GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oude str

(Referaat, in verkorten vorm gehouden op den dag der Theol. Hoogeschool, op 2 October 1946.)

Al heel spoedig komen de schrijvers tot de conclusie: als de vragen van het Doopsformulier ontleend zijn aan a Lasco, dan is in de eerste doopvraag „aan geene onderwerpelijke heiligheid door vsi-edergeboorte; maar aan eene Verbondsheiligheid gedacht" (pag. 2). En ook al zou die vraag ontleend zijn aan Mieren's Catechismus, dan nog is er „niet de geringste historische zekerheid", dat we „volgens de meening des opstellers, aan eene onderwerpelijke heiligheid of wedergeboorte" hebben te denken (pag. 4). En dan komen verder verschillende argumenten, die ook door de bezwaarden na 1942 naar voren gebracht zijn uit het Doopsformulier zelf: „als men moet aannemen, dat de kinderen der geloovigen, reeds vóór hunnen doop, onderwerpelijk door Gods Geest geheiligd en wedergeboren zijn, wat betee-' kent het dan, dat er voor diezelfde kinderen zoo even gebeden is, 'dat God hen door Zijnen Geest, Zijnen Zoon JEZUS CHRISTUS mag inlijven', wanneer men dit reeds vóór den doop moet veronderstellen? " Kpag. 4). Een ander argument, dat sterk aan de synodale beweringen van onzen tijd herinnert, hooren we als volgt afwijzen. Men heeft beweerd: „De vraag, in het formulier voorkomende, bedoelt de kinderen der Christenen niet hoofd voor hoofd; ook niet deze kinderen in het bijzonder, welke hier door de ouders ten doop worden aangeboden... Wij voor ons" (zeggen de schrijvers) „houden dit voor eene uitvlucht en zienswijze, waaraan de opsteller van het formulier in de verte niet gedacht heeft en waarvoor niet één deugdelijk bewijs te vinden is" (pag. 7). Trouwens aan de ouders wordt gevraagd, of zij niet bekennen, dat hun kinderen, hoewel ze in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen, tóch in Christus geheiligd zijn! „Er worden volstrekt geen nieuwe onderwerpen meer genoemd"; dan js het toch duidelijk, dat ook alle kinderen der geloovigen in ^hristus geheiligd zijn! (pag. 8). f Dat laatste geldt nog te meer, nu ia de vraag ge-

pegd wordt, dat de kinderen in Christus geheiligd zijn én daarom behooren gedoopt te wezen! (Ook dit argument is in den strijd tegen de synodale uitspraken weer naar voren gekomen). „Of zal men zich uit deze zwarigheid redden, met te zeggen: er zijn immers onder de kinderen der kerk eenige, die uitverkoren en geheiligd zijn en men vooraf niet weet, ' welke die uitverkorene en geheiligde kinderen zijn, daarom moeten ze alle gedoojSt worden? Door dus te redeneeren, geeft men het den vijand van den Kinderen, den Baptist, volkomen gewonnen, en erkent zelve, dat de Kinderdoop enkel op een mis-schien, zonder eenig fondament wordt toegediend." (pag. 9). Daarom volgt weer de conclusie: „Uit dit alles besluiten wij, dat de heiligheid, naar welke in de eerste vraag van ons Doop-formulier gevraagd wordt, van dien aard en die uitgebreidheid moet zijn, dat zij op alle kinderen der Kerk van toepassing is. Elke verklaring, die dit niet veronderstelt, mag reeds vooraf als een mislukte poging worden beschouwd" (pag. 10).

Daarna wordt met citaten van De Brés, Ursinus enz. betoogd, dat het nieuwe verbond in wezen hetzelfde is als het oude, en dat eertijds de belofte zich uitstrekken moest tot allen, die besneden werden, vgl. Ez. 16 : 20—21 (al weer een tekst, die in de debatten der laatste jaren meermalen werd besproken).

„Wellicht rijst echter bij dezen of genen de vraag: Is echter de algemeenheid der beloften, voor geheel de zichtbare kerk niet in strijd, onder anderen met hetgeen de Apostel PAULUS leert, in Rom. 9 : 6-13? " Op deze, ook voor ons zoo actueel geworden vraag wordt geantwoord, dat Paulus zich daarin verzet tegen de valsche Joodsohe voorstelling, die de belofte niet aanmerkte „als eene verbondsbelofte, inhoudende een' eisch en voonvaarde-- rtiaax als absoluut of volstrekt" (pag. 28). „Deze belofte toch, mag met betrekking tot de deelachtigwording van het goed, daarin voorgesteld, niet onvoorwaardelijk of in absoluten zin worden gedacht. Trouwens, eene dergelijke voorstelling, ontzenuwt de gansche leer des verbonds en geeft rechtstreeks aanleiding, om den verborgen en geopenbaarden raad en wil van God, met elkander te verwarren. Deze voorstelling maakt de Sacramenten in de praktijk, ten eenenmale onbruikbaar. Ja, zij verlaagt ze voor de meesten, waaraan zij naar den wil van God moeten bediend worden, tot zinnelooze en bedriegelijke plechtigheden" (pag. 31—32). Het staat echter zóó, „dat talloos velen wel de belofte, maar nimmer het goed des verbonds, in de belofte toegezegd, deelachtig worden" (32), omdat zij als dorre takken van den olijfboom worden afgebroken (Rom. 11).

In dien geest wordt verder gehandeld over de verbondsleer en de in gereformeerden kring opgekomen onjuiste verbondstheorieën, waarna een verklaring van het Doopsformulier gegeven wordt, die ons als vrijgemaakte Gereformeerden bizonder toespreken moet, omdat ze geheel in denzelfden gedachtengang zich beweegt als waarin de bezwaarden gesproken hebben in hun verzet tegen de synodebesluiten. Veel zou er nog te vermelden zijn uit het vervolg van dit boeiende doopboekje; zoo b.v. de bizonder scherpe opmerkingen over het begrip „voorwaarde", over de leer van een z.g. eeuwig genadeverbond, over de verbondsheiligheid enz. Ik moet hier echter van verdere citaten afzien.

Het boekje eindigt met een ontroerend vermaan aan alle gedoopten, en tenslotte met deze opmerking over den doop: „Worde hij door ons voortaan uit dit gezigtspunt beschouwd en in praktijk beoefend, dan zal de H. Doop datgene worden wat hij naar aard en natuur behoort te zijn, eene frissche, vertroostende en heiligende bron voor geheel ons leven."

Het doopboekje heeft blijkbaar nog al indruk gemaakt. Geen wonder, want er werd niet alleen in gepolemiseerd tegen een bekenden predikant der Af- < , 'escheidenen. Ds H. Joffers, maar tegen opvattingen, die nog bij vele anderen in dienzelfden kring als de eenige gereformeerde waarheid werden gehuldigd.

Het boekje van Pieters en Kreulen was volgens de oen nog geldende voorschriften inzake de boekencensuur officieel kerkelijk goedgekeurd door de visitatores librorum in de provincie Friesland: Ds J. Beijer te Leeuwarden en Ds K. J. van Goor te Sneek. Maar op de synode van de Chr. Afgesch. Geref. Kerk te Franeker 1863 kwam in behandeling een „beschuldiging van onregtzinnigheid tegen het werk (de kinderdoop enz.) door K. J. PIETERS en J. R. KREU­ LEN, Leeraars te Franeker en Hallum". Art. 17 van de Acta zeggen verder: „Hierover wordt eien brief van den Kerkeraad te Kampen voorgelezen, waarin die Kerkeraad mededeelt de beschuldiging door Ouderling Vos tegen bovengenoemd werkje ingebragt."

De kwestie werd dus van groot belang voor het kerkleven der Afgescheidenen. De kerken kwamen voor de vraag te staan: zullen wij deze verbondsleer verwerpen of aanvaarden? Ik geef letterlijk weer, wat de Acta hierover vermelden. In Art. 23 lezen we:

„De Praeses vraagt aan D.D. K. J. PIETERS en. J. R. KREULEN of zij ook iets hebben op- of aan te merken tegen den brief van den Kerkeraad te Kampen.

Daar er in bedoelden brief, behalve de beschuldtl- Efingen tegen het door hen uitgegeven werkje, eene aanklagt voorkomt, dat op het schrijven des Kerkeraads en van Ouderling Vos geen antwoord is gevolgd, geven bovengenoemde Leeraars eenige toelichtingen van de reden waarom zulks is achter gebleven.

Nu worden de discussiën over deze Eianhangige zaak geopend en gevoerd.

Na gehouden discussiën prordt eene verdediging.

door bedoelde Leeraars opgesteld tegen den aair-^i van Ouderling Vos, voorgelezen".

In art. 26 hooren wij verder: „De Praeses leest een, door Z.Ew. opgemaakt, voorstel voor ten einde verdere en noodelooze discussiën te voorkomen, en het punt in questie over den doop te beëindigen; doch daar het 'voorgelezen voorstel bij acclamatie niet kan worden aangenomen, worden de discussiën nog weer bij vernieuwing geopend, en twee andere voorstellen aan dat van den Praeses toegevoegd.

Deze drie voorstellen worden in stemming gebragt en met meerderheid van stemmen als besluit der Vergadering aangenomen, het voorstel dat luidt:

De Vergadering heeft, naar aanleiding van deze beschuldiging, het oordeel van de leden der vergadering gehoord; daarna hebben de broeders PIETERS en KREULSN hunne verdediging voorgedragen, en is uit dit alles der Vergadering gebleken, dat ook nu nog, gelijk reeds sedert eeuwen, bij eenheid in hoofdzaak verscheidenheid van opvatting in de bijzonderheden bestaat.

De vergadering geroepen 2djnde om over de zaak te oordeelen, heeft betrekkelijk de hoofdzaak, d.i. de beteekenende en verzegelende kracht der Sacramenten in het algemeen, de Broederen niet Imnnen beschuldigen in strijd te zijn met de formulieren onzer Kerk.

Zij wil evenv/el niet geacht worden hierdoor te verklaren, dat de ontwikkeling van de leer des kinderdoops, zoo als die door de broeders PIETERS en KREULEN is geschied, in alle opzichten de meest juiste uitdrukking van het gevoelen der Gereformeerde Kerk is, en oordeelt dat er op dezen oogenblik geene roeping bestaat betrekkelijk de leer der Sacramenten iets meer te verklaren, dan in de formulieren verklaard is".

Deze sjmode-beslisstng is voor de kerk van groote beteekenis geweest. De aanklacht van afwijking in de leer van verbond en sacrament is afgewezen; er werd geen leer veroordeeld, maar volledige ruimte gehouden voor de opvatting, zooals die door Pieters en Kreulen met zooveel nadruk onder woorden was gebracht.

Dat is echter niet zonder strijd gebeurd. De Acta vermelden in datzelfde verband nog het volgende: „Ds S. VAN VELZEN verzoekt dat opgeteekend worde, dat het besluit over deze gewichtige aangelegenheid tegen ZEw. gegeven advies genomen is". En even later wordt meegedeeld, dat Ds Joffers het volgende protest indiende: „De ondergeteekende protesteert tegen genoemd Artikel dat ©en boekje met eene vreemde leer, hetv/elk, naar zijne overtuiging, in strijd staat met de eerste vraag van het doopsformulier van de kleine kinderen der geloovigen, in onze kerk zal geduld worden".

Het heeft er blijkbaar nog al gespannen. En ook na de synode duurde de strijd over deze kwestie nog voort. Op de volgende synode te Amsterdam in 1866 kwam de zaak opnieuw aan de orde. Verschillende voorstellen werden gedaan, waarvan tenslotte het volgende met meerderheid van stemmen als officieel besluit der vergadering werd aangenomen:

„De synode geeft den emstigen raad, dat in het spreken, of schrijven over de leer der Kerk, en in het bijzonder over de leer des Doops, gelet worde op de • wijze, waarop de Belijdenisschriften de leer onzer Kerk uitdrukken, en dat elk zich zooveel mogelijk wachte voor het gebruik van andere uitdrukkingen, dan in de Belijdenisschriften onzer Kerk gebezigd worden, vooral met het oog op de verschillende opvatting van de beteekenis en verzegeling der Sacramenten".

Wie denkt niet aan de beschamende en kerkscheurende beslissingen van 1942 en latere jaren over deze ingrijpende materie? De Chr. Afgescheiden Geref. Kerk heeft zich in de vorige eeuw gewacht voor beslissingen, die zij niet met het volste recht en met volkomen duidelijkheid aan Gods Woord kon ontleenen. Ze heeft daarmee het spoor gevolgd van de Dordtsche Synode, die ook over deze vragen niet méér heeft willen uitspreken dan zij op dat oogenblik in strikte gebondenheid aan den tekst der Schrift kon doen. De synodes van 1942 en daarna meenden het beter te weten; ze hebben er een kerkscheuring aan gewaagd, en die volgehouden, ook toen ze later zelf moesten erkennen, dat de formule van 1942 nog wel voor verbetering vatbaar bleek te zijn (om het maar zacht te zeggen). Wie echter vraagt naar het o f f i c i- eele standpunt van de kerken der Afscheiding in deze kwestie, moet niet aankomen met enkele particuliere uitspraken van één of meer Afgescheidenen; hij zal moeten erkennen, dat de kerken der Scheiding geweigerd hebben, het vonnis te voltrekken, wat nu over ons is uitgesproken en doorgevoerd in den Naam des Keeren. Zoo m-ogen wij voor het forum der geschiedenis, voor de oogen van ons voorgeslacht vrij het hoofd opheffen: wij zijn wedergekeerd tot en wenschen te blijven bij de vrijheid, die ook zij nog geen honderd jaar geleden uitdrukkelijk hebben bevestigd en gehandhaafd.

Maar daarmee mag onze beschouwing niet eindigen. Want de synodebesluiten van 1863 en 1866 hebben niet alleen de groote waarde, dat zij de kerk voor verscheuring en laster hebben behoed (al is dat natuurlijk al een daad van veel beteekenis). Door deze beslissing is ook ruimte gemaakt voor de doorwerking van de reformatorische gedachten over verbond en doop, waardoor wt' nog vandaag aan den dag de kmcht mogen putten om sterk te staan tegen allerlei wind van leer, tegen allerlei ondermijning van Gods verbond en 2ajn beloften. Om dat duideUjk te maken keeren we nog even terug tot de geschiedenis.

Door de genoemde synodebesluiten kreeg vanzelfsprekend de opvatting, zooals die door Pieters en Kreulen werd voorgestaan, een belangrijken steun. Maar ze werd ook aanleiding tot een feilen aanval van buiten de kerk, en wel van den kant der Baptisten. Geen wonder! De beide predikanten hadden in hun bovengenoemd boekje er herhaaldelijk op gewezen, hoe vaak ongemerkt allerlei Baptistische of Doopersche gedachten de zuivere verbondsgedachte in de Gereformeerde kerken vertroebelden. Ds Pieters wist dit van vlakbij: in zijn omgeving, in Friesland, werkte de historische invloed van de doopsgezinde richting nog duidehjk na. Welbewust heeft hij daartegenover positie gekozen in de verbondsleer van de Reformatoren.

Naar aanleiding van het door hem en Ds Kreulen uitgegeven boekje verscheen een brochure van een zekeren Wülems, ouderling bij de Baptisten te Ihren in Oostfriesland. De titel luidde: „De kinderdoop der gereformeerden, volgens het werkje van K. J. Pieters en J. R. Kreulen is buiten en tegen het bevel des Heeren, en in strijd met de leer van de onmacht des mensolien tot geestelijk goed; personeele verkiezing; bijzondere verlossing; krachtdadige roeping; volharding". (Men ziet: het gaat uitdrukkelijk onder dezelfde leuzen, waarmee men van synodale zijde tegen ons is opgetreden!).

Tegen dit geschrift, waarvan de titel voor zichzelf spreekt, publiceerde Ds Pieters ia 1866 een uitvoerige weerlegging: „Het Baptisme bij het licht der H. Schrift en der geschiedenis beoordeeld en in 't licht gesteld. Een ernstig woord van waarschuwing tegen deze g: ezindte aan de Chr. Afgesch. Gereformeerden, 'de Vrienden der Waarheid' en allen die belang stellen in het Koninkrijk Gods op aarde".

Hierin merkt hij eerst op, dat het vroeger door hem met Ds Kreulen geschreven doopboekje tegenspraak heeft uitgelokt in eigen kring: „niet in den vorm van wetenschappelijke of grondige weerlegging, hiertoe scheen de vereischte moed of kracht' te ontbreken, maar als verdachtmaking van onrechtzinnigheid, dat natuurlijk veel gemakkeüjker was, en in een streven om deze gewaande ketterij door een veroordeelend kerkelijk vonnis te treffen. De uitslag beantwoordde echter niet aan het oogmerk. De rechter die men had ingeroepen" (de synode, L. D.) „verklaarde dat hij de beklaagden niet kon beschuldigen van de beteekenende en verzegelende kracht der sacramjenten (want dit had men tot punt van aanval gekozen) in strijd met de belijdenis der kerk te hebben voorgesteld. Hiermede was deze kwestie op kerkelijk gebied althans rechtelijk geëindigd" (pag. n).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's