GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ALGEIVIEENE GENADE".

I

DOOR Prof. Dr K. SCHILDER.

Het eerste door de Amsterdamsche synode van 1936 genoemde punt, waarin „gangbare(!) leèringen" en „nieuwere opvattingen" tegenover elkander heetten te staan, is dat der „algemeene genade". Waar de aan haar deputaten voor onderzoek en toetsing toegewezen opvattingen van de „tot nog toe gangbare leeringen" gezegd werden af te wijken, is voor ons, die ditmaal de synodale opdracht van 1936 eens van nabij willen bezien, dus de eerste taak te vragen: welke die gangbare leeringen zijn. Eerst dan toch kunnen wij de nieuwere , , opvattingen", waarvan de synode van 1936 de nadere aanduiding en omschrijving blijkbaar aan haar deputaten heeft overgelaten, in haar mogelijk afwijken van de gangbare leeringen verifieeren als in elk geval door de synode bedoeld.

We vragen dus: welke zijn toch die tot nog toe gangbare leeringen inzake de algemeene genade? „Tot nog toe", — wij zullen hier, gelijk ook elders in dit artikel, dit maar niet uitleggen, als stond er: , , tot 1936", doch in dézen zin: tot dat de nieuwere opvattingen opkwamen, over welke naar de bewering der synode , .menigeen" vragen stelde.

Er is veel, dat bij oppervlakkige kennisneming van het leven der Gereformeerde kerken, den indruk geeft, dat op de gestelde vraag het antwoord wel gauw te geven is. Het boek immers, dat Dr A. Kuyper gaf onder den titel: „De Gemeene Gratie" heeft, veel meer nog dan de korte en minder populaire rede van Dr H. Bavinck over „De Algemeene Genade", ingang bij ons volk gevonden. Sindsdien hebben vele van dr Kuyper's grondgedachten haar weg tot ons volk gereedelijk gevonden; politieke, sociale, cultureele studiën zijn daarvan, als axioma's uitgegaan, en ook de gereformeerde jeugd is door een reeks van Kuyper na-schrijvende leidraden.gedurende lange jaren met die axioma's vertrouwd gemaakt.

Met nadruk stellen wij dan ook voorop, dat, niet alleen bij oppervlakkige kennismaking, doch ook bij waarlijk indringende bestudeering van ons kerkelijk-theologisch leven één werkelijk , , gangbare leering" bij den dag meer gangbaar wordt, dank zij niet het minst het werk van Kuyper en Bavinck.

Dié gangbare leering is de groeiende, in de confessie zelf gewortelde, en in den strijd der Reformatoren tegen alle doopersche en roomsche dwaling meer en meer beproefde geloofsovertuiging, dat God zijn eigen schepping alleen maar liefhebben kan, dat Hij in eeuwig en onveranderlijk welbehagen zijn eigen werk, voorzoover het door Hem zelf geconserveerd, en naar een vast plan door onzen aan Zijnrechterhand verhoogden Middelaar geregeerd wordt (Zondag X en XIX), kroont met zijn gunst, het blijft beminnen, erin verheerlijkt worden kan en wil, en zichzelf er in verheerlijkt te allen dage. Met grooten dank mogen wij constateeren, en vooropstellen, dat steeds dieper deze calvinistische grondovertuiging in de conscientie wortel schiet, in haar consequenties meer en meer wordt aanvaard, de heerlijkheid van de geschiedenis ons door het geloof laat zien; dat zij de majesteit van den Koning der Eeuwen, in zijn zich bedienen óók van het , , wederhoorig kroost" en van zijn werk, ons dagelijks voor het geloofsoog doet schitteren; en dat zij ons de kosmische beteekenis van Christus' verlossingswerk niet maar in de epilogen, doch vooral ook in de prologen van al onze gesprekken en geloofszangen laat zien, dat ze deze beheerscht, en daaraan sterken inhoud geeft. Wij zijn overtuigd, dat er onder ons niemand is, die den Vader der geesten niet uit den grond des harten dankt voor wat in dit opzicht het levenswerk van Bavinck, en, op breeder terrein nog, ook dat van Kuyper gedaan heeft, om, mede onder de aanwending van de pakkende grondmotieven van^ gereformeerd denken, welke Kuyper •— zulks al of niet terecht — onder den term , , gemeene gratie" onderbracht, het gereformeerde volk uit zijn neiging tot-een afgescheiden, wereldschuw, en dus ongehoorzaam en deels ongeloovig isolement weg te rukken, en om het zijn van God in het volle menschenleven toegewezen plaats in te nemen. En voorzoover onder den term , , gemeene gratie" dit bedoeld wordt, is er onder ons niemand, die twijfelt.

Evenwel, er is geen winst, zonder gevaar van verlies; geen zege, die niet in nieuwen strijd bewaard en verrijkt moet worden.

Zoo is het ook hier.

Kuyper's werk is onder ons volk gekomen, en heeft, we wezen het reeds aan, daaronder groote dingen mogen doen. Maar als we gaan letten op de ontzaglijke problemen, die met het stuk der , , gemeene gratie" samenhangen, en die dan ook stuk voor stuk alle in studie genomen bleven, dan realiseeren we ons toch weer dit; dat een werk veel gelezen wordt, een beginsel gegrepen wordt, beteekent nog niet, dat de hoofdzaken en grondgedachten van zijn inhoud overal tot rijpe, sluitende leering werden. Voorbeelden behoeven we niet te geven, ieder weet het.

Zoo is het ook in dezen geweest. Kuyper's werk werd door niet zoo velen ontleed. Bovendien: de auteut zelf zag er niet meer dan een , , proeve" in.

Dat worde dan ook niet vergeten, óók niet door wie heden zich aanbiedt voor hulpdiensten ter , , veiligstelling" van Kuyper's erfenis.

Wie toch Dr A. Kuyper's „Gemeene Gratie" anders dan als , , een eerste proeve", zou behandelen, b.v. door er een „leering" van te maken, welke zelf weer steunt op afgeronde leerstellige en andere grondbeschouwingen, die vergeet, dat Dr A. Kuyper zelf het werk aandiende als , , een eerste proeve van behandeling, die later tot meer uitgewerkte en afgeronde leer­ stellige behandeling" zou , , kurmen leiden" (I, 10). Welnu, wie zou Kuyper's eigen karakteriseering van zijn desbetreffend werk willen negeeren? Maar wat doet men feitelijk anders, indien men , , gangbare leeringen", op zijn boek gebouwd, tot basis voor verdere orienteering neemt?

En, waar het gemeene-gratie-probleem met dat van Christus' koningschap ten nauwste samenhangt, vragen we: wie wil Kuyper weerspreken, als hij (G. G. III, 280) opiüerkt, dat het leerstuk van het koningschap van den Verlosser nbg nimmer scherp genoeg ontleed werd?

Vervolgens: wilde Kuyper's breedere boek , , eerste proeve" zijn, Bavinck's rede over de algemeene genade gaf ook niet veel meer dan enkele eerste aanduidingen. Het is bovendien aanstonds op bepaalde punten weersproken; we wijzen b.v. op Ds T. Bos. Wie durft onderstellen, dat de stem van deze voor velen repraesentatieve figuur gesmoord is? Dat zijn gedachten niet meer nawerken?

Beter intusschen dan het stellen van zulke vragen, is het, feiten te constateeren. Welnu, de feiten bewijzen, dat Dr Kuyper's werk over de gemeene gratie niet alleen geen gangbare leering heeft willen zijn, doch het ook nimmer heeft kunnen zijn, om de eenvoudige reden, dat het in zichzelf op meer dan één punt, onduidelijk, of tegenstrijdig was. M.a.w., hij zelf is feitelijk de eerste, om tegen bepaalde, in zijn boek aan het woord komende beschouwingen in feite ook weer op te komen. Hetgeen intusschen niet verhindert, dat epigonen tot gangbare , , leering" maken, wat de meester zelf nimmer aldus heeft aangediend.

Toch slagen ze daarin slechts ten deele: werkelijke bestudeering toch van Kuyper's werk herstelt straks, zoo niet bij henzelf, dan toch bij anderen het evenwicht. Elementen, die de één in zijn recapituleerende reproducties van Kuyper's gedachten verwaarloosde, worden straks door den ander toch weer opgemerkt, en in rekening gebracht. Soms, 't is waar, in nieuwe neiging tot , , eenzijdigheid". Maar vaak ook ter correctie van bestaande.

Trouwens, ook al was van wat we hierboven opmerkten, geen woord waar, ook dan nog blijft in ons zoeken van een antwoord op de gestelde vraag nuchterheid vereischt. In stee van dadelijk als gangbare leering te helpen aandienen wat met zooveel woorden ergens in Kuyper's , , Gemeene Gratie'i of in andere van zijn werken staat te lezen, za. zij leeren schiften tusschen meening én grorfdgedachte, tusschen bij het volk doorwerkende leuze of idee, èn voor schrijvers eigen rekening genomen werkelijke , , leering".

De vraag: wat is nu inzake de gemeene gratie een „gangbare leering"? wordt niet alleen thans door ons, maar is ook reeds vroeger door anderen gesteld, zelfs scherp bezien, in debatten, die na de synode van 1936, maar dan toch in direct verband met haar besluiten in brochure of anderszins gevoerd zijn.

Eén in dezen uiterst gewichtig punt is de vraag: of bij Kuyper, en vooral ook straks bij zijn vele leeringen, gesproken kan worden van een „terrein van gemeene gratie", en daarnaast een „terrein van bijzondere genade", kortweg genoemd: twee (of: althans deze twee) terreinon.

Er zal - v^rel niemard zijn, die loochent, dat jaren lang, ook onder de eenvouf^ïgste volge-

lingen van Kuyper, ook onder öe'verst verwijderde, de onderscheiding van daareven, ais ware ze vanzeltspreketid, is gebruikt en aan hun andere beschouwingen ten grondslag gelegd. Geen wonder; in Kuyper's werk treft men ze onophoudelijk aan. In oadere en jongere geschriften. In rede en boek. In politieke en andere verhandelingen. Het één, zoo heette het daarin, kwam op (over dat , , opkomen" streks, als wij spreken over het , .progressieve" element in de gemeene gratie) het één kwam op uit de particuliejfc, het ardere uit de ge: neene gratie. De ééne instelling stond op dit, de andere op dat , , terrein". Tot voor zeer kort heeft de tweedeeling der terreinen voor velen de kracht vau een , , gangbare leering" gehad; we achten bet zelfs zéker, dat er in l< j36 onder de leden der synode verscheidene zijn geweest, die, sprekende over „gangbaie leeringen", waarvan afgeweken wordt, óók hebben gedacht aan de , , gangbare" leering van het bestaan van een , , terrein" der algemeene én een , , terrein" der bijzondere genade, van welke gangbare leering nu werkelijk , , óók al" door sommige nieuweren verklaard werd, dat ze niet deugde.

We zouden het zóó durven zeggen: de opvatting van het bestaan van een , , terrein" van gemeene tegenover een „terrein!' der particuliere genade, heeft bij het volk, maar ook bij zijn leiders, in theologische, maar ook in politieke, en onderwijskringen misschien nog veel sterker op een , .leering" geleken, dan b.v. de opvatting, aangeduid met den naam: , , veronderstelde wedergeboorte".

Het bepaald opvallende van zulk een gewenningsleuze omtrent twee terreinen, was dan ook één der redenen, waarom met kracht juist daartegen, wij gelooven volkomen terecht, bezwaar gerezen is. Een bezwaar, dat ter dege behoort tot den gedachtenschat van , , nieuwere opvattingen".

Nu komt het echter nog al eens voor, dat als deze nieuwere opvattingen haar resultaten aanbieden, sommige van haar opponenten juist die punten, die naar de eenvoudige meening der voorstanders duidelijk voor zichzelf spreken , , uitschakelen", als niet van groote beteekenis. Soms ook wordt hun tegengevoerd: ge zégt nu wel. dat de oudere opvatting beweerde, wat ge haar in de schoenen schuift, maar: is dat wel juist? En dan komt de vrager vaak voor den dag met een aanhaling uit één der geschriften van een bestreden auteur, waarin hij inderdaad een anderen kant uitging.

Zoo is het ook gegaan met de terreinen-leer.

Daar zit iets goeds in. Het illustreert wat we zeiden: er loopen niet zoozeer bij Kuyper's leeringen als in zijn werk vaak divergeerende lijnen, die, als we niet op de gangbare meeningen der volgelingen, doch op haar auteur teruggaan, elkaar inderdaad blijken te weersprelcen.

In dit geval hebben we ook dr V. Hepp aan onze zijde, althans in zóóver, dat ook hij het bestaan van een gangbare leering in dezen ontkent. Dr Hepp vraagt zich in één zijner brochures zelfs verwonderd af, wie toch wel voor die twee-terreinenleer aansprakelijk is, en meent: Kuyper zeker niet.

Nu kan niemand zijn ontgaan, dat Dr A. Kuyper (G. G. III, 302) toch werkelijk met zooveel woorden poneert, dat (nog wel) de „belijdenis" der Gemeene Gratie de waarheid stelt, dat er (zelfs) drieërlei terrein in het leven is: Ie het tertein van zonde en misdaad (de wereld, die in het booze ligt); 2e daartegenover het heilige terrein van het kerkelijk leven; 3e daartusschenin het terrein der Gemeene Gratie. Ja. van vier terreinen spreekt Kuyper ergens (II, 680/1):

a) het terrein der gemeene gratie, dat nog geen invloed van de particuliere genade onderging;

b) het terrein van de , , institutaire" kerk, die als zoodanig geheel en uitsluitend uit de particuliere genade opkomt;

c) een terrein der gemeene gratie, dat beschenen wordt met het licht van den kandelaar der particuliere genade;

d) een terrein der particuliere genade, dat de gegevens der gemeene gratie aan zich dienstbaar heeft gemaakt.

Met name ook zijn andere geschriften bevatten, in hun korter en dus puntiger betoogtrant beweringen inzake twee terreinen, waarop dan verschillende instellingen opkwamen en bloeiden. Suggesties te over dus voor een , , terreinen-leer". In de , , (Gem. Gr." spreekt hij dan ook (t.a.p.) van , , deelen" der terreinen, en loochent de inlijving van het ééne bij het andere.

Niettemin heeft dr V. Hepp nadrukkelijk ontkend, dat er zoo iets als een terreinen-leer uit Kuyper's ..Gemeene Gratie" te deduceeren viel. Hij voert daartoe één uitspraak van Kuyper aan. die dan ook werkelijk sprekend is en weer een heel anderen kant uitgaat. Men zou die ééne uitspraak wel van nog andere kunnen doen vergezellen.

Maar juist de mogelijkheid van zóó iets was voor het besef van vele jongeren bewijs, dat zij, tegen Kuyper's overigens invloedrijke uitspraken ter ééner zijde ingaande, daarmee nog geen werkelijke leering van Kuyper aantastten. Zij wisten, dat ze, door tijdig te spreken, een reeds bijna gangbare leering inzake de terreinen van particuliere en algemeene genade moesten helpen verhinderen tot een werkelijke leering zich vast te zetten. Kuyper's eigen in andere richting voerende uitspraken (b.v. II, 632/4) heffen den vinger waarschuwend op. Ze helpen ons duidelijk maken, dat zélfs sterk opvallende, ja in leidraden voor de jeugd doorgegeven grondgedachten uit Kuyper's oeuvre daarom nog niet als gangbare leering mogen werden aangemerkt.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's