GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nogmaals de schorsingsquaestie.

Uit de Classis, in mijn artikel van de vorige week bedoeld, werd mij geschreven, dat het ter Classisvergadering anders was toegegaan, dan de voorstelling in dat artikel zou aangeven. Verdere mededeelingen echter, die konden doen nagaan, waarin dan het onjuiste ligt, ontbreken. Voorts raakt dit in elk geval slechts de bijzaak. Hoofdzaak is, dat deze Classis oppermachtig beschikkingen trof over eene Kerk en haren Kerkeraad, en schorste, zonder zelfs althans de minderheid van den Kerkeraad, die zij niet noodig oordeelde te schorsen, daarbij te laten voorgaan. Niet de Kerkeraad, zij het in minderheid, was het, die, geholpen door de Classis (zie Art. 79 K.O.) schorste, maar de Classis als uit eigene machtsbevoegdheid. Dat staat in het schorsingsvonnis zelf duidelijk uitgedrukt. En nauwkeurige omschrijving der overtreding van de geschorsten, en scherpe aanwijzing van het met Gods Woord strijdige van hunne

handelwijze, ontbreekt er in.

S. GREIJDANUS.

Deputaten tot oefening van het verband met de Vrije Universiteit. (II.)

Ons vorig artikel eindigde met de opmerking, dat het gereformeerde volk terecht beseft heeft, dat de kwesties van het verbsuad tusschen kerken en V.tJ. niet uitgeput waren met de simpele opmerking, dat alleen de colleges in de theologische faculteit onder kerkelijk toezicht stonden. Het was den kerken te doen om waarborgen voor de opleiding; en als dus colleges, die voor de opleiding noodzakelijk zijn, gegeven worden buiten de theologische faculteit, dan gaan ze toch den kerken aan, indien deze althans weten willen, wat aan haar aanstaande predikanten door de V.U. gegeven wordt.

En d i t is dan ook de tweede lijn, die in de kerkelijke praxis gevolgd is, al is ze ten formeele niet. even sterk geaccentueerd als de eerste, die verleden week werd aangewezen.

Deze tweede lijn vertoont zich b.v. in art. 12 van de bestaande regeling van het verband tusschen de Geref. Kerken in Nederland en de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit", vastgesteld in 1908. Daar staat te lezen:

Art. 12.

De Deputaten z ij' n bevoegd, om met betrekking tot het toezicht op de s t u d e n t e n der Theologische Faculteit, met betrekking tot de Series Lection u m •^), of met betrekking tot de opleiding tot den Dienst des Woords, in 't algemeen over alles wat zij noodig of wensche- I ij Ik achten, in overleg te treden met de Theologische Faculteit, of, indien de aard der zaak dit meebrengt, met de Directeuren of Curatoren der Vrij*

Universiteit. Hieruit') volgt dus, dat de deputaten, ' indien zij van oordeel zijn, dat de colleges van de eerste-jaars-studcnten niet geschikt zijn voor de opleiding, zulks kunnen zeggen aan de V.U. zelf in eerster instantie, en daarvan kunnen mededeeling doen aan de synode in tweeder instantie. Het toezicht te Kampen gaat over vier jaren (de colleges van het eerste jaar meegerekend), doch te Amsterdam gaat het eerste jaar der theologen geheel en al buiten de theologische faculteit om. Maar zonder twijfel raakt de studiegang van dat eerste jaar wel degelijk de opleiding; alle dienaren des Woords, komende van de V.U., moeten in hun eerste jaar de colleges volgen bij de professoren Vollenhoven, Sizoo en Woltjer.

En als nu reeds jaren geleden Prof. Waterink over de opvattingen van Prof. Vollenhoven de bazuin geblazen heeft, en ook op andere wijze — volgens eige" verklaring van de V.U.-instanties — aan bezorgdheid in dezen uiting gegeven is, hebben dan de deputaten

••^'^i^Het verband volgens art. 12 daarmee niets te doen? M ij d u n k t V a n w e 1. Eu als in hun rapport ook maar de geringste vingerwijzing betreffende eenige werkzaamheid in dezen ontbreekt, heeft dit dan voor de kerken geen geruststellende beteekenis? Gaat het aan, niets te rappoi'teeren in qualiteit van verbanddeputaat, en anderen kwalijk te nemen, als zij op dit niets rapporteeren als op een geruststellend zwijgen de aandacht vestigen? Temeer, waar de oppositie tegen bepaalde filosofische opvattingen, meegegeven aan alle V.U.-theologen, reeds jaren lang gaande is, ook in kerkelijke kringen?

Wat ik hier vragenderwijs aan de orde stel, wordt niet op het tapijt gebracht, om de V.U. onaangenaam te zijn, of om den strijd der Professoren Waterink, Kuyper, Hepp tegen hun collega's Vollenhoven en Dooyeweerd te steunen, of daarop van ter zijde inbreuk te maken. De aanleiding tot deze artikelen is — men weet het — een bezwaar, ingebracht tegen ons blad, als zou het een onzuivere voorstelling gegeven hebben. En daartegen komen we op; want er zit aan de kwestie meer vast dan het formeele, waarop verleden week gewezen werd.

Dat blijkt trouwens niet alleen uit art. 12 van de Regeling, hierboven aangehaald, doch ook uit bepaalde handelingen der deputaten zelf. Ze hebben meer dan eens vragen van algemeen en aard, rakende het belang der opleiding, ja zelfs, nopens de gevolgen van bepaalde toestanden voor het kerkelijke leven behandeld, en daarvan aan de synode rapport uitgebracht.

Het rapport der deputaten ter synode van Zwolle, 1911, bevatte o.m. het volgende:

„Aanvankelijke correspondentie met de Faculteit over een zoodanig optreden van een der studenten in buiten-kerkelijken kring, dat naar het oordeel van Deputaten moest worden gewraakt, leidde niet tot verdere behandeling, toen de Faculteit berichtte, dat het haar bekend was, dat bedoelde student beslist heeft verklaard, niet het voornemen te hebben, om te staan naar den dienst des Woords in de Gereformeerde Kerken, " (Pag, 257.)

Namens de adviseerende commissie rapporteerde Prof. Lindeboom:

„Op de vraag of de deputaten hun aandacht ooik hebben gevestigd op het ontbreken van deHistoria Sacra op de Series der Faculteit, was het antwoord ontkennend. Uwe Commissie acht het wenschelijk, dat de Synode aan de deputaten opdrage, de Faculteit te wij'(z)en op het hoog belang van dit leervak voor de Theologische wetenschap en in 't bizonder voor de opleiding tot den dienst des Woords." (Pag. 259.)

Kn art. 107 der Acta van Zwolle meldt, dat Prof. Lindeboom rapporteert over het rapport der verbanddeputaten en daarbij voorstelt:

2e. aan de te benoemen deputaten op te dragen, hun aandacht te wijlden aan het onderwijs dat gegeven wordt in de Historia Sacra, om te beoordeelen ef dit onderwijs kan geacht worden te beantwoorden aan den eisch van geschiktheid voor de opleiding tot den dienst des Woords in onze Kerken.. . .

Aldus is toen besloten. Het vervolg der historie kan men leeren kennen uit het rapport, dat verbanddeputaten hebben ingediend bij de synode van 1912—14 (Den Haag):

„Overeenkomstig de opdracht, aan Deputaten gegeven door de Synode van Zwolle (Art. 107), om hunne aandacht te wijden aan het onderwijs, dat gegeven wordt in de Historia Sacra, om te beoordeelen, of dit onderwijs geacht kan worden te beantwoorden aan den eisch der geschiktheid voor de opleiding tot den Dienst des Woords in onze Kerken, hebben zij aan de Theologische Faculteit medegedeeld, dat het College in de Historia Sacra, hoewel een Theologisch va'k, onttrokken is aan hun toezicht, aangezien het gegeven wordt in de Litterarische Faculteit; en dat, naar het oordeel van Deputaten, dit vak niet voldoende tot zijn recht komt, waar het slechts gedurende één jaar, als toegevoegd aan de Archaeologie, gedoceerd wordt aan de propaedeuten; weshalve zü in overweging^ gaven, of dit ook niet in de Theologische Faculteit één uur per week zou kunnen worden gedoceerd. In bovenvermelde bespreking met de Theologische Faculteit bleek deze geneigd, aan de geopperde bezwaren tegemoet te komen...." (Pag. 118.)

Hier is dus een geval, waarin deputaten handelen volgens de tweede lijn, die wij de eenig goede en doeltreffende achten. Zij vragen niet: wat behoort officieel tot ons toezichtsgebied? , om dan verder de zaken op haar beloop te laten, doch zij stellen zich voor de vraag: krijgen de aanstaande predikanten goed èn voldoende onderwijs? En als zij dan vinden, dat er iets te verbeteren valt, dan spreken zij. Want de opleiding is het belang der kerken.

Trouwens, ook in ander opzicht spreken de feiten een duidelijke taal. In Groningen 1927 rapporteeren de deputaten (bijlagen, pag. 36):

„Deputaten hebben van de ingekomen bezwaren aan de theologische faculteit mededeeling gedaan en wat de opvoering van „Saul en David" betreft het antwoord ontvangen, dat de faculteit in elk opzicht, eenparig en zonder eenig voorbehoud de opvoering van dat stuk, waaraan enkele studenten in de theologie hadden deelgenomen, afkeurde en dat verschillende hoogleeraren der faculteit zoo vóór als na de opvoering gesproken hadden met studenten, die er aan deelnamen of er bij tegenwoordig zouden zijn of geweest zijn om hen op het onbetamelijike van hun gedrag te wijzen. De faculteit verklaarde, dat zij gaarne alles zou doen wat in haar vermogen Was om eene herhaling te voorkomen.

Een klacht van de classis Gouda in een schrijven van 25 April 1926 over „Varia" in den Almanak van het Studentencorps aan de Vri^^'e Universiteit voorkomende en over eene, ovatie door studenten gebracht aan Dr Geelkerken, werd aanleiding dat uw deputaten meenden, te moeten besluiten de keriken er op te wijzen, dat naar de regeling van het verband der Gereformeerde Kerken met de theologische faculteit der Vrije Universiteit, vastgesteld in 1908, aan deputaten niet opgedragen is het toezicht over de leer en het leven van de studenten."

Maar blijkens deze zelfde coupure gaat het hun toch wel aan. Na een verwijzing naar Art. 11 dezer regeling, onzen lezers bekend, volgt dan op bl. 37:

„Overeenkomstig, art. 10 en art. 12 van de regeling. . .. heibben deputaten eenige malen schriftelijk en éénmaal mondeling overleg gepleegd met de theologische faculteit.

Hierbij' bleek eenig verschil te bestaan" tussohen haar en de deputaten over de uitlegging van eene zinsnede in art. 12 van het contract der kerken met de theologische faculteit en wel deze: in 't algemeen over alles wat ziji noodig of wensolielijk achten'.

Naar het oordeel der FACULTEIT zien deze woorden op hetgeen voorafgaat, terwijl uwe DEPUTATEN van oordeel zijin, dat deze woorden op zich zelf staan en bedoelen hun bevoegdheid te geven 'in 't algemeen over alles wat zij; noodig of wenschelijk achten' in overleg te treden met de theologische faculteit. Zij meenen dit onder uwe aandacht te moeten brengen opdat uwe vergadering, desgewenscht, haar oordeel daarover uitspreke".

Intusschen is over deze zaak geen uitspraak gedaan. Wat voorts de bevoegdheid van de verbanddeputaten in het algemeen betreft, herinneren we nog aan volgende bizonderheden. In hun rapport, uitgebracht ter synode van Groningen, 1927, zeggen zij:

Naar aanleiding van een circulaire hunnerzijds ontvingen de deputaten o.m. „een' schrijven van de classis Middelburg, waarin ze mededeelt, dat ze gaarne zou zien, dat klachten over den wandel der studenten, althans in het algemeen wel door deputaten' werden behandeld, aangezien naar hare meening het wenschelijlker is, dat de kerken met deputaten onderhandelen dan rechtstreeks met de hoogleeraren. De classis verzocht deputaten de mogelijkheid daartoe te overwegen. Op dit schrijven is door deputaten geantwoord, dat de hun gegeven instructie hen niet machtigt te doen wat de classis wenscht".

En in hun rapport, ter synode van Arnhem, 1930, heet het:

„Bij (de deputaten) kwam in een schrijven van de 'Particuliere synode van do Gereformeerde Kerken in Zuid-Holland (noordelijk gedeelte), gehouden in 1927, waarin gevraagd werd of niet uit de artt. 11 en 12 van do , Regeling van het verband' voortvloeide, dat deputaten ook toezicht hebben op het leven der theologische studenten aan de Vrije Universiteit.

Haar is geantwoord, dat de generale synode te Groningen 1927 het standpunt door de deputaten inzake dit opzicht ingenomen en door gedrukt rondsohrijlven aan de classes medegedeeld heeft goedgekeurd." (Blz. 233.)

Uit de Acta zelf blijkt dit evenwel niet. Vervolgens uit hetzelfde rapport:

„Verder werd ontvangen een motie der classis Groningen inzake het zich laten voorlichten van studenten aan de Vrije Universiteit door een predikant van kerken zich noemende gereformeerde kerken in hersteld verband.

Deze motie is door deputaten ter kennis gebracht van de theologische faculteit met verzoek het deelnemen aan conferenties, die op Zondag worden gehouden, te willen tegengaan, terwijl ze tevens hun vertrouwen hebben uitgesproken, dat alle hoogleeraren in de theologische faculteit zich nauwkeurig zouden houden aan het besluit van de generale synode van Leeuwarden inzake de Nederlandsche Christen-Studentenvereeniging."'

Ook hier blijkt, dat de kwestie van het loven der studenten en van de op hen werkende invloeden wel degelijk den deputaten, ook naar eigen getuigenis, ter harte gaat.

Kan men nü misschien verstaan, waarom ons blad zich heeft geuit, zóó als het deed? Als de deputaten het noodig achten te rapporteeren over de n i e t - v e r- plichte „voorlichting" der studenten in de N.C.S.V. of door een „H.-V."-predikant, die toch nooit officieel aan de V.U. onderwijs gaf, zouden zij dan niets te maken hebben met officieel onderwijs, dat gedurende 25 % van den studietijd der aanstaande predikanten gegeven wordt, en dat verplichtend is? Als over dit onderwijs jaren lang „etwas los" is, en deputaten rapporteeren over heel de linie gunstig, dan vragen zij, die aan de N.C.S.V. of aan dien H.-V.-dominee denken: 'hoezifhetnu? Moet nu de synodale wagen aan den gang gebracht worden, door de hand van dezen of genen, en niet door de verbanddeputaten? Ja, met algeheelen voorbijgang van hen?

Volgende week slot.

K. S.


1) Rooster der lessen.

2) Zie ook hieronder.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's