dus erg dom geweest.

Waanzin.

Uit „Omhoog" knip ik:

De grootste Duitse philosooph. Wie nog niet wist welke de grootste Duitse philosooph was of is, kan thans 'by het Ludendorff-tijdschrift „Heiliger Quell" terecht. Daar schrijift de grote veldheer Erich Luden- -' dorff (aflevering 6 van dit jaar) dat bij een voorgenomen „wet tot bescherming van de groten der natie' ook aan zijn vrouw Mathilde gedacht moet worden „die als de grootste Duitse philosoop'h, welke het rasontwaken door Duitse Godskennis kroonde, het recht heeft voor smadingen behoed te worden — en ten slotte ben ik er zelf ook nog''.

De uitspraak lijkt enigszins op het woord dat aan de vrouw vp.n den waarlijt groten Duitsen wijsgeer Schelling wordt toegeschreven; mevrouw zou gezegd hebben: God, Schelling en ik, wij weten alles".

Omstreeks 1960.

Uit „Patrimonium":

De sociaal-democratische hoogleeraar B o n g e r heeft zijn wetenschappelijke reputatie zeker niet verhoogd met de publicatie over het bevolkingsvraagstuk. Glashelder hebben èn Prof. van Vuur en èn dr Sanders aangetoond, dat de socialistische hoogleeraar zeldzaam oppervlakkig te werk is gegaan.

Het geboortecijfer daalt ook ten onzent snel. De bevolkingsvermeerdering is vooral aan de verminderde sterfte te danken. Maar hier zijn uiteraard grenzen. Reeds in een tamelijk nabije toekomst zal de bevolking veel te eenzijdig uit oudere personen zijn samengesteld.

Prof. K o u w e r verwachtte, dat in den loop der 60-er jaren de geboorte- en de sterftecijfers elkander zouden snijden. Maar het is de vraag, of niet reeds eerder het evenwichtspunt bereikt zal )worden. De geboortecijfers van de laatste jaren geven reden tot pessimistische veronderstellingen. En na het evenwichtspunt gaat het snel aoheruit.

Prof. B o n g e r wilde zelfs den Staat te hulp roepen, om de uitbreiding der bevolking tegen te gaan Van principieele bezwaren bad hij geen last. Voor „dogmatische" overwegingen gevoelde hij weinig respekt. Gebleken is wel, dat hiji het ook met strengwetenschappelijke eischen niet erg nauw neemt.

Sociaal-democraten zijn gewoonlijk nog al oppervlakkig en haastig met hun conclusies. Van Prof. B o n g e r hadden wij' tot dusver een beteren indruk, al vristen wij wel, ook uit zijn beschouwingen over criminaliteit, etc, hoe ver hij' p r i n c i p i e e 1 van ons af stond. Maar nu leverde hij over het bevolkingsvraagstuk een „studie", die het in „degelijkheid" niet wint van een Nieuw-Malthusiaansch propagandageschrift.

Wanneer een belangrijk deel van ons volk naar zulke „wetenschappelijke" vooi-liohters luistert, wordt de toekomst van het land in gevaar gebracht.

En de individueele genotzucht hult zich o zoo gaarne in het kleed van het „algemeen belang".

„Stilzitten", en het probleem der Hervormde Kerk.

„De Waarheidsvriend" (Hervormd) schrijft tegen de doleantie. Ditmaal is het weer een tekst uit Jesaja, die daartegen te hulp moet komen. We lezen:

Tweeërlei weg bewandelt de HE'ERB, onze Bonds- God, dan altijd.

Eenerzijds is het: „Dbor wederkeering en rust zult gijlieden behouden worden, in stilheid en in vertrouwen zal uwe sterkte zijn". (Jesaja 30 vers 15.)

Dat is de ééne weg: „stilzitten zal hunne sterkte zijn" (zie vers 7, 15, 16, 18, 19 van hetzelfde 30ste hoofdstuk van Jesaja). Of zooals we lezen Exodus 14 vers 14: „De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn".

Maar tegelijk met het „stil zitten" én"„riisHg blijven" (Jesaja 30 vers 15) — waarin de HEERE aan Zijn eere komt —> weet de Heere ook te spreken van: werken en strijden, van bouwen en herstellen!

Terecht wordt hier verwezen naar vs. 7. Daarin gaat het (vgl. Prof. Ridderbos, Korte Verkl.) over het „hulpzoeken bij Egypte". Tegenover dat drukke politieke gescharrel past geloof, rustig op de BELOFTE steunen. Heeft men een belofte voor de zonde? 't Is weer de oude geschiedenis: een tekst, die op doodgewone oorlogen slaat, waarbij Gods volk in ongeloof tegen den eenen heiden zich tracht te associëeren met den ander, in casu Egypte, wordt misbruikt om de kerkmenschen af te houden van heel gewoon vredeswerk, dat God in hun macht gesteld heeft: het ambt der geloovigen te dienen, en Jeruzalem heilig houden. Als God zegt: Achaz' „ministers" moeten geen verdrag met Egypte sluiten, beteekent dat dan: Achaz' burgers moeten, als de priesters, of de gemeentebestuurders, knoeien, en hen zelf tot knoeien dwingen, dan maar rustig aan mee-knoeien? Het vraagstuk van al of niet doleeren is inderdaad ingewikkeld; maar men houde toch eens op, den bijbel op het procrustesbed eener eigenwillige schijn-exegese te leggen.

Over Ta gore.

De tijd ligt nog maar betrekkelijk kort achter ons, dat Rabindranath Tagore in Nederland kwam en er zeer geadoreerd werd. De wereldbibliotheek en de pers deden wat ze konden om den Indischen wijze te laten „spreken" tot ons volk: oost en west. Maar 't lukte niet erg.

Thans schrijft Dis J. v. d. Sluis over hem in „Goudsche Kerkbode":

Rabindranath Tagorj stamt uit een rijke, Bengaalsche, sterk veianglicaniseerde famUie. Zijn vader was geleerde, theoloog en theosoof. Hiji zelf, dichter, pacifist en godsdienstig hervormer, werd 7 Mei 1861 te Calcutta in Voor-Indië geboren. Hiji is dus burger van het Britsch imperium. Tagore was meermalen in Engeland. Als zestienjarige jongeling bezocht hiji University College te Londen, om in de rechten te studeeren, nadat hiji in zijn vaderland zorgvuldig onderwijs op de school ontvangen had. Spoedig keerde hij echter naar zijn geboortegrond terug, daar de reehtsstudie in het geheel niet met zijn aanleg en zijn liefde overeen kwam. Hiji studeerde in Calcutta, en is doctor in de wijsbegeerte. Van der jeugd aan was hij een boekenvriend en liefhebber der letterkunde. In zijn jonge jaren reeds leerde hiji nevens de oud-Indisohe dichtkunst de Engelsche nationale letterkunde kennen. Zij' is diep in hem doorgedrongen.

In 1913 werd hiji als een O'ostersche ster aan den Westelijken hemel ontdekt en verschillende van zijne geschriften werden in andere talen overgezet, in onze taal door Frederik van Eeden, zooals „Wiji zongen", „De Wassende Man", „De Hovenier", „Sadhana". In 1921 deed hij een reis naar het Westen en trad o.a. in verschillende steden van Duitschland op, zelfs te Berlijin in de feestzaal van de Universiteit voor de Duitsche Jeidgd. Eh overal kreeg hij' geestdriftige bewonderaars. Geen wonder. Hij» ihad een eigenaardig voorkomen. Hiji 'dro'eg een helgrauw, zij'den toga. Zijb baard en hoofdhaar waren lang. In zijin oogen ligt Indië en eene groote rust ging van hem uit. Zijin stem is metaal. Soms bestaat zijl uit louter boventoonen, zijne langgerekte woorden hebben een zingende echo en ziji zweefden in 'de lucht als de zielen van verstorven klokken. O'Ok wie geen Engelsch verstond was onder den indruk van de zeldzame muziek van een verre O'ermenschheid.

Vervolgens:

Lang voor de komst van de moderne vrouwenbeweging was Tagore reeds een krachtig feminist. Echter is hiji geen voorstander van onvoorwaardelijk vroaiwenkiesreoht; hiji is van meening dat indien de mannen hun plicht in politieke zaken hadden gedaan, de vrouwen in het geheel niet zouden hel'ben willen stemmen. Maar indien de mannen niet goed kunnen besturen, dan is het gerechtvaardigd dat vrouwen aanspraak maken op stemieoht en zelfs er voor vechten.

Even verder:

Tagore is ook paedagoog. Hij heeft in Bolput een school opgericht, waar hij' de Indische jeugd wilde groot brengen in een wereld- en levensbesobouwing, waartoe hiji zelf met moeite had moeten doordringen, teneinde persoonlijkheden op te kweeken voor den dienst van het vaderland. In deze o'penluohtschool zitten de kinderen op hun matjes onder - de hoornen en krijgen er les in literatuur, geschiedenis, aardrijkskunde en alle andere vakken. De jongens doen al het hui.> werk in de gebouwen en moeten hun eigen kleederen wassohen. Ziji kiezen uit hun midden een commiss'ie, die het werk heeft overgenomen van den „huishoudb'r", dien ze weleer hadden. Dit stelsel vein zelfregeering wordt in alles doorgevoerd. De meesters der verschillende klassen kiezen zelven uit hun midden een hoofd, dat voor een jaar benoemd wordt, doch herkii, sbaar is. Tucht wordt gehandhaafd en straffen worden uitgesproiken 'door sohool-kapiteins en schoolrechters, die elke maand door 'de jongens 'gekozen worden.

Zij hebben een hof van appèl gevormd, dat zoo noodig de eindbeslissing geeft, eens per veertien dagen, betreffende elke overtreding of oneenigheid tusschen de jongens zoo op school als in de speelvelden..Er is een avondschool opgericht voor de dorpsbewoners, waar Tagore's jongens onderwijs geven. Tagore zelt geeft in zijn school geen les, maar de dagen, dat hij de jongens bezoekt, zijn ware feestdagen voor de discipelen, want hij is een kindervriend.

De school is een soort van internaat op het land Ver van de rumoerige stad moeten de jonge menschen geleg'enheid hebben hun oorspronkelijken aard tot ontplooiing te brengen. Ook is zijn doel, dat deze school een uitwisseling van het beste zal bieden, wat het Oosten en het Westen aan geestelijke waarden bezitten. Daarom onderwijzen er naast de Indische professoren ook hun coUega's uit Europa, Amerika, Japan en China en studenten uit alle landen en rassen zijn er welkom.

Dfes morgens om half vijf begint al het dagwerk. Een zangkoor schrijdt door de slaapvertrekken der leerlingen en wekt hen met plechtig gezang. Het is de bedoeling de frissche koelte van de morgenuren te gebruiken eer de hitte des daags lichaam en ziel verslapt. De morgenwijding van leeraren en leerlingen bestaat daarin, dat zij eerst zwijgend onder de boomen staan en naar het zingen der vogels luisteren, terwijl in het Oosten de zon stralend omhoog stijgt. Dan wordt een gedeelte uit de Upanishads gezongen. De klassen zoeken verschillende plaatsen in den tuin op; hier zit bijv. een leerares met haar groep jongen® en meisjes op de rand van een wel, daar een professor met zijn studenten onder een schaduwrijke palmboom. Onder leiding van een van Tagore's zoons, heeft zich een 'Schaar van jonge Indische nationalisten georganiseerd, om een program voor „economisch herstel" af te werken. Voor 95 procent bestaat immers de Indische bevolking uit boeren, waarvan de meesten lezen noch schrijven kunnen en in groote onwetendheid voortleven. De eerste beginselen van de moderne bebouwing van den grond en de eenvoudigste wetten der hygiene zijn 'hun onbekend.

Zoo trekken nu deze jonge „reformers" er op uit van dorp tot dorp.

Franciscus en de benits.

Ds H. Bakker weekblad): schrijft in , J)e Geref. Kerk" (Herv.

Van Franciscus van Assist, de vereerde heilige der Roomsche Kerk, vertelt men, dat hij zijn leerlingen, met hem de Franciscaner monnikorde vormende, niet toestond een zak in hun pij te dragen. Zijn bedoeling met dit verbod was om hen bij de armoede te houden en niet in de verzoeking te brengen in dien zak iets te gaan verbergen.

Daarentegen wordt van Jezus van Nazareth verteld, dat onder Zijn leerlingen één was, die de beurs droeg, Judas; en dat die beursdrager een dief was.

Tusschen den volgeling van Franciscus en den discipel van Jezus teekent de Heere Jezus den weg af, dien wij hebben te gaan. Geen diefstal. Maar evenmin armoede zonder zak.

In dat „tusschen" (begin laatste alinea) kan ik me niet vinden. Overigens een nuttige herinnering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's