GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Boek der Psalmen.

VII

Een slotwoord op Ds Haspers' „Dank aan het slot" èn op zijn „Bijlage".

Ook ik ben, evenals Ds Hasper in „De Reformatie" van 5 Maart 1937, zéér erkentelijk voor bet feit, dat Prof, Schilder juist mij de gelegen.^ beid gaf, over de muzikale waarde van Ds H, 's Psalmnoten te handelen.

Evenzoo, dat Ds H, in vriendschap aan mij gedenkt en mij den „recbtschapen woordvoerder" acht van vele ouderen die het niet zoo kunnen zeggen als ze wel zouden willen, ja zelfs dat het hem een zeer welkome gedachte is geweest voor „het geslacht, dat welhaast zal zijn weggestorven, nog eens zulk een bekwamen woordvoerder te hebben kunnen laten optreden, "

Echter vérder dan deze vriendelij k-gezegde en waarlijk ooJc naar ik geen oogenblik aarzel aan te nemen, goed-bedoelde betuigingen wil ik niet gaan, door er nog een stuk of wat conti-a-complimenten aan Ds H, 's adres aan toe te voegen.

En wel hierom: oimdat zijn houding, of meer nog, omdat zijn woorden in „Een woord van dank aan bet slot" mij noodzaken zoo niet een onvriendelijke, dan toch een méér gereserveerde houding aan te nemen dan hem waarschijnlijk lief zal zijn, en mij niet minder.

Want het is allesbehalve juist, waar het bier enkel en alleen gaat over zijn „Het Boek der Psalmen" om te beginnen met te schrijven:

„Ieder weet toch, dat de gedachten van den heer „Jan Zwart in een geheel andere richting gaan". Zulks is niet waar!

Niemand kon weten of wist, vóór ik aan zijn Psalmbewerkingen begin Februari hier in „De Reformatie" begon, welke richting mijn gedaahten zouden uitgaan.

Ik zelf niet, daar ik al de ideeën eirin van Ds H., over notentype, triolein, syncopen, tempo etc. nog nimmer te voren onder dte oogen had gehad; van het bestaan dier dingen nog niet het geringste vermoeden had.

Maar niet alleen ik en ieder, óók Ds H kon op geen stukken na bevroeden, waartoe al zijn pro's zouden leiden om mijn contra's, dfe een na de ander, in de Reformatie-arükelen te voorschijn te roepen.

Waar, in particulier geschrijf of in drukinkt uitgegeven, was iets naar buiten gelekt, dat mijn gedachten als algemeen bekend had kunnen doen veronderstellen ?

Maar nog een graadje erger maakt Ds H. het, als hij vervolgt: „Het zal ook aan de allereenvou- „digsten duidelijk zijn, dat ik in kerkelijk Neder- , , land het onderhavige werk — , , het onderhavige werk" d.i. dUs: „het Boek der Psalmen"! — nieit „ter perse had mogen leggen zonder het oordeel „van Jan Zwart te kennen".

Maar eilieve! hoe heb ik het nu met Ds Hasper? Waarom noodzaakt hij mij hier publiek aan „de allereenvoudigsten" niet alleen, maar ook aan den „meest intellectueelen" lezer van „De Reformatie" te verklaren, dat Ds H. met geen woord of sclirij'ven, notenproef of wat ook, mij ook maar één tittel of jota van zijn nieuwe psalmzang-wetten heeft vóórgehouden of aangekondigd?

Waarom verplicht hij mij hier met den groosten nadruk, ieder die dit leest te verzekeren, dat hij de waarheid geweld aandoet door te vertellen, dat ik één oogenblik de hooge, uitzonderlijke keurmeester ben geweest zonder wiens oordeel hij zijn boek der psalmen „niet ter perse had mogen leggen" I ?

Waarom zet Ds H. mij tot nóg feller tegenspraak aan, als hij voortgaat met: „Ik heb hem daarom „reeds een achttal jaren geleden te Zaandam be- „zocht en hij heeft over de Psalmmelodieën te „mijnen huize geconfereerd met César Hinderdael".?

Ja! wèl is Ds H. eens ten mijnent geweest in Zaandam en ik bij hem in Den Haag.

Wat Zaandam betreft: — 'twas dien avond in het begin van September 1932, 'kzal hem en ook waarschijnlijk Ds Hasper niet licht vergeten, dat, terwijl wij in de voorkamer druk bezig waren met Ds Haspers drukproeven van zijn toen nog niet uitgekomen „Gezangen" nevens de Psalmen in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld' Verband) (1933) door te worstelen, „men" in de achterkamer bezig was een zeker Radio-Orgel in gebruik te nemen.

En wat dat bezoek van mij aan Den Haag laiangaat, eenige dagen later in den middag van den 15den in diezelfde maand Sept. 1932: óók daarvan zal Ds H. zich wel herinneren hoe ik hem, nadat wij met elkander geconfereerd hadden, toen hij mij naar de tram bracht, drong, smeekte, toch vooral, zonder ook maar in het minst mijzelf in te willen schakelen, naar andere leidslieden om te zien bij zijn mooie werk, wilde niet zoo^ aanstonds vanwege de kort- en bijziendheid der tegenwoordigen, hij, Ds H. en ook zij in de 'gracht terecht komen.

Dat was alles niet „reeds ©en achttal jaren geleden", maar nu pas zoo ongeveer een vier en een half jaar terug, en ging zoo als ik reeds liet doorschemeren niet over Psalmen, maar over Gezangen! nog heel en al over de Gezangen waaraan Ds H. bezig was, ze in druk te doen uitgaan voor zijn in Hersteld Verband levende Gemeenten en zoo ieder gevoegelijk begrijpen kan, op geen voeten en vamen nog de Psalmmelodieën aimoi 1936, sedert anderhalve maand door mij onder de loupe genomen, hier in „De Reformatie".

Ik zal wel niet voor Ds H. óp hoeven te halen, hoe ik toen al mijn kruit, ik mag wel zeggen verschoten heb helaas, tegen zijn en zijner raadgeveren vreemdsoorlig opgestelde maatcijfers, ongewettigde melodie-veranderingen, onderling van elkaar afwijkende zangwij zen, verkeerd aangebrachte woord^ en toonacoenten, ónzingbare en heelemaal niet in volkstoon gestelde melodieën, die nog altijd' zonder blikken of blozen o vergepeddeld staan in zijn „Geestelijke Liederen" („eersten Kerstdag van het jaar onzes Heeren 1934", )

Natuurlijk kwamen wij daar ook een enkele psalmmelodie tegen, in totaal geloof ik goedgeteld een 15-tal, waarvan ik nog de satisfactie óver heb uit dien tijd, dat van wat toen reeds Ds H. aan psalmrenovaties in zich ronddroeg, al waren die in de verste verte nog niet die van tegenwoordig, dat ik hem in zooverre heb kunnen bekeeren, af te zien van een stel eigen-gemaakte en zelf-verzonnen soorten van nieuwe rhythmiek, waarvan er nog één staat in de „Gezangen" onder no. 8, maar wijselijk bij nader inzien weer geëclipseerdl uit de „Geestelijke Liederen" nr. 3, n.l. Ps. 118 aldus:

Maar bijvoorbeeld, hém en zijn raadslieden het ongerijmde te laten voelen van het hybridisch maatgelroddel als in Ps. 140, het mocht mij niet gelukken (7/4, 6/4, 4/4, 2/4!)

Ik breng dat allemaal nog eens zoo uitdrukkelijk en zoo gedetailleerd mogelijk naar voren om goed te laten zien, dat wat vier en een half jaalr' geleden plaats vond, nog niets te maken had met wat Ds H. doet voorkomen en thans aan de ^oTdie is. 't Ging in 1932 over héél andere dingion, in hoofdzaak over wat ik opmerkte en zoover het dan nog „Psalmen" betrof, over o-m 't maar eens duidelijk te zeggen, over Ds H.'s oude plunje in deze materie. Want van het nieuwe pakje, waarin later, pas in 1936 Ds H. zich den volke, en dus ook mij, zou vertoonen, kon nog niemand te voren snit of coupe vermoeden, nóg minder naar welke mode het zou worden gemaakt.

Ik weet dan ook geen woorden te vmden, hóé te verklaren Ds H.'s: „De uitgave van de een- „stemmige en van de vierstemmige Psalmbewer- „king op de O' o r s pr o n k © 1 ij k e melodieën is „van zijn standpunt de weerlegging".

Nóg minder: „Het zal niet noodig zijn, later „de artikelen van den Heer Zwart te beantwoor- „den, daar mijne „Bijlage" d.d. Pinksteren 1936, „voldoende loont dat ik mij van de ojwattingen „van den Heer Zwart ter dege rekenschap heb „gegeven".

„Standpunt"? Nam ik dat in? „Opvattingen"? Hield ik die er op na?

Wist Ds Hasper daar op Pinksteren 1936 iets van? Ik had toch immers Ds H. in 1932 'verlaten terwijl hij nog op z ij n oude „standpunt" stond en verkeerde in z ij n eerste „opvattingen", door hem zelfs nog gehandhaafd' in zijn „Geestelijke Liederen" Kerstmis 1934; waarin al zijn psalmen nog verkeeren in het schrift der halve- en kwartnoten en niet der „gepavoiseerde" (zooals ik ze noemde) van kwarten en achtsten, die ik pas onder de oogen kreeg begin Februari 1937;

waarin geen Triool nog te bekennen is, en alles recht toe recht aan gaat;

waarin zoo ook, geen Syncope zich nog had aangediend, geen enkel tempo- of voordrachtbegrip zich had aangekondigd;

waarin Ps. 38 nog een opteekening genoot:

waarin nog geen schijn of schaduw viel op te merken van eveneens Ps. 38 uit „Het Boek der Psalmen" 1936, eenige jaren later dus:

Wat moet ik daarom zeggen van Ds H. „WEERLEGGING", door middel zijner één- ^en vierstemmige Psalmbewerkingen tegen MIJN STANDPUNT?

Wat van de „BIJLAGE" als rekenschapigeving tegen MIJN OPVATTINGEN?

Een volgenden keer het antwoord!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's