GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De aanval op de grondslagen der Gbrlstelijke Belijdenis.

„Sedert drie jaar staan de Duitschers herhaaldelijk stom verbaasd tegenover het feit, dat hun rangorde der karakterwaarden i), welke Duitschland gered heeft, in den naam van het Christendom beschimpt, in den naam van Maarten I^uther als „heidensch" voorgesteld wordt. Te voorschijn gelokt, mede door de „Mythe der twintigste eeuw", heeft de „belijdende Kerk" haar tot dusverre onbekend innerlijk wezen naar buiten gekeerd, en roept zij haar eisch uit om de Duitsche levensopenbaring in de geheele wereld minderwaardig te verklaren."

Met deze woorden bedreigt Rosenberg het Christelijk geloof. Het zal zich aan de Duitsche wereldbeschouwing moeten assimileeren of anders als een „vreemd wezen" uit het Rijk verbannen worden.

De Kerk wil echter trouw blijven aan haar Heer, en verzet zich krachtiger dan ooit tegen de gelijkschakeling, welke de nationaal-socialistische autoriteiten van haar verlangen; zij weigert zich te voeden uit de bron der Mythe, maar ontleent haar kracht aan het Woord van God.

Rosenberg durft haar echter verwijten, dat zij haar roeping in het geheel niet verstaat, en dat haar prediking maar al te dikwijls elk begrip van wat in het volk leeft, mist. Erger nog! Het woord, dat zij verkondigt, vormt volgens hem een zware „belasting" van de „Noordsche natuurlijke instincten", en „drukt" de bezitters daarvan, die zich pas na een „moeilijke, doch glorierijke worsteling uit den toestand van vernedering bevrijd hebben", weer „daarin terneer".

Wilt ge, vraagt Rosenberg, weten hoever deze „zelfbespotting der ziel" reeds gevorderd is?

Als antwoord haalt hij uit een werkje van een zekeren Walter Braun de woorden aan, dat de wereld een gevallen schepping is, en dat de mensch nooit door zijn eigen bloed van zijn zonden verlost kan worden, en citeert hij met verontwaardiging zinsneden, waarin de schrijver den nadruk legt op de „onontbeerlijkheid" van het Oude Testament, en op het wonderlijke in den weg des Heeren, Die juist het Joodsche volk tot Zijn werktuig gemaakt heeft. De Germanen, welke het hoogste staan, voegt Rosenberg hieraan toe, zouden echter volgens dien auteur „tot een gevallen menschheid behooren", wij allen „zouden deel uitmaken van de schuldgemeenschap der zonde"! sBegrijpe, wie het begrijpen kan; een „Duitscher moet zich door zulke gedachten diep gegriefd voelen!"

Een ander „belijder" vervolgt Rosenberg, veroorlooft zich nog grover beleedigingen. Deze waagde hel om te schrijven, dat de „gansche volkerenwereld onder den vloek Gods staat, die de spraken der menschen, welke God niet als hun Heer erkennen, maar zichzelf een naam maken wilden, verward heeft".

Wij zien, besluit de profeet der „nationale mythe" in de bastardeering het groote kwaad; de tegenstanders verklaren echter, dat het feit van het bestaan van volkeren en rassen zelf, een gevolg der zonde is. „De fronten z ij n duidelijk zichtbaar".

Eenvoudige, Bijbelsche waarheden, die de Kerk nooit verloochenen mag, haalt Rosenberg hier aan. Toch eischt hij, dat deze uitgeroeid zullen worden. Daarbij ontziet hij zich niet om de gedachten van de door hem genoemde schrijvers nu en dan in een valsch licht te plaatsen. Geen van hen noemt immers het Joodsche volk rein, en stelt daar tegenover de zonde van het Duitsche volk. Zij spreken allen over de zonden der gansche menschheid, en sluiten niemand buiten. Maar ook dat kan een Duitscher uit den kring van Rosenberg niet verdragen2); hij wil nooit met andere rassen, en zeker nooit met het Joodsche, in één vlak geplaatst worden: hij waant zich de edele, vrije mensch, die geen genade van noode heeft en geen verlossing behoeft. En de geschriften, waarin de Christenen de Noordsche wereldbeschouwing bestrijden: geschriften, waarin zij dikwijls met groote vrijmoedigheid en heilige overtuiging hun geloof belijden en den vijand weerstaan, worden door den „fieren Noordschen geest" op een wijze behandeld, welke iedereen, die nog een weinig liefde bezit, moet doen huiveren.

De fronten zijn inderdaad duidelijk afgeteekend'. Met iemand, die nog in het Oude Testament, en in de „Oud-Testamentische dogmatiek" gelooft, valt, Rosenberg zegt het letterlijk, niet meer te redeneeren. Hij is te ver weg. Dat geldt ook voor hen, die het Evangelie van Mattheüs en de brieven van Paulus als het Woord van God aannemen, dat geldt voor allen, die in den Naam des Heeren protesteeren, wanneer de schendende hand van

den Noordschen profeet, stukken uit den Bijbel rukt om ze te vernietigen.

En toch heeft deze woeder tegen den Bijbel en het Christelijk geloof den euvelen moed, om zich bij zijn handelingen op Luther te beroepen, op Luther, wiens indrukwekkend getuigenis „Das Wort Sie sollen lassen stahn", een «root deel der wereld met geestdrift vervulde, en lot navolging bracht.

De Noordsche Mythe, klinkt het trotsch, staat voor de deur, om de erfenis van Luther, de erfenis der reformatie, te aanvaarden. Luther, luidt een motiveering van deze door en door misleidende leuze, „bestreed in het pausdom, dat het zich de gevolmachtigde middelaar tot God noemde. Onze tijd bestrijdt de onvermijdelijkheid van de erkenning van het Oude Testament als den weg, welke tot God voert. In I> uthers tijd geloofde het Vaticaan, dat het einde der wereld nabij was, nu waarschuwt men, om de menschen vrees aan te jagen, voor de meest geweldige schokken". „Ik ben er van overtuigd", aldus Rosenberg, „dat de geestelijke schokken, welke mogelijk plaats zullen vinden, daarom zoo hevig zouden kunnen aankomen, wijl de bekrompen (!) „belijdende Kerk" aan den stroom des levens weerstand biedt. Slechts wanneer men, wordt in dien kring geredeneerd, dezen vloed verhindert zijn natuurlijken weg te nemen, zal hij buiten de oevers treden en het doel, waarheen hij zich nu nog wendt, n.l. de hervorming der Kerk, niet bereiken. Ja, hij zal zich wellicht bewust van dit doel radicaal afwenden". Voelt ge de dreiging? Rosenberg kent aan het Christelijk geloof nog een zoo groote kracht toe, dat hij het in staat acht, om den „stroom van het bloed" te verhinderen zijn loop te vervolgen, hem te verspreiden tot hij machteloos wegzinkt in het stof. Daarom predikt Rosenberg den verdelgingsoorlog legen de belijdende Kerk, houdt hij niet op met te roepen, dat haar prediking van zonde, bekeering en genade een aantasting is van de volkskracht en een verlammende werking op het „volkische streven" uitoefent. Wat dit laatste betreft, heeft de schrijver van de „Mythe" goed gezien. De prediking van het Evangelie bedoelt den mensch inderdaad te bevrijden van zijn zelfzucht en grootheidswaan, door hem te brengen bij het Kruis. Maar de kracht, welke hij daar ontvangt, is oneindig veel grooter dan die, welke de gevaarlijke bronnen der Mythe-leer hem ooit vermogen te geven. „Krachten der natuur hebben nog nimmer een mensch of een volk van de banden der natuur kunnen bevrijden, en hem een waarachtig leven geschonken". ^) Wie op het drijfzand van den „wil van 'het bloed" bouwt, zal tenslotte verzinken.

Zooals eens de Joden door de woorden van Jezus zich in hun nationalen trots gekrenkt voelden, en „opstaande. Hem uit, buiten de stad wierpen", zoo voelen ook Rosenberg en de zijnen zich in hun hoogmoed en zelfvoldaanheid door de prediking van het kruis beleedigd, willen ook zij de predikers uitstooten, en hun werk verhinderen. Geen middel is hen daartoe, wij hebben het gezien, te kras. De wijze, waarop zij hun valsche voorstellingen omtrent de tegenstanders aan het volk opdringen, is zeer geraffineerd en toont hun niets en niemand ontzienden hartstocht. Zij projecteeren die verwrongen beelden tegen achtergronden, welke het caricaturale karakter dier gestalten nog duidelijker doen uitkomen, en vergrooten het effect daarvan met listig gekozen belichtingen. Het publiek moet in een toestand van spanning gebracht worden, waarbij felle afweerreacties niet kunnen uitblijven.

'K ü n n e t h, en vooral ook H o m a n n *), hebben sterk den nadruk gelegd op het naturalistisch karakter der „Mythe-leer". Inderdaad: mystiek en naturalisme vereenigen zich daar tot een soort vitalisme. Rosenberg bevestigt die meening zonder eenige aarzeling, en gebruikt dat getuigenis als uitgangspunt voor een nieuwen aanval op de Christelijke belijdenis.

Die menschen, zegt hij, spannen zich voortdurend in, om ons uit het natuurlijk proces van leven en dood los te rukken, door den dood aan te duiden als de straf voor een zondeval, welke op een zeker oogenblik in het verleden zou plaats gevonden hebben. Zij komen namelijk weer met de oude bewering (!), dat de dood de bezoldiging der zonde is. „Worden en vergaan", gaat Rosenberg voort, . „eeuwige' wet der natuur, voor haar buigt de nieuwgeboren mensch van den tegenwoordigen tijd zich weer vol eerbied; hij wijst met den ganschen hartstocht van een waarheidslievend denken de tegennatuurlijke verklaring af, welke dit levensproces opvat als een slingeren van zondeval tot doodsstraf en verder tot hellepijn. Hier is wederom een oeroude priesterlijke activiteit werkzaam, welke de inbeeldingskracht van den mensch pijnigen en angstig maken wil, om daarna zichzelf en de priesterlijke recepten als de verlossing-schenkende-magie, aan te bevelen. Het moet bepaald onbarmhartig genoemd worden, dat men den gezonden (!) mensch eerst geestelijk vergiftigt en zijn scheppende zielekracht lam slaat, om hem daarna als „genade" de sterkende „sacramenten der stervenden" of een bijbelspreuk toe te dienen. Wij allen zijn, ondanks onze pogingen tot bevrijding, nog veel te sterk door leerstelsels, welke duizend jaar lang de zielen angstig gemaakt hebben, geïntimideerd, dan dat wij volkomen begrijpen kunnen, hoe de Europeesche menschheid door Syrische minderwaardigheidscomplexen en Voor-Aziatische hellevaartsdaemonie, gekweld is. Een komende tijd, die de vruchten van onzen strijd zal oogsten, zal met onverholen afgrijzen die periode beschouwen, waarin, ondanks de grootste krachtsinspanningen en scheppende daden, de vrees het meest doeltreffende opvoedingsmiddel der religie was, en niet de zorg van den moed, welke vertrouwen schenkt. Zonder Noordsche denkers en soldaten zou dit opvoedingsprincipe den ondergang van het karakter der Europeesche volkeren beteekend hebben. Nu heeft door een ongewone kracht de wedergeboorte van het beginsel van moed en eer, de overwinning behaald..."

Weer treft in dit stuk de volkomen verloochening, maar ook de afschuwelijke vervalsching der Bijbelsche waarheid. En tot zijn medestrijders richt Rosenberg de dringende waarschuwing: Weest consequent en volhardt in den strijd, zorgt, dat niet opnieuw de „booze machten", welke de belijdende Kerk, die de „laatste draden, die dit zonderlinge Prolestanlisme nog met den bodem, waaruit het eenmaal gesproten is, verbindt, doorgesneden heeft", over „ons volk wil brengen", zegevieren.

Het is nog maar weinige jaren geleden, dat ook in Christelijke kringen de meening verkondigd werd, dat het naturalisme overwonnen was. De critiek had, beweerden velen, de onhoudbaarheid van dit stelsel immers afdoende aangetoond.

Hoe heeft men zich vergist! Het heerscht over een wereld, welke zich van onze grenzen uitstrekt tot de Oostkust van Siberië en vandaar tot de grenzen van' het Rijk der Rijzende Zon, en doet zijn invloeden in bijna alle andere landen gelden. Overal waar het natuurlijke bestaan als het hoogste goed verheerlijkt wordt, waar het nationalisme zich tot een religie ontwikkeld heeft, dwingt het den mensch om zich aan den cultus van den Staat te onderwerpen, op straffe van ondergang. Overal wijst het het Christendom als staatsgevaarlijk aan, wijl het de „fundamenten van het leven" zou ondermijnen. En in dien zin is het Christendom inderdaad „staatsgevaarlijk"; het moet zich keeren tegen de grenzenlooze zelfoverschatting van den mensch, die zelf God wil zijn, kennende en ook bepalende het goed en het kwaad; het moet dien mensch, gedreven door de liefde van Christus, voortdurend waarschuwen, dat een ijdel spiegelen hem in den waan brengt, dat zijn razend-snelle afdaling naar de benedenste diepten, een vlucht in de hoogste regionen zou zijn, dat de krachten, waarmede hij zich omhoog wil werken, den spot met hem drijven, en hem tenslotte in de alles absorbeerende moerassen van het natuurlijk leven zullen doen neerploffen.

Ook het schoonste „lied van de aarde", de meest innige mystieke beleving van het „eeuwige proces van bloeien en vergaan, van opbloeien en opnieuw vergaan", kan hem niet redden, kan hem ook maar iels helpen. Ook de krachtigste prediking van de zelfverlossing kan hem niet het geringste heil schenken, evenmin als de voortdurende plechtige verzekering van het geloof in eigen deugd en eigen kracht. Redding kan alleen het woord van het Kruis brengen, hetwelk niet, zooals Rosenberg meent, den mensch breekt en hem in een toestand van onzekerheid, hulpeloosheid en machteloosheid brengt, maar „integendeel de zekerste waarborg en het sterkste bolwerk voor een uitwendig en inwendig verzekerde gezondmaking van den geheelen mensch is, die, doordat hij aan den Gekruisigde als zijn Heer in leven en sterven gebonden is, verlost wordt van alle onbetrouwbaarheid en onzekerheid van zijn, ook aan bloed en bodem gebonden „vleeschelijk" wezen, en vrijgemaakt wordt tot een waarachtige heiliging van zijn gansche wilsleven, welker vrucht eens de brief aan de Hebreeën als het kenteeken der verlossing voor oogen stelt, wanneer deze zegt: „Het bloed van Christus, die door den eeuwigen Geest zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, zal uw geweten reinigen van doode werken, om den levenden God te dienen". *)

Voor het begrijpen van de huidige situatie op kerkelijk terrein, van den strijd, waarin het Christendom betrokken wordt, is het boekje van Rosenberg „Protestantsche Rompilger" onmisbaar.

Het moet elke verwachting van een broederlijke synthese, van een glorierijke toekomst der Kerk onder zijn leiding of die zijner geestverwanten, vernietigen.

Maar het legt, zijns ondanks, ook een ontroerend getuigenis af van de kracht van het Christelijk geloof, dat van geen wankelen weet, maar volhardt tot het einde toe, en dat kan doen, , omdat Christus over Zijn Kerk waakt en Zijn dienaren kracht schenkt om staande te blijven.


1) Die van eer, vrijheid, moed ; in die rangorde neemf de liefde een ondergeschikte plaats in.

2) De ..Reformierte Kirchenzeitung" werd eens verboden, omdat daarin stond, dat een Oosterling even zondig voor God was, als een Noordsch mensch.

3) Aldus H o m a n n in zijn „Der Mythus und das Evangelium".

4) Men zie b.v. in het in aant. 3) genoemde boek, pag. 111 e.v.

5) „Homann", pag. 145.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1937

De Reformatie | 8 Pagina's