GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik heb grootelijks begeerd, dit Pascha met uheden te eten eer dat Ik Ujde". Luc. 22:15.

Grooteüjks begeerd.

De dag van het Feest is aangebroken. Op den middag heeft de Heere Petrus en Johannes uitgezonden om alles in gereedheid te brengen, en uu is de tijd voor het vieren van het Feest gekomen, zoo' tegen den avond, en de Heere begeeft Zich met Zijn twaalf Apostelen naar de opperzaal.

Het is het laatste Pascha.

Ditmaal was het wel heel bijzonder.

De Heere deed nu dingen, en sprak woorden, die bij vorige vieringen niet waren voorgekomen.

In de eerste plaats al de voetwasscMng.

En dan, waimeer die eindelijk is afgeloopen, en ze rond den Paaschdisch hebben plaats genomen, legt de Heere een opmerkelijke verklaring af. Want dan spreekt Hij er van, dat Hij grootelijks heeft begeerd dit Pascha met hen te eten eer Hij lijdt.

Heel opmerkelijk.

Zoo een persoonlijk woord over zijn „zielstoestand", zou men zeggen, zoo maar midden op het officiëele Feest, en terwijl de Heere vlak voor het lijden staat, en daar alle aandacht bij heeft.

Wat wil Hij daarmee nu eigenlijk zeggen? Is het misschien Zijn bedoeling. Zich een oogenblik uit dat zich aan Hem opdringende lijden los te maken en zoo er even niet aan te denken? Wil Hij Zich — al is het dan ook maar voor een wijle — losrukken uit dat Middelaarswerk om nog een uur rustig met de Zijnen te kumaen doorbrengen?

Zoo denken we misschien gauw, wij, die geneigd zijn, om den Heere, Die Zijne broederen in alles gelijk werd, te meten naar onze maat. Of, zoO' we zoover al niet gaan, dan staat bij dat woord toch voor onze aandacht iets, dat daarmee verwant is: De Heere is er Zich van bewust, dat dit Pascha het laatste is, dat Hij met Zijne jongeren zal houden, en dat dadelijk daarop de schelding komt; nu heeft Hij er toch nog behoefte aan om ©en oogenblik met hen alleen te zijn en samen het Feest te vieren, dat Hij elk jaar met hen hield.

Ook zoo genomen be\'inden we ons echter in dezelfde lijn als bij het zooeven genoemde, en stellen we den m e n s c h Jezus met Zijn menschelijk gevoel en aandoeningen op den voorgrond, en letten er niet op, dat Hij in alles en voor alles de Middelaar is. Die Zijn werk doet; en wc moeten niet denken, dat Hij in Zijn aardsche leven ook maar één moment heeft gehad, dat Hij die Midüelaarstaak heeft afgelegd om Zich ook eens met andere dingen bezig te houden.

Christus spreekt van een begeerte, die Hij had.

Die moet dus ook worden ingeschakeld in Zijn ambtelijk werk, want die behoort daar bij; we mogen den band aan het Ambt des Heeren daarbij niet wat losser trachten te maliën, en nog veel minder dat Ambt voor een poosje — hoe kort ook — uitschakelen.

Hij heeft een Ambt ontvangen, en is CHRISTUS, de Gezalfde, en is als zoodanig ook steeds bezig om het werk, waartoe Hij gezalfd is, uit te voeren.

Dat sta voor ons besef dus hier ook in het middenpunt, omdat het dat voor den Heere ook heeft gedaan.

Het Ambt komt eerst.

En alles is bij Hem daaraan ondergeschikt en staat in dienst daarvan.

Dat is Christus' orde, die we rdmmer, en vooral nu niet mogen omkeeren, nu Hij bijna aan het meest gewichtige deel van Zijn werk is gekomen. Nu gaat het ook naar die orde, en nu vooral, nu Hij verklaart, dat Hij grootelijks heeft begeerd, dit Pascha met hen te eten vóór Zijn lijden.

Wij willen wel eens „persoonlijke" dingen naar voren brengen; „zielstoestanden", ook van Jezus, en Hem zoo even uit het lijden uithalen, opdat Hij Zich een oogenblik met andere dingen bezig houde, een wijle uit die omcirkeling los koime, die zich al nauwer om Hem heen windt.

Maar wie zoo denkt — en menschelijke gedachten gaan zoo licht dien kant uit — houde toch allereerst in het oog, dat de omstandigheden daartoe al wel heel ongeschikt waren. Niets was daartoe minder geschikt dan juist het Paaschfeest, zooal s het door Israël werd gevierd.

Dat zou Christus' gedachten afleiden en bij iets anders brengen?

Dan moest het anders wezen!

Want dat stond zoo nauw met Zijn lijden in verband, dat hel niet anders kon, of Hij werd daardoor er nog met meer nadruk op gewezen.

Of was soms niet het Paaschlam voor Hem de heenwijzing daarheen, dat Hij als het Lam Gods gekomen was om de zonde der wereld weg te nemen? Werd Hem daardoor niet als voor oogen geteekend Zijn eigen werk, waarvoor Hij was gekomen?

Daarom is dit Pascha voor Hem veeleer een middel, waardoor Hem op het allerlaatste oogenblik helder en duidelijk wordt voorgesteld de lijdenstaak, die vlak voor Hem ligt, zoodat Hij met meer bewustheid en sterker toegerust dien lijdensbeker kan opnemen.

Indien we spreken willen van een persoonlijk element in die begeerte, dan heeft dat in elk geval toch een ambtelijk-persoonlijk karakter, en is het de begeerte om Zijn werk nog afgebeeld te zien de laatste maal, dat zulks nog mogelijk zal zijn door middel van het Oud-Testamenüsche Feest.

Maar we moeten nog verder.

Want de Heere betrekt ook de discipelen er in, doordat Hij verklaart, dat Hij heeft begeerd, dit Pascha „met hen" te eten.

Twee dingen treffen ons daarin:

Dat Hij zegt: „Met ulieden", en: „Dit Pascha".

Doordat Hij Zijne jongeren er in betrekt, blijkt, dat Hij hun daarmee iets heeft te zeggen of te geven, en die begeerte van Hem dus op hen betrekking heeft. Hij begeert ook voor hen iets te doen als Gezalfde Profeet, Priester en Koning.

Hij hééft dat ook gedaan.

Want Hij heeft het Pascha omgezet in het Avondmaal.

Hij gaat hun hier als Profeet verklaren, dat van nu aan het Pascha een anderen vorm en inhoud krijgt, zoodat het niet meer zal worden gevierd naar den Oud-testamentisahen ritus.

O zeker, er zal ook na dezen dag nog vele jaren en eeuwen zelfs op den veertienden van de maand Adar door het volk der Joden een feest worden gevierd, dat men Pascha noemt en ook precies naar het Mozaïsch voorschrift wordt gehouden; maar beteekenis zal het niet meer hebben.

D i t is het laatste.

Dit Pascha.

Want de Heere zal als Hoogepriestei- der Zijnen zoo meteen het werk doen, dat de vervulling is van het Pascha van Mozes, en dat zou overbodig maken; het is het werk, op grond waarvan die verandering ook plaats kan vinden.

En Hij is ook de Koning, Die Zelf die verandering ten uitvoer legt, en de schikkingen treft, die met het oog daarop moeten worden genomen, en zoo het Avondmaal instelt.

Dat begeerde Hij grootelijks.

Hij wilde voor hen het Pascha tot Avondmaal maken.

Was dat dan zoo van beteekenis voor hen? Inderdaad!

Want tot nu toe werd jaarlijks het Paasdilajm gesladit, dat heenwees naar de toekomst, en aanduidde, dat er een leven gegeven moest worden voor de verlossing van het volk Gods. Maar die eindelooze herhaling jaar op jaar wees ook aan, dat met dit Paaschlam het eigenlijke leven daai-vo'or nog niet gegeven was; dat het nog komen moest.

Ook waren de aandmdingen ten slotte maar heel vaa, g, onbepaald.

Hmi zaligheid was er wel zeker om, maar voor hun geloof hadden ze toch maar zeer onbelijndc aanduifüngen.

Dat wordt nu anders.

De Heere neemt brood en wijn, en wijst er op, dat ze teekenen zijn van Zijn lichaam en bloe.{l, dat gebroken en vergoten wordt voor hunne zonden. En die teekenen spreken een andere taal, dan die van het Oude Testament! Die zeiden niet meer, dan dit: Er komt een Verlosser!; maar nu zullen Z; ij (en zal heel de Kerk met hen!) in die teekenen steeds voor oogen hebben staan, wat de Heere als Zaligmaker den volgenden dag ZBU uitspreken op Golgotha: „Het is volbracht!"

En steeds weer, zoo dikwjjls het brood gebroken en de w, ijn vergoten wordt, hebben ze een herinnering, onveranderlijk, aan wat eenmaal is geschied en nimmer weer ongedaan kan worden gemaakt: Het is volbracht!

Ik heb gi'ootelijks begeerd.

Zoo sprak de Heere.

En er was reden toe!

Maar is er omgekeerd, nu Hjj dat aan Zijne Kerii heeft geschonken, ook geen reden voor ons, zoo dikwijls die teekenen gereed staan, als een echo op Zijne woorden te zeggen: „Ik heb grootelijks begeerd!"?

VAN RAALTE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's