GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKEADVIEZEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor het geloof of door het geloof.

Dr Impeta van Kampen is tegen mij ten strijde getrokken.

Hij heeft een brief gekregen uit een dorp in Zuidolland, waar ik onlangs heb gesproken. Iemand, die ij daar heeft gehoord en die mij enkele vragen heeft esteld, heeft nu aan Dr Impeta geschreven welke verschrikkelijke ketterijen ik daar zou hebben verkondigd.

Het is volgens Dr Impeta zóó erg, dat hij het eigenlijk tiaast niet als juist kan aanvaarden.

Laat ik hier nu eens even dit opmerken. Als Dr I. werelijk haast niet kan gelooven dat ik werkelijk zou ebben gesproken zóóals zijn zegsman schrijft, dan had ij waarlijk eerst wel even bij mijzelf mogen informeeen of het werkelijk waar was.

Stel u eens voor, die iemand mij van Dr I. een schanelijke misdaad vertelde: iets zóó ergs, dat ik zei: „ja aar, dat kan haast niet waar wezen; ik kan mij haast niet oorstellen, dat die man dat gedaan zou hebben"; en at ik dat dan toch maar in de krant zou zettert en mijn fschuw over die daad zou uitspreken; hoe zou Dr I. dat inden? Zou hij dan (en terecht) niet tegen mij zeggen: Man, hoe kun je, voor je dat beter onderzocht hebt, oor je zeker weet, dat ik dat gedaan heb, mij zoo den olke voorstellen; een smet op mijn naam leggen, die k allicht nooit meer geheel kwijt raak; uw afkeuring ver mijn doen uitspreken, terwijl het voor uzelf nog niet ens vaststaat of ik het wel gedaan heb"?

Zou Dr I. dan tevreden zijn als ik zei, wat hij nu tegen ij zegt: „Ik heb dat maar geschreven onder voorbeoud, dat , men mij juist heeft ingelicht".

Prachtig is dat. Zoo zou men allerlei lasterpraatjes ver iemand kunnen oververtellen, en zichzelf schoon asschen met de verklaring: „ik zeg. dit onder voorbeoud, dat mijn zegsman de waarheid heeft gesproken". Dr Impeta zal zelf moeten gevoelen, dat, als hij waarlijk twijfelde aan de waarheid van wat die broeder hem schreef, hij, eer hij daarover publiek ging schrijven, wijzell had moeten vragen of ik inderdaad zóó had gesproken.

Dat hij dit niet gedaan heeft is immoreel.

Doch nu terzake.

Dr Impeta schrijft aldus:

„als hij (dat is de briefschrijver) de juiste inlichtingen geeft, dan is Ds D. van Dijk van Groningen, in een dorp in Zuid-Holland opgetreden en heeft hij daar gezegd: „de mensch moet gelooven en dan geeft God Zijn genade".

Tegen hem werd opgemerkt: „Neen, dominee eerst geeft God Zijn genade en dan pas kan de mensch gaan gelooven, want de mensch zonder genade kan niet en wil niet gelooven". Ds van Dijk zou dit hebben ontkend. En zou hebben gezegd: , , Elke gedoopte is in Jezus' testament geschreven met Zijn bloed. Aanvaardt hij het echter niet, dan krijgt hij de erfenis niet".

Op grond van dit verhaal gaat Dr Impeta nu een stukje schrijven tegen de bezwaarden.

Ik zou hebben ontkend, dat de mensch zonder genade niet kan en niet wil gelooven.

Dat dit pure laster is, is duidelijk.

En dit kon Dr Impeta ook weten. Als hij gelezen had m.ijn verklaringen, die ik aan de Synode heb gezonden (en die had hij toch moeten lezen, als hij tegen mij wilde schrijven) dan had hij kunnen weten, dat wat deze broeder- uit Zoetermeer schreef, laster is. Hoe ter wereld zou ik, terwijl ik er aanspraak op maak te staan op den grondslag der Drie Formulieren, kunnen beweren, dat de mensch uit zichzelf kan gelooven, de mensch, die van nature onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad.

Of dacht Dr Impeta soms, dat ik niet wist wat er staat in Efeze 2 : 8: Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave!

Dat heb ik in Zoetermeer ook duidelijk gezegd en dat zeg ik overal en schrijf het telkens weer.

Waar het in dat gesprek over ging is dit.

Met de genade, waarover wij het toen hadden werd bedoeld: , , de weldaden der genade, vergeving der zonden en eeuwig lev«i".

En nu wil ik, als het over deze dingen gaat mij houden aan Schrift en Belijdenis.

Welnu, in die beide lees ik nooit anders dan dit, dat wij aan deze dingen deel krijgen door het geloof.

Wie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.

Geloot in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden.

Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus..

, , inzooverre ik zuJk een weldaad met een hart aanneem". geloovig

, , en dat ik die niet anders, dan alleen door het geloof aannemen en mij loeëigenen kan".

Heel het Woord is vol van deze prediking, die haar echo vindt in onze belijdenisschriften: , , het heil komt u toe door het geloof".

Wanneer nu iemand zegt: , , Ja, maar het geloof zelf is toch ook genade, is toch ook vrucht van Christus' werk"; dan antwoord ik:

, , Ongetwijfeld; naar Gods bestel is het zóó, dat het geloof tegelijkertijd is genadegave en de poort, waardoor de genadegaven mijn leven binnenvloeien".

Deze beide dingen moeten wij vasthouden of wij komen tot dwaling.

Wie vergeet, dat het geloof gave van genade is, vervalt in Remonstrantisme.

Wie niet bedenkt, dat wij moeten gelooven om deel aan Christus te krijgen komt tot lijdelijkheid.

Tegen dat laatste is het, dat ik mij in Zoetermeer heb verzet.

Als iemand mij den mond wil snoeren als ik opwek tot gelooven, omdat de mensch toch uit zichzelf niet kan gelooven en het geloof hem toch gegeven moet worden, dan zeg ik: „mensch, zwijg; want als ik oproep tot geloof en als ik zeg: „indien gij niet gelooft, dan kunt gij niet behouden worden; en als gij niet in het geloof Gods beloften aanvaardt, dan krijgt gij geen deel aan het heil, dat in die beloften besloten ligt", — dan (als ik dat zeg) sta ik naast Paulus, naast den Heere Christus Zelf.

Dr Impeta redeneert aldus:

„, De bezwaarden zeggen of de bondelingen verloren zullen gaan, al dan neen, hangt af van de aanvaarding van het „verbond" met de hand van het geloof.

Maar als dit geloof nu voor de volle 100% genadegave van God is (zoodat de genade, die er toe bekwaamt aan dit gelooven voorafgaat), dan is niet te handhaven, dat het niet een onmisbaar bestanddeel van de „erfenis" zou zijn. Dan hoort het bij die erfenis en bij „het volte heil" dat, als het ware, eiken wettig gedoopte „in de hand wordt gestopt" (Greijdanus).

Slechts wanneer dat geloof buiten die „erfenis" buiten dat „volle verbond" staat, dan kan men logisch sprekende, zeggen: de erfenis is van en voor ieder wettig gedoopte, maar: hij moet die dan nog met geloof aanvaarden. Wie dit met ernst beweert moet dus eigenlijk wel het geloof buiten de verbondsweldadigheden sluiten. En dus tenslotte: aan den mensch toeschrijven".

Tot zoover Dr Impeta.

Hoever staat dit schijnbaar logisch geredeneer af van de levende taal van Schrift en Belijdenis.

, ; Logrsch sprekende" zegt hij. Welnu als hij op deze anier logisch wil spreken, dan moet hij maar zien waar ij uitkomt.

Precies op diezelfde manier kan ik beredeneeren, dat lle prediking dwaasheid is.

Een niet-wedergeborene kan het Woord niet verstaan; ij kan niet gelooven.

Dus is het onlogisch hem tot geloof op te toepen.

Een wedergeborene heeft het heil reeds, waarom zou k hem dan nog opwekken tot geloof en bekeering?

Hoe kan Dr Impeta, met zijn logica, dan toch nog ooit eggen: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult

zalig worden; en als gij niet gelooft dan gaat gij verloren? ”

Op zijn standpunt is dat dwaasheid.

Laten wij toch ophouden met dit logisch gestuntel. Dat breekt de kracht der prediking; dit is niets anders dan wijzer willen zijn dan het Woord Gods en de Belijdenis.

Dit zet een theologisch systeempje in de plaats van Gods Openbaring.

Dit is het, waar een man als Prof. Lindeboom zich zoo met hand en tand tegen heeft verzet.

Dit moet voeren tot lijdelijkheid.

Ja, Dr Impeta; de laatste grond van de Zaligheid van den bondeling is Gods Verkiezing, maar hij wordt zalig doordat hij in het geloof de beloften Gods aanvaardt.

De laatste grond van de verdoemenis van een bondeling is Gods vrijmachtige verwerping, maar hij gaat verloren doordat hij Gods belofte in ongeloof heeft verworpen, teruggewezen.

Wee u. Dr Impeta, als gij dat niet predikt en inplaats daarvan met logisch schijnende redeneeringen uw prediking krachteloos maakt.

Dit is het wat God in het oordeel zeggen zal tegen de bondelingen, die verloren gaan:

„Ik heb u Mijn beloften gegeven en verzegeld, Ik heb u geroepen tot het geloof in de beloften; maar gij hebt niet gewild”.

Wat dacht ge, dat die bondelingen dan iets zouden bereiken met uw redeneering: „Ja, maar Heere, ik kan toch niet gelooven, dat geloof moest mij toch eerst gegeven worden".

„Zwijgt” zal de Heere dan zeggen „gij hebt niet gewild; gij komt om door uw ongeloof".

Dr Impeta, wees voorzichtig, dat gij door uw schrijven de Kerk des Heeren niet drijft op wegen van lijdelijkheid, waar men zich verschuilt achter eigen onmacht en God den Heere de schuld geeft van zijn ondergang.

P.S. Een volgende maal zeg ik nog gaarne iets over dat , , geschreven staan in het Testament".

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1945

De Reformatie | 10 Pagina's

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1945

De Reformatie | 10 Pagina's