GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe het in de hedendaagsche tenten Kedars toegaat. II.

Toen door mij in een der vorige nummers van De Reormatie de vinger werd gelegd op hetgeen m.i. een ondeplek is in het leven van velen. Mie zich Gerefor­ meerden noemen, in onze dagen, n.l. de onzuivere gezindheid tegenover medebroeders, uitkomende in onzuivere woorden en even onzuiver verzwegen en ontweken' antwoorden, kon ik niet vermoeden, dat reeds zoo spoedig, binnen een week, aanleiding zou worden gegeven tot het schrijven van een vervolg. De toen ontwikkelde reeks van kwade symptomen ware overigens op elk oogenblik, helaas al te gemakkelijk uit te breiden geweest met tal van andere, even sprekende ana- < ióge feiten.

Onvoorzien doorkruisten wij daarmee de Jirocessie, die momenteel zich achter de huidige Synode van Utrecht aan beweegt en waarin de schrijn met „de glinsterende tranen" veler harer leden wordt meegedragen, getuige hetgeen door ds R. J. v. d. Meulen geschreven werd onder , , Synode-indrukken" in het eerste nummer van , , De Strijdende Kerk". Zelfs schijnt het proces tot heiligverklaring van deze synode tijdens haar leven reeds zoover op gang te zijn, dat deze schrijver als haar „advocatus dei" zonder eenige reserve kan schrijven: , , En niet alleen in het publiek op de vergadering, maar ook in stilte thuis is er door alle leden der Synode gesmeekt om den terugkeer van den broeder, die dwaalde". Ongemerkt verliet deze schrijver daarmede zijn opzet van het geven van indrukken van uit de synode om over te gaan op positieve declaraties van het gebeurde buiten de synode, tot in de particuliere bidvertrekken toe. — Nu behoort er bij een dergelijJK proces tot heiligverklaring altijd ook een „advocatus diaboli". Men duide het ons niet al te zeer euvel en spreke niet al te spoedig, gelijk in dit eerste nummer van , , De Strijdende Kerk" geschiedt van , , bezoedelen met insinuaties van de heiligste bedoelingen", wanneer wij deze functie voor ons opeischen en wijzen op hetgeen tegen de broeders getuigt. '

Ditmaal zorgt prof. Dr H. N. Ridderbos weer voor werk. Hij verschijnt voor ons als recidivist in het bezigen van gewaagde uitdrukkingen. De professor, wiens kuische ziel er kennelijk voor terughuivert in zijn blad de hem toegedichte woorden van , , het varken hangt met zijn beide pooten op" te herhalen, verklaart in het Gerefor meerd Weekblad van 2 November j.l. dat dit gezegde behoort tot den laster van De Reformatie. Hij schrijft namelijk: „Hoewel het niet doenlijk is allen laster van genoemd weekblad te weerspreken, stel ik er prijs op voor mijn lezers te verklaren, dat heel deze bewering van P. Groen door mij als fantastisch en geheel onwaar wordt afgewezen".

Aangezien de professor niet op , , alle laster" van De Reformatie zegt te kunnen ingaan, moeten wij hem wel dankbaar zijn dat hij aan deze geringe woorden van zijn knecht aandacht heeft willen schenken. Het betrof overigens dezen keer zijn Hooggeleerde zelf. Wat het afgewezen bericht betreft, ik gaf duidelijk aan van wien het afkomstig was, mijn broer ds J. Groen te Bilthoven. Deze deelde mij dit mede, kort nadat deze woorden door hem waren opgevangen uit den mond van prof. Dr H. N. Ridderbos en hij was er toen danig van onder den indruk. Mijn broer zal dit bericht zelf wel bevestigen in dit blad. Laat ik mijnerzijds hieraan mogen toevoegen, dat dezer dagen een broeder uit den Haag, voor zoover mij bekend niet behoorende tot de Vrijgemaakte Geref. kerken, die de ontkenning van prof. Dr H. N. Ridderbss ook had gelezen, mij ongevraagd mededeelde, dat ook hij de geincrimineerde woorden op den dag, waarop zij zouden zijn uitgesproken, destijds van een broeder had vernomen.

•Van verschillenden kant blijkt men dus hiervan op de hoogte te zijn. Dit houdt mij evenwel thans niet bezig. Ik heb het oog gericht op dat , , alle laster", dat de professor zoo even terloops aan De Reformatie in de schoenen schuift.

Volgens goede 'exegese is het karakter van „laster": tegen beter weten in kwaad van iemand spreken en dit opzettelijk doen. Wanneer wij dan - ook in Markus 3 : 28 en 29 den Heiland hooren spreken van lasteringen tegen den Heiligen Geest, dan houden wij er rekening mee, dat het tot het karakter van de zonde tegen den Heiligen Geest behoort, dat deze tegen beter weten in geschiedt • en dat hierbij boos opzet in het spel is.

In de onderhavige kwestie weet ik niet beter of de rofessor heeft de geïncrimineerde woorden inderdaad gebezigd. En ik ben er zeker van, dat de redactie van De Reformatie niet zal kunnen verklaren: wij daarentegen wisten wél beter; anders ware immers mijn artikel niet geplaatst. Aan praatjes hebben wij geen behoefte. Wel aan ontdekking van schuld tot onze dagelijksche bekeering. Het gaat dus niet aan, de Redactie van de Reforpiatie of mij in dezen laster te verwijten.

Nu mag men bij iemand van de eruditie van prof. Dr . N. Ridderbos niet veronderstellen, dat hij onbekend ou zijn met de nauwkeurige woordbeteekenis van de ermen , , laster" of , , lasteren", temeer niet wanneer het etreft een hoogleeraar in de exegese van het Nieuwe estament, die dus bij gelegenheid ook een Schriftplaats als Markus 3 : 28 en 29 krijgt te exegetiseeren.

Daarom blijft er helaas geen andere conclusie over dan deze, dat prof. Dr H. N. Ridderbos zelf zich schulig maakt aan laster, wanneer hij deze mededeeling van . ij begrijpt onder hetgeen hij zonder nader bewijs geieft te noemen , , alle laster van De Reformatie".

Volgens de reeds eerder genoemde exegese van Psalm 120 van prof. Dr G. Ch. Aalders behoort ook dit tot het erk der valsche lippen en ik zeg het zijn Hooggeeerde na in zijn meergenoemde preek over deze psalmoorden: „O geliefden, laat dat toch zoo onder ons niet

zijn.

P. Groen.

„Laster” of Professorale ergeetachtigheid of...

Daar ondergeteekende zijdelings betrokken werd bij een klacht door den Heer P. Groen van Rotterdam geuit over een uitlating van Prof. Dr H. N. Ridderbos met betrekking lot de behandeling door de Synode in Comitégeneraal van het conflict met Prof. Dr K. Schilder, ziet

hij zich geroepen het volgende te publiceeren. De lezers van „De Reformatie" weten hoe de Heer P. Groen in het nummer van 27 Oct. in zijn artikel „Hoe het in de hedendaagsche tenten Kedars toegaat" o.a. het

volgende geschreven heeft: , , Het is Synodezitting in de dagen, waarin druk wordt gehandeld over het conflict met de prof. Greijdanus en Schilder. De Synode vergadert in Comité-generaal, velen wachten buiten, waaronder mijn broer te Bilthoven. Prof. Dr H. N. Ridderbos komt even naar buiten en wordt aangeklampt door vragers, die willen weten hoe de besprekingen binnen ver- Toopen. Publiek geeft de Prof. het luchthartige cynische 'antwoord: , , Het varken hangt met zijn beide pooten op".

Daarop heeft Prof. Ridderbos Jr in het Geref. Weekblad van 2 Nov. als volgt gereageerd: „MEDEDEELING. Men maakt mi] attent op een door P. Groen onderteekend artikel in het laatste nr van „De Reformatie", waarin mij een uitdrukking in den mond gelegd wordt, die ik niet wensch te herhalen. Hoewel het niet doenlijk is allen laster van genoemd weekblad te weerspreken, stel ik er prijs op voor onze lezers te verklaren, dat heel deze bewering van P. Groen door mij als FANTASTISCH en GEHEEL ONWAAR wordt afgewezen. Ik kan zelfs in de verste verte niet bevroeden, hoe men in deze kringen weer aan zulk een verhaal komt".

Wat nu de laatste opmerking van Prof. Ridderbos aangaat, wanneer hij hetgeen de Heer P. Groen schreef goed gelezen heeft — en me dunkt, dat zal hij toch wel hebben gedaa-n — dan behoeft de hooggeleerde niet „in de verste verte te bevroeden", want de bron wordt daarin nogal duidelijk aangegeven. Immers onder de velen die buiten wachtten, bevond zich ook de broer van den Heer P. Groen, wiens woonplaats ook werd genoemd, nl. Bilthoven. Het komt mij voor, dat Prof. Ridderbos Jr zich dan ook wel wat al te gemakkelijk ervan afmaakt.

Waar echter ondergeteekende, zij het ook niet a bout portant, maar toch indirect, als lasteraar den volke wordt voorgesteld, acht hij zich genoodzaakt een poging te wagen even het professorale geheugen op te frisschen. Al is^ hij zich bewust, dat daarbij zijn „ja" staat tegenover"^a" „neen" van Prof. Ridderbos Jr, hij wil dat „ja" toch uitspreken, in gedachtenis houdende het woord van den Heiland in Lukas 12 : 2 en 3, „Er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden. Daarom, alwat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord wordeni en wat gij in het oor gesproken hebt, in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden". In gedachtenis houdende ook, dat God, de HEERË eenmaal rekenschap zal vragen van ieder ijdel woord, dat wij gesproken hebben, en alsdan mijn „ja" bevestigen zal, en ontsluiten ook het „boek" van Prof. 'Ridderbos' consciëntie.

Het was dan gedurende een zitting der Synode van Utrecht in Comité-generaal, waarin gehandeld werd over Prof. Schilder. Ondergeteekende had bijkans den geheelen dag in de Oosterkerk aan de Maliebaan doorgebracht, in afwachting van hetgeen de Synode besluiten zou. Eindelijk kwam Prof. Ridderbos Jr uit de vergaderzaal naar buiten en verscheen op - het podium in de kerk. Aanstonds werd hij van alle kanten bestormd met de vraag hoever het was. De Prof. antwoordde, terwijl hij tusschen de ouderlingen-banken (of diaken-banken) rechts van de preekstoel onderdook om daar iets te halen, dat het varken haast bij zijn pooten ophing. Ondergeteekende stelde hem vanuil den kring der aanwezigen, onmiddellijk de vraag: „Is dat een personificatie"? Waarop de prof. zich oprichtte, omkeerde en met een glimlach ontweek met te zeggen: , .Kerel, ben jij hier ook"?

Dat is de gansche toedracht, Daar ondergeteekende, zooals zich denken laat, pijnlijk getroffen was — sprak hier toch een toon, die zich moeilijk vereenigen laat met den diepen ernst en groote droefheid, waarmede de Synode bi] herhaling getuigde deze zaak te behartigen — gaf hij daaraan uiting, toen hij korten tijd daarna met zijn broer, den Heer P. Groen, de kerkelijke situatie besprak, die daardoor blijkbaar niet minder diep getroffen werd.

Nu kan Prof. Rid'derbos Jr zich mogelijk daarvan niets meer herinneren — hoewel de situatieteeke^ing dit feit misschien weer uit zijn onderbewuste oproepen kan — hij kan ook spreken van laster-- — hoewel ons dit wat voorbarig lijkt —, maar feit is het, en als zoodanig handhaven wij het!

Overigens vergeve de HEERE, onze God, Prof. Ridderbos en mij onze ijdele woorden, waartoe echter dit schrijven niet behoort.

J. Groen Jr

Wat bezielt ze? De Antithese!

Men weet de geschiedenis: enkele voorgangers van de Herv. Kerk hebben onlangs zich aangesloten bij de S.D.A.P. Ze hebben dien stap toegelicht in een brochure, die den titel droeg: „Wat bezielt ze"? De titel is sprekend genoeg. Hij is gekozen door de auteurs zelf, en geeft te verstaan, dat zij zelf op hun - beurt het volk verstaan. Inderdaad is de reactie van het volk van dien aard geweest, dat de vraag: „Wat bezielt ze"? treffend van eenvoud, daarvan een typeering is.

Nu is deze overgang naar de S.D.A.P. een zaak, die, strikt genomen, eerder thuis hoort in de rubriek: „Uit het Politieke en Sociale Leven". Wat wij echter dienaangaande hier op willen merken, behoort toch in de rubriek Kerkelijk Leven thuis. Want wat bovenbedoelde Heeren „bezielt", is in den grond der zaak een bepaalde overtuiging, die opgetreden is met de pretentie van theologisch, of althans een bijdrage tot de theologie te zijn. Bovendien zijn , , politiek" en „religie" niet te scheiden. De Duitschers hebben ons gezegd: bij ons, Germa- , nen, is bnze politiek onze religie. Maar meteen verboden ze ons iu Nederland onze religie uit te breiden tot de politiek. Wij onzerzijds houden echter vol, dat de beginselen, die ons drijven, voor alle terrein gelden, en dat daarom wat de kerk predikt van belang is óók voor het politieke leven.

Nu heeft die overgang tot de S.D.A.P. bij bedoelde voorgangers zich als rechtvaardig en noodzakelijk en christelijk doen gelden, o.m. met een beroep op de bewering, dat de tijd van de antithese voorbij was. Het Woord, en de Wet van God, m.a.w. de openbaring die Hij geeft, vinden in de wereld gehoor of geen gehoor. Zoo komt er^ naar de Bijbel zegt, een onderscheid te zien, tusschen dien die God dient en dien, die Hem niet dient.

Parallel daarmede treedt op het feit van de wedergebooffe als nieuwe schepping bij den één, en het handhaven van de oude natuur, de niet-wedergeborene, bij den ander.

Zoo ontstaan, naar Kuyper's woord, de antithese tusschen den een en den ander. En die antithese werkt ook door in de formatie der partijprogramma's, in het stellen van eenige politieke doeleinden, in het leggen van de wereld onder een bepaald beslag; gelijk ze óók zich uitwerkt in kunst, wetenschap, religie en wat dies meer zij.

Zóó was het ons, in navolging va, n anderen, weer door Kuyper geleerd. En deze leer stond bekend als die van , , de antithese". Ze beheerschte ook de Staten- Generaal, want het contrast tusschen „rechts" en „links" was bij óns niet bepaald door het al- of niet met een bepaald regeeringsprogramma instemmen, doch door het zich laten beheerschen, al of niet, door het Woord en de Wel van God.

Nu heeft, dank zij dé kracht die het Woord Gods altijd in zich heeft, deze antithese-prediking het gelaat van ons volk veranderd, en geruimën tijd ons gegeven een politiek leven van groot élan. Maar na den oorlog komt nu ineens de leuze: weg met de antithese. Ze werd óók'voor den oorlog vernomen. Doch thans, na den oorlog, komt-ze van vele zijden tegelijkertijd. En bovenbedoelde brochure spreekt in gelijken geest. M.a.w.: óók deze tlieologen roepen: , , Weg met de antithese".

Tegenover dit feit lijkt het wel een onbeschaamdheid, de vraag: , , wat bezielt ze" te beantwoorden met een formule, zooals boven dit artikel als opschrift te lezen valt. Zouden deze theologen dé antithese bestrijden omdat ze daarvan vervuld zijn?

Wij zeggen rustig ja.

Slechts moet één ding daarbij worden opgemerkt. Als Kuyper de antithese stelt, dan doet hij dat in anderen zin, dan wanneer deze theologen van „hun" antithese spreken..

Kuyper stelde de antithese in de horizontale lijn; en zij stellen de antithese Jangs de verticale lijn.

* „Langs de horizontale lijn", — dat wil zeggen; over de lengten en breedten der aarde; of: in ons aardsche vlak; of: in de continuïteit van ons menschelijk leven en zijn veelvuldige verbanden.

„In de' verticale lijn', — dat beteekent: in de relatie tusschen boven- en beneden; of: in de verhouding tusschen , , Gods wereld" en „onze wereld", of: in de tusschenruimte tusschen hemel en aarde.

Wie nu met Kuyper de antithese op de horizontale lijn gelooft, kan dat slechts doen omdat hij ze nief gelooft in de verticale lijn.

En wie met bovenbedoelde theologen de antithese stelt in de verticale lijn, móet haar ontkennen in de horizontale lijn.

De dingen liggen vrij eenvoudig in den grond der zaak. Kuyper geloofde, dat God en mensch, Gods wereld en onze wereld, niet antithetisch tegenover elkander stonden. Integendeel, — als hij in de maand December de adventsklokken luidde, dan meende hij het: het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van den Eeniggeborene vanwege den Vader, vol van genade en waarheid. Wel leerde hij, met de Schrift, dat God en mensch onderscheiden zijn in een oneindig kwaliteitsverschil. Maar hij wist meteen, dat dit onderscheiden zijn niet de eenige grond-gedachte was, die onze , , godsdienst-filosofie" mocht beheerschen, indien wij het zoo mogen zeggen. Hij wist uit de Schriften, dat, behalve het , , wel-onderscheiden"' ook het „nietgescheiden" zijn van God en mensch te gelden had als een der hoeksteenen van het gebouw van onze belijdenis voor heel het menschelijke leven. En zoo leerde hij, dat God en mensch elkaar ontmoet hadden, in deze wereld, in het vleesch van Jezus Christus, en in de uitzending van Gods Woord; en in de inspiratie van het Woord door den Heiligen Geest; en in de vernieuwing van den mensch. En daarin volgde hij de Schrift, die ons leerde, dat uit den Hemel een zaad heusch kan vallen in den akker van de, aarde, alzóó dat dat zaad van boven als zaad-van-wedergeboorte (hetwelk is Gods Woord) vruchten dragen kan in den akker beneden: dertig-, zestig- en honderdvoud. Om het in één woord te zeggen: Kuyper geloofde aan het Immanuël-motief: God-me(-ons. Hij geloofde ook aan de orde des heils. En daarom moest hij zeggen: de één gelooft, de ander gelooft niet. De één neemt het Woord Gods aan, de ander noemt het een dwaasheid. De één is wederom geboren, de ander niet. En zoo komt er, juist vanwege de eenheid van God en mensch in Christus, 'en door de eenheid door het Woord, en door de eenheid door den Geest, welke eenheid Gods wereld met onze wereld verbindt, een antithese hier op aarde. Een antithese als tusschen dood en leven, als tusschen leugen en waarheid, als tusschen haat en liefde. Het me(-bestaan van de antithese in de verticale lijn wierp het vuur op de aarde: er moest nu komen een antithese op de horizontale lijn. Precies zoo had God in het paradijs de antithese geproclameerd, juist in de eerste en groote aankondiging van den vrede Gods in Christus:

Ik zal vijandschap zetten tusschen vrouwenzaad en sKangenzaad.

Die theologen van zooeven hebben daarentegen de dingen heel anders gesteld. Ze hebben de Schrift ver­ laten en in plaats daaryan aanvaard de grondgedachten ' van Kar! Barth, zij het ook met de noodige modulaties. Karl Barth nu heeft gesteld de antithese tusschen boven en beneden. Hij stelde, volkomen terecht, het oneindige kwaliteitsverschil tusschen God en mensch, doch verwaarloosde daarbij, volkomen ten onrechte, de door God zelf als transcendenten God gestelde, gemaakte, geschapen eenheid en gemeenschap tusschen God en mensch.

Zoo kwam hij tot de noodlottige leer, dat „Gods Wereld" tot , , onze wereld" in volkomen tegenstelling stond. Hier op de aarde was alléén maar „vleesch"; en vleesch is bij , God niet aannemelijk. Gods wereld kan in, onze wereld nooit duurzame contacten leggen. Uit handen, die in den hemel zijn, valt geen waarachtig levend zaad in den akker, die benden is, aldus, dat in dien benedenakker een vrucht rijpt door het medium van de aardsche ontplooiing heen, een vrucht ten getale van dertig-, zestig-, ja honderdvoudige winst. Er is dan ook, strikt genomen, geen werkelijke vleeschwording des Woörds. De volzin: „God openbaart zich" en de andere volzin: , , Het Woord is vleesch geworden" slaan tegenover elkander als analytische zinnen, en de eene is tegenover. den andere niet synthetisch. Dat is te zeggen: in den éénen zin zegt men' precies hetzelfde als in den anderen zin. Weliswaar spreekt het Woord Gods tot den mensch, maar het spreekt niet zóó, dat het hier een heilsorde schept, dat het vruchten voortbrengt, die in onze continu'iteit God behagen.

En wanneer nu, al het Woord van God hier op aarde een gestalte aanneemt, en het heelt er meer dan één, bijv. in den Bijbel, in de prediking, en in „het factum Jezus Christus", dan staat die gestalte toch altijd paradoxaal tegenover het gehalte van het Woord van God. Het Woord wordt dus zoo , , vleesch", maar het houdt meteen op in zijn gestalte Goddelijk te zijn.

Van hieruit komt dus met onafwendbare consequentie de gedachte, dat wat tusschen de menschen een onderscheid is, toch nimmer een principieel verschil kan wezen. Het wordt nooit een verschil tot in den wortel. Het is geen verschil als tusschen dood en leven, of als tusschen een 14atste ja en een laatste neen. Wedergeboorte is geen vrucht van een werkelijk hemelsch zaad. Het geloot in de Schriften, tegenover het verwerpen of voorbijgaan van de Schriften, beteekent nief, dat de één leeft.en de ander dood is. Want ook de Schrift is maar „een gestalte" van Gods Woord, staande tegenover deszelfs eigenlijke gehalte.

* Wat zullen we dus met Christelijke politiek? Ze is van een niet-Christelijke niet principieel onderscheiden. Wat zullen we met Christelijke religie, Christelijke pers. Christelijk onderwijs. Christelijke wetenschap, Christelijke journalistiek? Het is tenslotte slechts gradueel verschillend van het niet-Christelijke. Tusschen de religies onderling is wel een verschil als tusschen heuvels en dalen, maar niet als van hemel en aarde. Er is beneden geen antithese, omdat er alleen maar is de antithese tusschen eenerzijds ALLES wat beneden is, en anderszijds AlLES wat boven is.

De vraag: „wat bezielt ze"? is daarom werkelijk te beantwoorden op de ironische manier, om niet te zeggen, paradoxale manier, van onzen titel: hen bezielt DE ANTITHESE.

Wij hadden er behoefte aan, dit op te merken in de maand December, dat is: in de adventsdagen. Wij gaan niet twisten. Wij kunnen ook niets bewijzen. Wij kunnen God niet bewijzen, de Schrift niet als Gods Woord bewijzen, den mensch Jezus niet als Gods Zoon bewijzen. Wij kunnen slechts in Hem gelooven. M^ar daarom temeer zeggen wij in adventsdagen tol onze menschen: wacht U voor het klokgebeier van de nieuwste AFGE­ SCHEIDEN kerk.

Met het woord , , afgescheiden kerk" doelen wij niet op .hetgeen ten onrechte een creatuur van anno 1834 wordt genaamd; doch op elke kerk, ze mag dan , , groote kerk" of , .kleine kerk" heeten, die des Zoridags nog de klanken vernemen laat van de adventsprediking, en van de Kerstboodschap, en van Immanuël, God-met-ons, doch die haar voorgangers, nadat zij zóó aan het klokketouw in den adventstoren hebben getrokken, van Maandag tot Zaterdag bezig ziet in de politiek, waar zij de heele adventsprediking met haar consequentie radicaal v/eerspreken. Zij mogen op den kansel staan van de , , Groote Kerk", hun kerk wordt op die manier onherroepelijk een , , afgescheiden" kerk; want: de prediking met haar ouderwetsche klanken maken ze los van het dagelijksch gedoe.

Uit dat gevaar heeft Kuyper eens de kerk wakker geschud. Hij wekte haar uit haar ondogmatischen sluimer van afgetrokkenheid en wereldvreemdheid. De anderen daarentegen brengen haar in den anti-dogmatischen slaap terug, omdat ze een kloof graven tusschen preekstoel en tribune, tusschen kerkportaal en vergaderzaal, tusschen Zondags-getuigenis en wekelijkschen politieken arbeid. <

Het komt er düs voor ons allen op aan, „Groofe Kerlc" te blijven, ook al vergaderen we in een gymnastieklokaal. Want, in de kerk geboren door het Adventswoord en den Adventsgeest, geboren uit water en Geest, en in diezelfde kerk als wedergeborene versterkt door het gepredikte Adventswoord en het gebruik van de dit Woord verzegelende sacramenten, ' gaan wij dan des Maandags de kerkpoort uit, de straat op, opeischende de straat, en de markt, en ook de politieke arena, voor Christus onzen Koning.

Adventsboodschappen dbren zeven dagen in een week.

K. S.

Dr J. Hoek contra Dr G. C. van Niftrik.

Dr J. Hoek heeft in het synodocratisch orgaan van Den Haag een artikel geschreven tegen Dr van Niftrik, die in een Hervormd Kerkblad van Utrecht had opgemerkt, dat uit het proces tegen „candidaat" Schilder, is komen vast te staan, dat de synode instemming eischte met de opvatting, dat de Doop aanwezig geloof ver- j

zegelt. Dr van Niftrik had begrijpelijkerwijze zijn hoofd over zoo'n synode geschu, d.

En nu komt Dr Hoek weer zijn hoofd over Dr van Niftrik schudden. Hij doet dit nog wei als scriba der Synode. Zij heeft aan cand. Sch. volgens hem zoo'n eisch niet gesteld. En natuurlijk komt hij nog eens aandragen met één van de zestien nieuwe synodale, en ook door ons hier besproken punten, n.I. met die passage, waarin de synode verzekert, dat zij de gedachte verre van zich werpt, als zou de Doop bij eiken doopeling de aanwezigheid van inwendige genade „VAST­ STELLEN".

Dr van Niftrik kan echter gerust zijn. In ons blad (10 Aug. 1945) citeerden wij een brief van Dr F. W. Grosheide, die het beter weten kan zelfs dan Dr J. Hoek, omdat hij met den toenmaligen candidaat gesproken heeft, alle stukken heeft ontworpen, en de heele materie heeft geleid. Voor de zooveelste maal citeeren wij uit Grosheide's brief:

„In' die memorie ontkent hij (cand. S.) o.m. dat het „Sacrament inwendige aanwezige genade verzegelt. „De synode heeft dat in strijd geacht met art. 33, „waar uitdrukkelijk beleden wordt, dat de sacra- „menten zijn teekenen en zegelen van een „inwen- „dige onzienlijke zaak."

Terwijl bovendien uit officieele samenspreking is komen vast te staan, dat volgens de synodale commissie de sacramenten, indien ze waarlijli sacramenten zijn, inwendige aanwezige genade verzegelen. Bovendien is eveneens gebleken, dat de desbetreffende passage volgens welke cand. S. met de belijdenis in strijd was, op synodaal verlangen in het rapport is opgenomen. Wat anders nooit gebeurt.

Wij denken dus „aan wat Prof. Schilder eens schreef' in den tijd, toen hij de binding aan de theologie van Kuyper zoo kras mogelijk verwierp in zijn verdediging van de niet-bindende kerken tegen de toenmalige Chr. Gereformeerden, n.I. dat het strijden tegen de misverstanden, ook de door de synode thans gewekte misverstanden vervelend is, maar nuttig. Er is inderdaad verharding bij deze synode, en ook bij Dr Hoek, want de uitspraak, dat de doop geenszins bij eiken doopeling de aanwezigheid van inwendige genade VASTSTELT, is niet meer dan looze kalk^ waarmee gepleisterd wordt. VASTSTELLEN? In het synodale denkraam stelt de doop heelemaal niets vast, zèlis niet dat hij doop^ geweest is. Is er n.I. geen inwendige aanwezige genade dan zijn de sacramenten volgens haar immers geen ware sacramenten, en de doop dus geen ware doop? Men lette trouwens op de artikelen, die Ds H. J. Schilder in ons blad geschreven heeft naar aanleiding van den 'brief van Dr F. W. Grosheide.

Wij vragen evenals Dr Hoek: staat de zaak der voor­

lichting inderdaad „hopeloos"?

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's