GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Intermezzo: antwoord aan ds D. Zwier, VI.) De tweede plaats uit de Leerregels, waarop de synode van Kalamazoo zich beroept, is III—IV, S, 9:

De scheuring in Amerika. (XIX.)

Doch zoovélen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in zijn Woord, wat Hem aangenaam is; namelijk, dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen, en gelooven, de rust der zielen en het eeuwige leven.

Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in Ood, die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept onderscheidene gaven mededeelt; maar in degenen die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blydschap van het t^del'^k geloof, wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geene vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad (Matth. XIIIJ.

We komen hier in aanraking met de in Amerika zoo druk besproken kwestie van het „aanbod der genade". Een „aanbod", dat voor velen geldt als het doorslaande bewijs van Gods gunstige gezindheid jegens hen, tot wie het komt, d.w.z. óók jegens verworpenen. God heeft immers (zie verleden week) geen lust aan den dood van den zondaar?

Over dat „aanbod" is in Amerika veel geschreven. Levendig herinner ik me volgende aardige bizonderheid uit de eerste paar dagen van mijn verblijf aldaar.

Ik had in de laatste dagen op de boot kennis genomen van enkele geschriften uit den strijd om de gemeene gratie, en daarbij ook ergens, onder verwijzing naar woordenboeken der nederlandsche taal, de opmerking aangetroffen, dat „aanbieden" in den ouden tijd bizonderlijk wilde zeggen: voorstellen; vgl. Hoeksema, „Evangelie of jongste aanval", 1933, 187, e.a.p.

Welnu, op den eersten Zaterdagavond aan wal, vertelde een dame, die nog nederlandsch sprak, maar alleen als ze „er voor ging zitten", dat de dominee van haar gemeente den vorigen Zondag had verteld, dat er een bezoeker uit Nederland was, dat die dit en dat zou doen, zoo en zoo heette, en zoo voort. Het werd saamgevat in de uitdrukking, die me tóen wel* bizonder trof: de dominee heeft u ons aangeboden.

Ook in zijn beantwoording van dr A. Kuyper Jr heeft ds Hoeksema nog eens aan de beteekenis van „aanbieden" herinnerd. Het bleek, dat hij daarbij ook bewust gedacht heeft aan het latijnsche werkwoord „offerre", dat vaak door „aanbieden" vertaald is, en b.v. in de Dordtsche Leerregels voorkomt voor „Christus aange­ boden". Waar het latijnsche werkwoord het oorspronkelijke is, daar heeft de opmerking van ds Hoeksema (en anderen) beteekenis, en noodigt ze uit tot verder onderzoek.

Als de Synopsis (geref. leerboek), XXII, 6, de beteekenissen vem het woord evangelie nagaat, merkt ze op, dat het woord o.m. gebruikt wordt voor de blijde leer en verkondiging van de verzoening met God door de genadige vergeving der zonden uit kracht van Christus' zoenbloed. Van die vergeving constateert ze dan drie dingen: a. ze wordt allen zonder onderscheid „aangeboden" of „voorgesteld" (oblata), maar den armen van geest, den kinderkens geopenbaard (revelata), en den geloovigen één voor één (singulariter) toegepast (applicata). Het latijnsche woord, zooeven gebruikt, en ook hier voorkomende, heeft dus wel een zeer algemeene beteekenis.

Als dit evangelie nu wordt aangeboden of voorgesteld, hoe ge 't noemen wilt, wordt er dan alleen maar „zoetigheid" gepraesenteerd? Neen, zegt de Synopsis, want tot het evangelie behooren óók dreigingen, commlnaties; waarom, dan ook het evangelie wel eens onder den naam wet wordt aangediend. Bovendien brengt de verkondiging van het evangelie wel ook rampen voort; en zulks door de schuld van menschen. Scherper gezegd: het evangelie zelf brengt ze niet voort, het zijn geen eigenlijk gezegde effecten van het evangelie, maar: de evangelieverkondiging is er de aanleiding van, geen oorzaak er voor. Zulke „rampen" zijn b.v. aangegeven in 1 Cor. 1 : 23; 1 Petr. 2:8; Matth. 10 : 34; 2 Cor. 4:4; Matth. 11:21; 2 Thess. 1:7, 8 (1, 1, § 32, 31). In het gevolg van de prediking des Woords komen dus ook rampen, en verzwaring van oordeel. Men kan er aan toevoegen, dat ze God van eeuwigheid bekend zijn. Dit laat reeds twijfel opkomen over de vraag, of de evangelieverkondiging met de „aanbieding" van Christus (die ook Rechter is, de MAN, door Wien God de wereld zal oordeelen) als bewijs van Gods gunstige gezindheid gelden mag. Nog wel jegens de „menschheid in het algemeen". Want de evangelieverkondiging is nog nimmer algemeen geweest.

Intusschen, er zijn natuurlijk nog andere vragen, die

hier opkomen.

K. S.

Civiel effect en civiel affect.

Prof. Hepp heeft me eens verblijd door te betuigen, dat door mij ergens de van-dik-hout-zaagt-men-plankenmethode niet aangewend was. Het betrof een .overzicht van een kerkelijk jaar, dat weinig deformatie-gerucht vernomen had, en dus weinig timmerhout had verwerkt. Tegenwoordig is dat anders, zie maar hieronder. Toch hoop ik ook nu de terecht bij allen gewraakte methode van daareven weer te vermijden, en zal me daarom ter beoordeeling van de door prof. dr H. H. Kuyper in Sneek geopperde mogelijkheid van promotie van Kampen's candidaten onder leiding van een Kamper hoogleeraar, maar dan... aan de V.U., maar wenden tot het Academisch Statuut. Dat doe ik liever, dan aanstonds mijn tweede zaag zetten in de dikke planken, die prof. Hepp ditmaal met zijn eerste gezaagd heeft.

Toch moet ik, om bij het Academisch Statuut te komen, eerst enkele dikke planken uit den weg ruimen. Ik las, dat prof. Hepp in Kampen een universiteit-in-het-klein ziet opkomen, als n.l. zijn promotierecht erkend wordt. Het voorbeeld van andere hoogescholen, die op geen stukken na met miniatuuruniversiteiten te vergelijken zijn, al promoveeren ze ook, schijnt hem niets te zeggen.

Ja zelfs, het denkbeeld van prof. Kuyper schijnt hem niet zóó sterk te boeien, dat hij daarin een afweerwapen zien kan tegen eiken uitgroei van Kampen tot een miniatuur-universiteit, d.w.z. een miniatuur van wat toch feitelijk al in de wereld afgeschaft is (universiteiten, dia heel het wetenschapsveld overzien, worden niet meer opgericht, en zijn er eigenlijk niet meer... we leven in dezen nog altijd min of meer bij de mythe). Hoe ik dat bedoel?

Nog al eenvoudig, dunkt me. Het is duidelijk gezegd, en wordt herhaald, dat Kampen niet behoort te worden achteruit gezet bij Amsterdam, vooral niet door de kerken, die zoowat alleen de V.U. verzorgen moeten. Het is ook herhaaldelijk gezegd, dat erkenning van het promotierecht, en dan gul, en zonder langer tegenwerking, den vrede der kerken, ook wat de relatie Kampen—Amsterdam betreft, zeer zal bevorderlijk zijn. Welnu, zoolang men Kampen's uitbouw tegenhoudt, zullen er bij velen altijd bezwaren zijn tegen het verlangen van een eenzijdigen gang van Kampen naar Amsterdam. Eén-richtingsverkeer wijst op al te nauwe straatjes. Maar heeft men den weg wat verbreed, en dus Kampen's uitbouw na zooveel jaren, overeenkomstig dr A. Kuyper's vroegere concurrentielooze spontane vingerwijzing toegestaan, dan staan de partijen gelijk, dan is de vrede weergekeerd, en d4n zal het zin hebben, eens te praten over de mogelijkheid van het verleenen van bijstand bij promoties door professoren, die van de andere inrichting zijn; maar dan in twéé-richtingsverkeer. M.a.w., stel eens, dat een promovendus een speciaal-cursus loopen moet, die hem op een terrein voert, dat slechts enkelen betreden, dan kan den éénen keer een Amsterdamsche promotie met Kamper bijstand, den volgenden keer een Kamper promotie met Amsterdamsche hulp verricht worden. Het beding natuurlijk voorbehouden! Royale gebaren lossen veel kwesties op.

Dik hout, en planken — ik denk er vervolgens óók aan, als ik prof. Hepp hoor profeteeren, dat, als Kampen gaat promoveeren, men straks voor speciaalstudie ook speciale niet-theologische docenten noodig heb-

ben zal; en dat men dan haast vanzelf óók te Kampen zal dingen naar den effectus civilis.

Dat latijnsche woord kennen onze menschen wel. Het beteekent zooveel als effect voor het burgerlijke leven. Men duidt er voornamelijk mee aan, dat de overheid aan de examens van een bijzondere hoogeschool of universiteit dit gevolg verbindt, dat menschen met een graad van die instelling benoembaar zijn voor ambten en betrekkingen, die de overheid te geven of te vergeven. heeft.

Ter verovering van dit practisch belang heeft dr Kuyper gestreden voor de Vrije Universiteit. Hij zorgde, dat haar gegradueerden, voorzoover in aanmerking komende, benoembaar werden voor overheidsambten.

Die effectus civilis beteekent nergens, dat de nederlandsche overheid alle examens van zulk een bizondere instelling als wetenschappelijke examens erkent. Wie een examen aflegt aan de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit, en naar een rijksuniversiteit wil overgaan, moet het examen daar overdoen. Neen, de effectis civilis beteekent voornamelijk, dat de gegradueerden der V.U. of van Nijmegen betrekkingen van rijkswege kunnen bezetten. Hetgeen, en we zijn daar net zoo blij als ieder ander om, dan ook wel geschied is...

Welnu, keeren we tot prof. Hepp's bezwaren terug. In een artikel, waarin met verwijzing naar het Academisch Statuut begonnen wordt, en dat er dus ernstig uitziet, wordt de vrees uitgesproken, dat men straks, als Kampen promoveert, allerlei niet-theologische docenten zal moeten aanstellen; dat men daarom den niet-theologischen kant vaak zal opgedrongen worden; en dat het dan begrijpelijk is, dat men voor Kampen den effectus civilis hebben wil. Prof. Hepp wil nuchtere werkelijkheid zien!!

Ik kan er niet heelemaal bij. Vooral niet, als ik bedenk, dat ik vroeger al eens uit de Hooger-Onderwijs-wet geciteerd heb, wat ik thans er uit naar voren brengen ga.

Prof. Hepp zal het wel hierover met ons eens zijn, dat een promotie in een theologische hoogeschool theologisch zal moeten heeten. Het gaat om een theologisch doctoraat. Een promotie nu in de theologische faculteit der V.U. brengt den candidaat wel eens in aanraking met vakken van niet-theologische professoren, die dan „bijstand" geven. Goed. Maar het blijven dan toch theologische promoties. Volgens het Academisch Statuut kunnen bij een promotie ook „ v e r- eenigde faculteiten" optreden; maar die gaan buiten de theologische om (art. 1 sub 3, vgl. art. 4, VI, VII).

Nu willen de voorstanders van het Kamper promotierecht alleen maar wat de Theol. Fac. der V.U. heeft. Dat weet prof. Hepp zeer wel.

Welnu, hebben de professoren der Theol. Fac. van de V.U. iets te maken met den effectus civilis? Niets.

Stel, ze zouden het willen, zou het hun gelukken onder de vigeerende Hooger-Onderwijs-wet? Geenszins.

Prof. Hepp voere geen spoken op, maar late ons liever wetsartikelen lezen. De Hooger-Onderwijs-wet spreekt in art. 184 V. over de bijzondere universiteiten. Dat artikel luidt:

Door Ons kunnen rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen worden aangewezen als bevoegd eene bijzondere universiteit te hebben, die ten aanzien van UITDRUKKELIJK IN DE AANWIJZING TE VERMELDEN, door haar te verleenen, doctorale graden en getuigschriften van doctorale examens, alsmede ten aanzien van de door haar uitgereikte getuigschriften, waaraan de hoedanigheid van meester in de rechten, arts of apotheker wordt ontleend, gelijke rechten heeft als de Rijksuniversiteiten.

Men ziet dus: niet maar in het algemeen „de" doctorale graden, doch slechts bepaalde doctorale graden etc. komen in aanmerking voor civiel effect Hoort het doctoraat van de Theol. Fac. der V.U. daar bij?

Neen. Lees het vervolg: besluit van 5 Sept. 1924, 7 Jan. 1933, ed. Kroon, uitg. 1937, bl. 129. Daar staat duidelijk, dat de bovenvermelde bevoegdheid beperkt is tot doctorale graden in de rechtsgeleerdheid, wis- en natuurkunde, letteren en wijsbegeerte. De promoties, doctorale graden etc. van de Theol. Fac. der V.U. hebben hier geen zier mee te maken.

Prof. Hepp leeft al jaren lang onder deze practijk. Hij moet geacht worden, uitstekend er van op de hoogte te zijn.

En toch de kerken afhouden van Kampen's uitbouw, omdat die effectus civilis noodig zal zijn? Als om zulke argumenten gemakkelijk weegbaar te maken, loopt heel de desbetreffende passage der Hooger- Onderwijs-wet uit op de volgende slotbepaling, artikel 200:

Het in dit hoofdstuk bepaalde is met uitzondering van het bepaalde in artikel 186, onder a, niet van toepassing op de FACULTEIT DER GODGELEERD­ HEID.

Van de aanstelling, de schorsing of het ontslag van hoogleeraren of andere docenten bij DEZE faculteit geschiedt, zonder meer, mededeeling aan Onzen Minister van Onderwys, Kunsten en Wetenschappen.

De hoogleeraren van DEZE faculteit nemen in den senaat GEEN DEEL AAN DE BESLISSING OVER HET TOEKENNEN VAN DE IN DE AANWIJZING VERMELDE DOCTORALE GRADEN.

Art. 186, a. interesseert ons hier niet. Dat zegt, dat een universiteit, die haar leerlingen voor een rijksbetrekking in aanmerking wil zien komen, etc. (effectus civilis) groot genoeg moet zijn; de Theol. Fac. der V.U. zou b.v.' niet mogen slinken tot minder dan drie hoogleeraren, tenzij er buiten haar om nog genoeg faculteiten overbleven. Dan zou zelfs dat nog mogen, althans voor wat den effectus civilis betreft.

Des te meer evenwel interesseert ons het slot van het artikel. De professoren der Theol. Fac. van de V.U. mógen niet meedoen aan de beslissing over het toekennen van de bovenvermelde doctorale graden. Geen der theologische professoren mocht mee beslissen over de promotie van (ik kies enkele namen, die sprekend zijn) mr A. J. L. van Beeck Calkoen, mr P. A. Diepenhorst, mr H. Bijleveld, mr P. S. Gerbrandy, mr W. Zevenbergen, dr H. Dooyeweerd, dr R. H. Woltjer, dr C. M. Buizer, dr A. Sizoo, dr D. H. Th. Vollenhoven, dr H. J. Pos, dr S. U. Zuidema, thans miss. pred., of de vele anderen, onder ons bekend, het vaandel trouw gebleven, of er onder van daan gekomen.

Zou nu prof. Hepp werkelijk blijven vreezen, dat als Kampen promoveert, het den wetgever aan het jasje zal gaan trekken om bevoegdheden te krijgen, die de Theol. Fac. der V.U. nog nooit bezeten heeft? Zou hij ons eens willen zeggen, wie van de in de Theol. Fac. gepromoveerden als zoodanigen ook maar één greintje vrucht heeft gehad van den effectus civilis? Ik weet er niet één. Want de wet kent er niet een, en de nederlandsche staat kent er ook niet één. Moeten nu de Gereformeerde Kerken worden afgeschrikt met opgeroepen denkbeeldige gevaren, die, als ze werkelijk bestonden, nog alleen maar de overheid last van onnoodige correspondentie bezorgden? Zitten de theologische professoren der V.U. soms in zak en asch, omdat zij met den effectus civilis niets te maken hebben, en bij de beslissing inzake, de promoties waarbij die effectus wèl te maken heeft, uitgesloten zijn? Ik heb van zak noch asch erg veel bemerkt. Ik bemerk alleen bij het theol. faculteitslid prof. Hepp, dat hij zegt: als Kampen promoveeren gaat, dan wordt het een klein universiteitje. Och neen, prof. Hepp, als we dat gaan doen, dan zijn we net precies zoo „afgescheiden" van de andere faculteiten als U en Uw collega's in het promoveeren-bijeffectus-civilis-faculteiten. Gij geïsoleeTd? Wij ook! Ik wilde, dat er „een andere geest" voer in de polemiek. Een geest van meer zakelijkheid.

Toen destijds het promotierecht aan de orde kwam, omstreeks 1927 en 1930, kwam „De Heraut" met de vermaning: past op, kerken, er is nèt een wetgeversactie aan den gang, die het verhinderen gaat. 't Is nu 1939. Ik heb het wetsartikel nog nergens gelezen. Het Academisch Statuut kan niet bedoeld zijn; want dat dateert van 1921.

Ik maak daar „De Heraut" geen verwijt meer van; wat ik daarvan te zeggen had, schreef ik in alle kalmte neer in mijn brochure „Afbouw". Ds J. L. Schouten verklaarde daarvan (volgens persverslag der Arnhemsche synode), dat ik „twe'elingen in mijn schoot" had; ik herinner me nog, hoe ik dat las op een bank in het park te Erlangen, vóór het collegegebouw, waar ik jaloersch keek naar de Theol. Faculteit met negentien docenten. Maar ik vrees, dat op de tegenwoordige debatten wordt ingewerkt met het schrikbeeld van een schijnbaren tweeling:

a. ondersteld- aanwezige effectus civilis en ondersteld-aanwezige medebeslissing der Theol. Fac. der V.U. bij niet-theologische promoties, een wassen pop, ten tooneele gevoerd als ware het een levend wezen;

b. ondersteld- toekomende effectus civilis en ondersteld-toekomende medebeslissing der theologische hoogeschool bij niet-theologische promoties; een wassen pop, ook al, en nooit een levend wezen. Ik heb aan een en ander reeds herinnerd in ons blad in eigen of in overgenomen persschouwstukken, b.v. 8 Juli 1927, 22 Juli d.a.v., 29 Juli, etc. En in het nummer van 5 Augustus 1927 heb ik al precies zoo geredeneerd als in het bovenstaande artikel. Ik heb reeds toen dezelfde paragrafen van de wet laten spreken. Dezelfde nuchtere feiten vermeld. Redacteuren van „De Reformatie" waren destijds prof. Hepp en nog twee anderen met mij. Vergeten is een en ander uiteraard ook niet.

En toch die effectus civilis is er bij gehaald? Arme kerken, arme synode, zuchtte prof. Hepp onlangs. De aanleiding daartoe waren enkele, ik weet niet welke, specimina van polemiek. Nü zucht ik ook.

Civiel effect? Geen last van! Evenmin als de collega's aan de V.U. Evenmin als prof. Hepp in qualiteit van faculteitslid ooit van z'n leven iets met den effectus civilis te maken heeft gehad, evenmin begeert dat iemand hier aan dézen kant van 'tIJselmeer.

Zulk civiel effect zal niemand zoeken. En al te civiel affect moesten we maar vermijden. Het is eerder opgeroepen, dan men weet.

K. S.

Zendingsarbeid door vrouwelijke krachten. (II.)

Het verleden week door ons reeds ingeleide en aangehaalde stuk spreekt vervolgens over de e i s c h e n, waaraan een zendingszuster moet voldoen.

Adressanten, die we weer zelf aan het woord doen komen, beginnen met mede te deelen, dat elke zendingszuster, voor zij uitgezonden wordt, een cursus zal moeten doorloopen, evenals de overigen, die in zendingsdienst gaan, indien — zoo staat er bij — indien althans de desbetreffende voorstellen door de Generale Synode van Sneek aangenomen worden. Deze voorstellen luiden aldus:

(Zie vervolg op blz. 62.)

1. dat geen zuster voor den arbeid onder vrouwen en meisjes op het zendingsterrein mag worden uitgezonden, dan die in het bezit is van het diploma voor zendingszuster;

2. dat aan den hoogleeraar in de zendingsvalcken worde opgedragen, zoo vaak dit noodig blijkt een cursus te openen in de zendingsvakken ten behoeve van a.s. zendingszusters en zulks onder bepaling:

a. dat tot dezen cursus alleen leerlingen worden toegelaten, die bij het door hem in tegenwoordigheid van twee zendingsdeputaten ingesteld onderzoek blijken te voldoen aan de eischen, die door hem in overleg met de deputaten der Generale Synode voor de zending daarvoor zijn gesteld;

b. dat deze cursus minstens één jaar zal duren en kosteloos gegeven wordt;

c. dat bij het einde van den cursus de zendingshoogleeraar in tegenwoordigheid van twee zendingsdeputaten de leerlingen zal examineeren en aan de examinanda, welker kennis ook naar het oordeel van de deputaten, wel voldoende wordt geacht, een diploma voor zendingszuster zal uitreiken;

d. dat bij het onderzoek sub c. genoemd, vooraf een testimonium moet worden overgelegd, waaruit blijkt, dat zij behoorlijk studie van de taal heeft gemaakt, die zij later zal moeten gebruiken.

Wat de eischen betreft, die in 2a worden genoemd, deze worden door de commissie, die bovengenoemde voorstellen indiende, nader omschreven als volgt:

„Zal", zoo luidt het oordeel van bovengenoemde commissie, „een zendingszuster met vrucht kunnen arbeiden, dan is het echter beslist noodig, dat zij:

1. behoorlijk algemeen ontwikkeld zij;

2. goed onderlegd zij in de kennis van den inhoud der Heilige Schrift en van de leerstellige waarheid, en iets wete van de kerkgeschiedenis;

3. eenige kennis hebbe van de zendingsvakken;

4. redelijk de taal kenne van het volk, waaronder zij zal hebben te arbeiden."

Adressanten voegen er nog een weinig ter verduidelijking aan toe.

De zendingszuster, zoo verklaren zij, moet behoorlijk algemeen ontwikkeld zijn en in de genoten vooropleiding getoond hebben aanleg te bezitten voor taaistudie. „Het Javaansch is zoo'n moeilijke taal, dat meisjes, die niet duidelijk dezen aanleg voor taaistudie bezitten, voor de taak van zendingszuster ongeschikt zijn.

Een van de dingen, waar op gelet moet worden, is, of de uit te zenden zendingszusters die kwaliteiten bezitten, waardoor ze gemakkelijk kunnen samenwerken met anderen, niet zwaarmoedig zijn, zoodat ze zich al te gauw overbelast gevoelen en wat al te spoedig last hebben van de vreemde toestanden der inheemsche wereld, die ze zal leeren kennen. Zulke naturen zouden het te moeilijk hebben en bovendien krijgen zulke personen niet gemakkelijk contact met de Javaansche vrouwen, die het bij intuïtie voelen of men te doen heeft met een vrouw, die liefdevol en belangstellend de Javaansche wereld tegemoet treedt.

We denkon bij deze uiteenzetting aan een inrichting als de G.O.Z.E. (Gereformeerde opleiding voor Zending en Evangelisatie) in Arnhem, waar niet alleen onderwijs gegeven wordt in de vakken, onder 2 en 3 hierboven genoemd, maar waar de leerlingen ook practisch eenigen tijd werkzaam gesteld' worden en in de practijk kan blijken of de gewenschte eigenschappen voor zendingszuster aanwezig zijn."

En dan de kosten van dezen arbeid? zoo vraagt vandaag haast iedereen al gauw. Adressanten zijn van oordeel, dat het salaris van de zendingszuster moet beginnen met dat, hetwelk ook het aanvangssalaris is van de verpleegsters aan de zendingsziekenhuizen, die ƒ 125, — per maand ontvangen - f vrije woning en vrije geneeskundige behandeling, waar later dan enkele periodieke verhoogingen aan moeten worden toegevoegd. Daarbij zal een post gevoegd moeten worden van =!= ƒ 50, — per maand voor reiskosten, te houden cursussen enz., terwijl er evenzoo een post van ƒ50, — moet gereserveerd worden voor repatriatie en pensioen. De kosten voor uitrusting en overtocht, een uitgave in eens, ramen we op ƒ 1000, —.

Op de vraag of de kosten niet meer zullen worden, als deze zendingszuster straks inheemsche vrouwelijke hulpkrachten moet aanstellen, antwoorden zij, „dat ook al wordt er geen zendingszuster uitgezonden, de uitbreiding van 't werk vanzelf meerdere kosten met zich meebrengt. Als er b.v. voor de vrouwenzalen geen vrouwelijke inheemsche hulpkracht wordt aangesteld, zal er toch een mannelijke kracht moeten zijn, die op de vrouwenzalen werkt. Als er voor de aparte samenkomsten met vrouwen, het leiden van Bijbelkringen voor vrouwen geen vrouwelijke krachten aanwezig zijn, zullen toch mannelijke krachten dit werk moeten verrichten. Deze uitgaven gaan door, of er een Europeesche zendingszuster is of niet. Hier moet dus alleen begroot worden, welke kosten er aan de uitzending van Europeesche zendingszusters verbonden zijn".

Tot zoover voor ditmaal. Volgende week gaan we verder.

K. S.

Een professor bij de meisjes tegen een dominee.

Ds J. G. Feenstra heeft een goeden staat van dienst, meenen we. Niettemin wordt er openlijk tegen hem gewaarschuwd. Voor het forum van onze meisjes, wier leeftijd voor een deel die van zijn catechisanten is. Het sein wordt „op onveilig gesteld" door prof. dr V. Hepp, die onlangs, tot twee maal toe, klaagde, dat, als er geen andere geest in sommige bladen voer, het met de polemiek niet in orde zou komen.

Hoort de aanleiding. Ds Feenstra schroei in „Bouwen en Bewaren", het orgaan van onze meisjes:

IV. De 'kwestie van de pluriformiteit.

A. Wij missen de zichtbare eeniheid van de ikerk, zien vele kerken, en om nu uit de moeilijkheid te geraken hebben sommigen de toevlucht genomen tot de pluriformiteit, de meervormigheid, alsof de ééne kerk van Christus zich in veel vormen moet openbaren. 'De schoone naam pluriformiteit moet üan een zondige toestand goedpraten!

B. Feitelijk is deze „zoogenaamde" pluriformiteit (aaeervormigheid) niet anders dan pluraliteit (meervoud van kerken).

Sommigen veiblijden zich er over en zien hierin een rijke verscheidenheid. Anderen treuren er over en zien hier de gevolgen van de zonde, de verdeeldheJd.

C. De pluriformiteit mag niet worden aanvaard. Het lichaam van Christus openbaart zioh niet in versdhillende instituten. De gesoheurdheid en verdeeldheid is zonde, en mag nooit goedgekeurd worden. Ohristus wil de eenheid van Zijn kerk.

D. De pluriformiteit wordt in de belijdenis niet geleerd. Elke geloovige 'heeft de plicht tie eenigheid der kerk te onderhouden, en zich te voegen bij de ware kerk.

E. De pluriformiteit wordt in Gods Woord niet geleerd. Zie Joh. 17:21.

F. Wij hebben niet te vragen, naar de kenmerken van den waren dominé, maar naar de kenmerken van de ware kerk.

Prof. Hepp merkte naar aanleiding daarvan op:

'Ik zal er hier niet meer van zeggen dan 't volgende.

In deze voorlichting wordt de band aan het 'voorheen doorgesneden.

Wat tioor Ds Feenstra 'hier bestreden wordt was wel geen spécialité van Dr Kuyper, maar werd door Ihem toch met deugdelijke argumenten warm verdedigd.

En dat wordt weggevaagd in een blad, wier hoofdredactrice zijn naam draagt 'en tegenover wie men verplicht is, dat het vaderlijk erfgoed zal worden bewaard.

Onze meisjes mogen zoo niet woi'den voorgelicht !

Meisjes leest zulke stukken critisch ! Spreekt er uw Bondsbestuur over !

Wij zullen er niet meer van zeggen dan het volgende.

a. Dat prof. Hepp er niet meer van zei, dan het bij hem

volgende, is juist het groote „ongeluk", als ik me n. 1. op zijn standpunt plaats. Indertijd heeft prof. Hepp ds Feenstra, en mij, en anderen, die hij „nauwkeurig" gelezen had (alleen daaruit weet ik, dat wij samen bedoeld waren, plus nog enkelen, b.v. ds den Houting) ook al weer voor jonge menschen, de studenten der Vrije Universiteit n.l., bestreden inzake de pluriformiteit. We „sneden in het hart der Reformatie". Het is voorzeker geen bagatel. We hebben toen breed geantwoord, en geconstateerd, dat prof. Hepp sneed in 't latijn van eenen reformator, en dus niet heel en al diens hart had blootgelegd. Prof. Hepp heeft daarop nooit geantwoord. Dat hebben natuurlijk die meisjes ook wel gezien, en ds Feenstra ook. Men moet nu eenmaal roeien met de riemen, die men heeft, collega Hepp.

b. In deze voorlichting (van ds Feenstra, wel te verstaan) wordt de band aan één persoon uit het verleden niet doorgesneden. Tenzij het afwijken van iemand op een onderdeel beteekent: den band aan zoo één doorsnijden. In dat geval heb ik niets dan doorgesneden banden. De ééne man was dr A. Kuyper. Anderen evenwel, en wel tijdgenooten van Kuyper, dachten anders dan hij. Beuker, b.v.; ik heb nog pas verteld van 't exemplaar van zijn uitgave van Kuyper's Tractaat van de Reformatie der Kerken, met eigenhandige aanteekeningen. Bestemd voor de Kamper bibliotheek op den duur. Beuker dus, en vele anderen. Vrage: hooren die menschen niet meer tot het verleden? Mogen alleen dr M. Bouwman, en prof. dr H. H. Kuyper (inzake 't kerkrecht) van dr A. Kuyper afwijken? En anderen niet? Zelfs als zij gronden geven? Zelfs als het een geval betreft, waarin dr Kuyper zelf de nadere apologie, hoewel beloofd, niet gaf? En moeten wij maar gehoorzaam afwachten, wat evengenoemden, en ook prof. Hepp (die inzake dat kerkrecht den evengenoemden bijviel) van dr Kuyper wèl, en wat zij niét laten vallen? Ook als argumentatie uitblijft? En moeten wij de vaderen, die net zoo goed als dr Kuyper onze vaderen zijn, maar verloochenen, voorzoover het prof. Hepp in den zin komt, hen te negeeren? We hebben het onlangs gevraagd, toen het over prof. Aalders' boek inzake het verbond ging (alleen dat, wat prof. Aalders zei, was gereformeerd, zoo lazen we). Thans vragen we het weer. Of eigenlijk vragen we het natuurlijk niet. We zeggen alleen maar: wij denken ook nog na. En wij publiceeren ook. Gij, prof. Hepp, deedt het in dezen niet, althans niet tusschen die eerste waarschuwing aan de studentenjeugd en nu deze tweede aan de jonkvrouwelijke.

c. „Warm verdedigd", ja, — maar niet na de zwaarste aanvallen.

d. „En dat in een blad, dat een hoofdredactrice heeft, die den naam van dr Kuyper voert"! Vrage: mag wèl de redacteur van „De Heraut", die ook den naam van dr Kuyper voert, afwijken van diens meening, en niet een orgaan van diens zuster? En hebben we de waarheid te behandelen als een familie-aangelegenheid? Ik heb in „De Heraut" vaak gelezen: amicus Plato, sed magis amica Veritas, graag mijn favoriet, maar liever nog de waarheid.

e. Het MAG niet, zegt prof. Hepp. Wij zeggen: dit van hemzelf mag niet. Wij wekken de meisjes, nu ook in het openbaar, op, zich niet te storen aan het advies van een professor, die hier beweert, maar niet bewijst. Die bij herhaling aanvalt, en geen reactie geeft ep de weerlegging. Het spijt ons, dit te moeten zeggen, want 't wordt een beetje raar onder ons; maar na de offers, die meer dan één bracht voor den vrede, is dit van „Credo" weer een koudwaterbad. Als er geen andere geest in dit blad vaart, waarin de hoofdredacteur dit van hierboven schrijft, en een medewerker, ds D. J. Couvée, ook al zeer bezorgd om de polemiek, eens 't volgende liet hooren:

.... „Nu zou ik wel een middel weten, om wat meer warmte voor u te verwekken, door te zeggen: strooi in uw preek zoo eens een paar mode-woord'en, zooals verbondofzielof laat eens flink uitkomen, dat gij daar op uw dorpje uw kerk houdt voor de eenig-ware kerk en alle andere voor secte. Eigenlijk ware het uitspreken van het woord pluriformiteit met gefronst voorhoofd en een afwerend gebaar naar links voldoende. Dan heft ge uw rechter prijzend omhoog en spreekt gezalfd het woord „pluraliteit" uit! Want ik ken mijn pappenheimers daar bij u wel en vermoed dat de schoen ook daar wat wringt."

ik, herzeg, „als er geen andere geest vaart óók in dit blad", dan zijn de offers, die om den vrede zijn gebracht, vergeefsch geweest. ' '

Intusschen: de één critiseert, de ander railleert, de derde argumenteert. Ga maar door, amice Feenstra!

K. S.

Hulp opleiding predikant Argentinië.

Volgens verleden week gegeven belofte thans de nadere détail-opgave; onder zeer hartelijken dank ontving ik volgende giften voor bovengemeld doel, de meeste voorzien van leuke bijschriften, alle in terugslag op het feit der afsluiting van deel I der Catechismusverldaring: van J. B. te R. (ter hand gesteld na preek Oosterkerk, aldaar) ƒ10, —; J. H. te Den Haag ƒ1, —; B. P. D. te Hillegersberg ƒ!, —; Dr A. L. C. K. te W. ƒ1, —. Deze zijn de giften, die ik reeds verleden week op 'toog had.

Daarna kwam nog in: van A. B. Gzn te Z. H. ƒ 1, 50; van D. J. R. te (plaatsnaam op verzoek weggelaten) ƒ0, 75; van R. K. te Leeuwarden ƒ1, 50; van W. L. v. A. te Amsterdam—C. ƒ 2, 50; G. S. te Rotterdam—Delfshaven (op zijn 18en verjaardag!) ƒ1, —; R. te L. (op verzoek geen nadere aanduiding) ƒ2, —; F. B. te Haarlem ƒ2, 50; J. C. H. te Rotterdam—Delfshaven, Zondagavond overhandigd) ƒ 2, 50; J. W. Br. te Hoogeveen ƒ 1, —; J. J. v. d. W. te SUedrecht ƒ1, —.

Gaarne betuig ik mijn groote ingenomenheid en erkentelijkheid voor deze spontane bijdragen, en voor de waardeering, die bijna allen inzake de directe aanleiding voor mijn verzoek (Catechismusbijlage) aan den dag lieten komen. Eigenlijk was het maar een „losse inval", toen ik bij de verantwoording van de gift van D. K. te K., die juist in de week na beëindiging van het eerste deel inkwam, het denkbeeld opperde. Maar de uitkomst heeft me verblijd. Intusschen, er kan nog altijd meer bij; mochten er nog meer helpers zijn, dan van harte gaarne. Deze verantwoording sluit ik op

Dinsdagavond af.

K. SCHILDER. Giro 127278.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's