GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Herrijzend Nederland" over de antithese.

In onderscheiden rubrieken van ons blad kwam reeds de door Dr A. Kuyper in de politiek (en elders) gepredikte „antithese" tusschen dien die God dient en dien die „Hem njpf Hipnt"_tpr snraVp.T'pnpnnvpr yplprlp^ vprHnp7j»linn van

in „Herrijzend Nederland" van 29 Juni 1945 wordt geschreven door den Heer J. G. P. Westera:

„Er wordt veel geschermd met het woord „antithese". De één bouwt op de „overwinning van de antithese" een nieuwe beweging, de ander houdt de antithese voor het criterium der partijvorming. De één verwerpt haar, de ander verschanst zich achter haar. En geen van beiden heeft de antithese verstaan.

De leuze dat politiek de antithese overwonnen is, is even dwaas, als de krampachtige poging om achter de antithese de leegheid van eigen principieel-politiek denken te verbergen.

Wij zullen ons nader verklaren. De Nederlandsche volksbeweging meent, dat christenen en humanisten zich in één partijverband kunnen organiseeren.

Immers zeggen zij, de humanisten en de christenen aanvaarden beide de deugden van naastenliefde, barmhartigheid, gerechtigheid enz.

Wij verstaan wel het ideaal van vele oud-Christ.-Historische menschen, die midden in het volk getuigenis van hun geloof willen afleggen. En we zeggen niet — als zij hun taak verstaan — dat zij de antithese hebben verloochend.

Maar, indien onze mede-Christenen het Koninkrijk Gods in de volksbeweging willen dienen, dan komen zij antithetisch tegenover hun partijgenooten de humanisten te staan.

Immers de gerechtigheid, naastenliefde eiiz., zijn humanistisch en christelijk niet gelijkwaardig. Het zijn geen deugden met een algemeen geldigen (neutralen) inhoud. Ook politiek niet!

Hoe kan men toch naastenliefde (enz.) betrachten naar het gebod Gods, indien men daarin de liefde tot Christus niet spreken laat.

Naastenliefde (en ook de andere deugden) heeft een positieve inhoud en wel deze: dat ik in mijn liefde tot den naaste Christus liefde predik. D.w.z. ik betracht de barmhartigheid en ik beoefen de naastenliefde om mijn medemenschen tot Christus te brengen. Het Koninkrijk Gods uitbreiden! Daarvoor moet ik mijn geheele vermogen, ja zelfs mijn leven over hebben.

En zie, dat zal toch geen humanist belijden. En daarom moéten onze mede-christenen vlak tegenover de humanisten komen te staan. Hun organisatorische éénheid met de humanisten overwint de antithese niet maar zal haar moéten verscherpen of... de christenen in de volksbeweging zouden hun opdracht niet verstaan en de prediking van het Koninkrijk Gods, nalaten, terwille van de organisatorische éénheid.

Antithetisch zijn wij, wanneer wij metterdaad Gods gerechtigheid prediken, allereerst persoonlijk, maar dan ook organisatorisch.

Antithetisch zijn wij, als wij waar en eerlijk zijn, naar de wet Gods, allereerst persoonlijk, maar ook organisatorisch.

Antithetisch zijn wij, als wij de naastenliefde en barmhartigheid betrachten om Christus wil, allereerst persoonlijk maar dan ook organisatorisch!

Antithetisch zijn wij niet, als wij een zwart gezicht trekken over alle niet-christelijke actie.

Antithetisch zijn wij ook niet als wij den omgang mijden met politiek andersdenkenden en hun zakelijke waardeering en samenwerking zouden onthouden.

De antithese wordt ook zeker niet in het leven geroepen met een: , , Heere, Heere... zonder de levensinspanning van een werkend geloof!"

. De Heeren Westera (Amersfoort) en C. van Dijk (Utrecht), die samen de redactie van bovengenoemd orgaan vormen zijn beiden, naar men ons bericht, in kerkelijk opzicht principieel „bezwaard".

Geen wonder.

De kracht gaat in ons volksleven van dezen uit. Niet meer van een „synode", die geleid wordt door menschen, die in de kerk fatsoenlijke menschen uitbannen, omdat ze enkele Kuyperiaansche theologoumina onderscheiden van een uitgedrukt Woord Gods, en in de politiek Kuyper

herhaaldelijk fundamenteel verloochenen.

„ORDE" (d.w.z. RUST) niet het hoogste.

De synodale uitdrijvers hebben het bestaan, menschen van wie zij op alle manieren probeeren te verzwijgen, dat zij in een leerproces als ketters zijn gebrandmerkt (het is hun, gelukkig, niet gelukt inzake candidaat H. J. SCHILDER), weg te werken in Gods Naam als ordeverstoorders. „Wij besloten, wij willen gehoorzaamd worden, in elk gevat tot de volgende synode." Hoe dwaas dit bedrijf is leert een in Herrijzend Nederland van 29 Juni aangehaalden brief van Calvijn:

„Wij nemen hier over een gedeelte uit een brief van Joh. Calvijn, geschreven te Geneve, 19 November 1558, en gericht aan den graaf van Tamow te Krakow. Tarnow was bevelhebber van het Poolsche leger, Calvijn had hem reeds eerder gewezen op den zegen der Reformatie voor den Staat.

Tarnow had uiting gegeven aan zijn vrees voor revolutionnaire woelingen bij een krachtige invoering der Reformatie in Polen.

Calvijn waarschuwt tegen het wijd en zijd verbreide spreekwoord:

„Aan betrekkelijk vast ingeroeste wantoestanden men maar niet tornen." moet

En gaat dan verder:

„IVÏaar welke gevaren ook dreigen — de vergankelijke vorstendommen dezer aarde mogen ons niet zooveel waard zijn, dat men, terwille daarvan, den dienst van God, en de ware religie, waarvan onze zaligheid afhangt, zou veronachtzamen. IMenschen dezer wereld mogen er op uit zijn, er op alle mogelijke manieren voor te waken, dat de rust in den Staat niet verstoord wordt. Wij staan daar anders tegenover, want bij ons moet alles, wat voor het oog dezer wereld schitterend en van hooge waarde is, wijken voor de eere Gods en de leer, die uit den hemel is.

Bovendien is uw vrees overbodig, aangezien alle onrust, die de Satan zal trachten te stichten, door Christus, Die de Koning des Vredes is, en door Wien de Koningen regeeren, gemakkelijk kan worden gestild.

Bij de groote verkeerdheid, sluwheid, ondankbaarheir' en hardnekkigheid, die den menschen eigen is, kan het bijna niet anders, of de zuivere leer des Evangelies gaat met opschudding, twist en onrust gepaard."

In , .Herrijzend Nederland'" wordt terecht opgemerkt, dat Calvijn dit zegt met het oog op den staat Maar dan geldt (Hïf nrïnrinp nnn \7^(A cfprlrpr t/nnr Ae> IftfM'Ir. \A/Ï^ dp kprkplïikp een goed-in-zichzelf aanmerkt, sticht wanorde Net als alle andere waarde-filosofen; hun waarde is: de RUST. De orde is geen rust, doch gehoorzaamheid aan God. Dat geldt, ook al telegrafeert men duizendmaal aan een verdwaasde synode den valschen tekst: salus ecclesiae suprema lex; het heil der kerk is de hoogste wet. Men weet hier niet goed, wat „heil" is, noch wat , , wet" is. En fantaseert over hoogere en lagere wetten. Dat deden de farizeeërs ook. En toen sloegen ze den Profeet Gods aan het kruis: Salus ecclesiae suprema lex!

De Antithese

Over de antithese spraken we ons reeds uit in ons blad. In „Herrijzend Nederland", 6 Juli 1945, komt een artikel voor, onder den titel „Radicaal Christendom, „De antithese"', onderteekend: J. G. P. Westera. We lezen:

„De organisatorische scheidslijn is niet de antithetische! Dwars door de kerk, de partijen en vereenigingen loopt de antithese!

Wie naar een christelijke jongelingsvereeniging gaat, wie Ud is van een christelijke partij, staat daarom nog niet rechts van de antithese!

Ja, dat weten we wel, zegt U! Meent U dat?

Waarom gaat U dan naar de kerk, waarom bezoekt U een jongelingsvereeniging als gij de vreugde van het geloof in Gods gerechtigheid waarheid en liefde niet midden in de wereld uitdraagt.

Koud organisatorisch gedoe van ons menschen voor 1940!

Dat er zooveel gevloekt wordt in ons land is onze schuld!

Dat er zoo weinig begrip is van de rijkdom van de Christelijke levensovertuiging, is onze schuld!

Wij, christenen, meenden, dat we ons geloof het best bewaarden, wanneer wij ons opsloten en confrontatie met andersdenkenden meden.

Laf en eigengerijd waren wij!

Een christelijke geitenfokvereeniging, een christelijke damvereeniging enz.

Niet waar?

Wij behoeven daar het Evangelie van Christus niet te verkondigen!

Alle leden weten het immers zoo goed! Maar deelt gij zoo Uw levensblijdschap mede aan hen die Christus, Uw

Koning, niet kennen? Gij stuurt misschien een zendeling naar het Oosten, maar als God het werk van dezen zegenen wil, dan is dat ondanks U!

Want hoe kunnen wij van den zendingstaak vervuld zijn, als wij onze naaste buren niet eens willen kennen! Rij maar rond in Uw eigen kringetje!

Dat is gemakkelijk en verstoort Uw rust niet! Onder het genot van een kop koffie en een sigaar kunt U zelfs een grapje maken over den inhoud van den Bijbel, een gevaarlijk mopje vertellen, want de kring accepteert U toch wel als een christen. Hetzelfde grapje in den mond van een niet-christen is goddeloos, en hooghartig, meesterachtig zullen we hem de les lezen, zonder Christus' liefde te verkondigen.

Maar... als gij waarachtig Christus liefhebt; als gij de wereld der schoonheid, de glans van goud en zilver, de pracht der natuur in de herschepping van Christus Jezus gered weet; als gij de gerechtigheid en de waarheid Gods in Christus als den Koning bewaard weet; als gij leeft in het geloof, dat Gods volmaakte Rijk in een ongekende weelde van geestelijke en materieele rijkdom komen zal en komende is... dan... kan het niet anders, of gij zult tot de menschen uitgaan en jubelen: „Ziet, ik verkondig U groote blijdschap!" Heeiemaal begrijpen doe ik het niet. Maar het hindert niet. Want het laatste woord zegt alles: ik verkondig u groote blijdschap.

Inderdaad. Die groote blijdschap heeft altijd den strijd opgeroepen, „het vleesch" weersproken, is den Jood een skandalon, een ding, waarover hij valt, den Griek een dwaasheid. De oudste man onder haar eerste verkondigers na Kerstfeest sprak dan ook van val en opstanding. En de het verst over de wereld trekkende apostolische verkondiger ervan schreef 1 Cor. 2.

Met andere woorden: preek zuiver de groote blijdschap en gestuit op de antithese. Zoo niet, dan hebt ge haar niet

goed gepreekt.

K. S.

Hoe Dr K. Dijk Over het verbondskind Cham dacht.

Men weet, dat in de eindelooze (en de aandacht van het eigenlijke geschilpunt feitelijk afleidende) debatten over het verbond onophoudelijk gesproken wordt over IsmaiS en Ezau. Zijn ze bondelingen of niet? Zij zelf?

De „Vrijgemaakten" zeggen: ja. De , , Synodocraten" zeggen: neen; tenminste, als ze de woorden serieus nemen, hetgeen ze overigens maar zelden doen.

Het heeft mij altijd verwonderd, dat laatstgenoemden niet even breed over Cham spreken. „Gij, die... den geloovigen oach zijn acht zielen (onder welke Cham) hebt behouden en bewaard... door hetwelk de doop beduid werd...".

Toevallig vond ik een Standaard-nummer van 30 October 1926. De dagen van Assen. Daarin een „meditatie" van Dr K. Dijk. , , Voor Hart en Leven ". Tekst: Genesis 6; 9, 10. Onderwerp is: Noach, , , een rechtvaardig man". We lezen nu:

Ook zijn gezin heeft kennis aan 's Heeren genade, en volgt de voetstappen van dezen groote in Zijn Koninkrijk. Dat blijkt ons uit de wijze, waarop het elfde vers begint. Dat vangt aan met een tegenstelling: maar de aarde was verdbrven voor Gods aangezicht. Dat begin is dus een contrast, en een scherp contrast met wat eraan vooraf gaat. En wat gaat eraan vooraf? O zeker: Noach wandelde met God. Maar ook: en Noach gewon drie zonent Sem, Cham en Jafeth. Op die vermelding volgt pas: maar de aarde was verdorven, en door zóó de tegenstelling te plaatsen, en de zonen van Noach te noemen vóór de verdorven wereld, trekt de Schrift niet alleen een scherpe scheidingslijn tusschen de wereld en Noach, maar ook tusschen de wereld en zijn gezin. Het gezin behoort tot die wereld niet. Zijn zonen zijn in het verbond der genade. Zij zijn eifgeaamen der belofte. God volgt ook hier de lijn der geslachten, en daarom vindt niet alleen Noach, maar ook zijn gezin redding in de ark der behoudenis.

Zoo ziet ge, hoe Gods verkiezing werkt. Hoe Zijn genade zich in deze wereld openbaart. Zii ariint niet den een hier en den ander daar. I

Zij verwerkelijkt zich in het verbond der genade, en de goedertierenheid des Heeren is van geslacht tot geslacht. Noach wordt met zijn gezin behouden, en nog bevestigt Hij Zijn verbond van kind tot kind. liij zegent de kleinen met de grooten, en u komt dt belofte toe en uw kinderen.

Dat was zoo de gewone woord-cadans in de dagen van Assen.

Kom daar nu eens om? Tegenwoordig luidt het:

a) aan de verworpenen geeft God geen beloften (dezelfde Dr K. Dijk, volgens Reformatie-Stemmen);

b) alleen de verkoren zonen van Noach zijn, strikt genomen, in dit verbond;

c) verkiezing en verbond vallen samen, daarom moet gij dien Cham maar schrappen.

Ik denk, dat Dr K. Dijk gemakshalve maar „de uitzonderingen heeft verwaarloosd", om met een bekend praeadvies te spreken.

Maar dan is hij ook even tegenstrijdig als dit Praeadvies; zie daarover elders in ons blad.

K. S.

STAATSLIEDEN of Vak-Ministers?

Men zond ons een knipsel, ik meen uit „Herrijzend Nederland", waarin Mr K. Groen schrijft over „staatslieden of vak-ministers". Hij wijst op het huidige streven, aan vakministers de voorkeur te geven, en merkt dan op:

Staatkunde is een heel bijzonder vak, of juister: een heel bijzondere kunst. Het is voor een waarlijk nationale wederopbouw van ons land van eminent belang, dat het geregeerd wordt door sfaafelieden, niet dat het wordt geregeerd door vaklieden. 'Voor de vaktechnische aangelegenheden hebben de echte staatslieden hun deskundige ambtenaren of adviescolleges ter beschikking. Het is altijd een teeken van staatkundig, van politiek verval, als een land moet worden geregeerd door zakenkabinetten of door vaklieden, omdat de echte staatslieden ontbreken.

Even later:

Het ontbreken van staatslieden is een symptoom van diep verval, In de 18e eeuw hadden wij ze ook niet, evenmin, misschien behoudens een enkele uitzondering, de eerste decenniën na 1813.

Dat diepe verval is heden ten dage op allerlei terrein te ontwaren, maar wij beperken ons thans tot het staatkundige.

Waar is opgewekte partijleven? Heden is de leuze; geen 53 partijen meer! Een misleidende onzinleuze, want van die 53 partijen, die vóór 1940 dan wel eens aan de verkiezingen zouden hebben deelgenomen, waren er niet meer dan 7 of 8, die werkelijk iets beteekenden. Maar die misleidende leuze is een typisch symptoom van de herlevende staatkundige beteekenis van het nivelleerende humanisme, zooals dat in sterke mate tot uiting komt in Het Parool.

In dit blad komt, in een nieuw gewaad, het oude hooghartige liberalisme weer voor den dag. „Nul n'aura d'esprit hors nous et nos amis." Alleen wie denkt als wij is bij! Vandaar de hardnekkige strijd van dit blad tegen partijvorming op Christelijk-nationalen grondslag, zijn toejuichen van alles wat de Nederlandsche Volksbeweging in de hand werkt en de „anti-these" bestrijdt.

Wij hopen dat spoedig te houden verkiezingen doen blijken, dat ons volk nog altijd prijs stelt op een politiek beleid gedragen door groote geestelijke beginselen.

Een concrete vraag.

Ds P. K. Keizer van de Vrijgemaakte Kerk van Groningen schrijft in de „Mededeelingen" van die kerken (dassicaal) een artikeltje, getiteld: Open vraag aan Ds P. van Strien (predikant in synodocratisch verband).

In het nummer van Zaterdag 30 Juni van de „Groninger Kerkbode" schreef u een artikel over „Rechten in het Verbond".

Met vele dingen daarin kan ik mij van harte vereenigen. Maar in verband met het slot van uw artikel zou ik u gaarne een concrete vraag willen stellen met het beleefde en vriendelijke verzoek: wilt u daarop ook een concreet antwoord geven?

De zaak is deze: u schrijft „als kinderen van geloovige ouders gedoopt worden, dan is die doop een zegel van het verbond der genade. Dan wordt verzegeld, dat die kinderen recht hebben op al de goederen van het genadeverbond". Daar ben ik het van harte mee eens. Maar even verder schrijft u: „Wie waarlijk recht van den Heere er op ontving, die krijgt de goederen ook".

U maakt dus onderscheid tusschen waarlijk rechten ontvangen en... niet-waarlijk d.i. schijnbaar rechten ontvangen.

Een gedoopt kind dat waarlijk rechten ontvangt, krijgt de goederen ook en wordt behouden. Wat hebben de andere gedoopte kinderen dan van God ontvangen? Wat is de niet-uitverkoren kinderen dan in hun Doop beteekend en verzegeld? Dat zij niet waarlijk rechten ontvingen? Is zulk een Doop dan geen onwaarachtigheid? God doet alsof Hij hun rechten geeft, maar Hij geeft ze hun in waarheid niet. Dit tweeërlei rechtengeven (waarlijk en schijnbaar) leidt toch tot tweeërlei DoopT en (wat erger is) tot onwaarachtigheid bij God en tot onzekerheid bij de doopouders?

Mijn concrete vraag aan u is nu deze: wat is uw antantwoord wanneer doopouders u vragen; , , dominee, heeft God ons kindje nu waarlijk rechten gegeven, waarop wij mogen pleiten? "

ÏAiin antwoord is volmondig: ja!

Kunt u dit antwoord ook geven? Ik meen van niet, gedachtig aan uw woorden: „wie waarlijk recht van den Heere er op ontving, die krijgt de goederen ook." Calvijn schrijft op Rom. 9 : 6 „dat de belofte der zaligheid aan Abraham gegeven aan allen toekomt, die hun afkomst naar het vleesch op hem terugvoeren, omdat zij aan allen zonder uitzondering wordt aangeboden; en dat zij op dezen grond naar recht erfgenamen en opvol' gers van het met Abraham gesloten verbond worden genoemd of, om met de Schrift te spreken, zonen der beloftenis".

Al onze kinderen naar recht erfgenamen en zonen der beloftenis, dat is de leer der vaderen en der Schrift. Mocht een werkelijk concreet antwoord komen, dan hopen e het door te geven. Volgens Dr K. Dijk (zie Reformatie' temmen) belooft God niets aan de niet-uitverkorenen. Het-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's