GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE BETEEKENIS VAN ONZEN DOOP IN ONS LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BETEEKENIS VAN ONZEN DOOP IN ONS LEVEN.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iemand vroeg mij onlangs: „Dominé, wat hebben wij aan onzen Doop, als wij eenmaal tot het geloof zijn gekomen? "

Deze zuster was tot die vraag gekomen door een gesprek, waarin tegen haar was gezegd: „als je één keer gelooft, dan behoef je toch later niet meer aan dien Doop terug te denken, dan ben je er toch? "

Het is uitnemend, dat er over deze vraag eens gepraat wordt.

In de laatste jaren is er telkens over den Doop gehandeld.

De synode heeft, hoezeer zij dat ook op allerlei manier tracht te verdoezelen, geleerd, dat de Doop ons verzegelt inwendige, aanwezige genade.

Ook de Vervangingsformule heeft daarin geen wezenlijke verandering gebracht.

Gij zoudt het zoo kunnen zeggen: Tevoren leerde de synode: „de Doop verzegelt, dat de inwendige genade reeds aanwezig is; de vervangingsformule leert, dat die inwendige genade reeds aanwezig is of in de toekomst aanwezig zal zijn".

In principe maakt dat geen verschil. In beide gevallen wordt het een, verzegeling van iets in den doopeling; hetzij dat daar op het oogenblik van den Doop reeds gevonden wordt of er later komen zal.

Velen hebben zich onder den dwang van deze uitspraken van de synode niet willen buigen.

Zij hebben zich daarvan vrijgemaakt.

Zij gelooven, dat ons door den Doop wordt verzegeld, datGod ons in Zijn belofte het heil heeft gegeven.

„Zoo waar als gij gedoopt wordt", zegt God, „zoo waar heb ik u in Mijn belofte gegeven de vergeving van de zonden en het eeuwige leven".

De strijd over deze dingen is van groote beteekenis geweest.

Op het standpunt van de synode verliest de Doop alle beteekenis voor het leven.

Als de Doop toch de verzegeling is, dat ik het heil nu reeds inwendig heb of het in de toekomst zal heb­ ben, m.a.w. als de Doop verzegelt, dat ik zahg zal ^frot'^ den, dan is de Doop alleen voor de uitverkorenen, dan is hij voor de anderen geen Doop; dan is hij voor hen, die niet uitverkoren zijn slechts een uitwendige besprenkeling met wat water, die het teeken is van zekere uitwendige voorrechten.

Maar hoe zal ik dan ooit kunnen weten of de Doop van mijn kind of ook mijn eigen Doop de ware Doop of slechts een schijndoop is geweest?

Dan zal ik eerst moeten weten of mijn kind uitverkoren is, of ikzelf uitverkoren ben.

En hoe word ik daarvan verzekerd, dat ik uitverkoren ben?

Alleen door een vast geloof in Christus.

M.a.w. om te kunnen weten of mijn Doop een echte Doop is, moet ik eerst welverzekerd in het geloof staan.

Maar als ik zoover ben heb ik den Doop niet meer noodig. Metterdaad wordt, door de leer van de synode, voor de practijk van het leven des geloofs, de Doop waardeloos gemaakt.

Zoolang ik den Doop noodig heb, kan ik er niets aan hebben, want dan weet ik niet of het wel de echte Doop was; en als ik weet, dat het de echte Doop was, heb ik hem niet meer noodig, want dan ben ik immers reeds op een andere wijze tot zekerheid gekomen.

Ik kan mij daarom voorstellen, dat iemand, die staat op het synodale standpunt, zeggen kan: „v; at heeft men in den gang van zijn leven aan den Doop? "

Voor ons is dat geheel anders.

Het is zoo bitter jammer, dat wij aan dien Doop zoo weinig plaats geven.

Want dat wij dit veel te weinig doen, daarvanJJen ik zeker.

Aan allen, die dit lezen, zou ik deze vraag willen doen: „Denkt gij vaak, denkt ge wel ooit aan uw Doop?

Gij hebt over den Doop gestreden, en terecht. Ma'ar geeft gij nu ook aan dien Doop de plaats, dien hij naar uw eigen beUjdenis hebben kan en hebben moet?

In mijn gedachten hoor ik u zeggen: „Neen, dat doe ik niet; eerlijk gezegd denk ik nooit aan mijn Doop".

Natuurlijk is dat niet goed. Daarvoor heeft Christus dit sacrament niet ingesteld, dat gij het wel zoudt zien als een kosteUjke parel, maar om het dan in te wikkelen en weg te sluiten en er verder nooit meer naar om te kijken en er geen winst meê te doen.

Die Doop moet voor u zijn levend, al den dag rentegevend kapitaal.

Zóó nioet ge met uw Doop bezig zijn. Op een oogenbUk (en dat gebeurt toch telkens)

ziet ge voor u liggen de boosheid van uw leven. Gij ziet uw zonden, niet alleen van den laatsten tijd, maar yan uw gansehe leven; de zonden van uw jeugd; uw yerborgen zonden, uw openbare zonden.

Gij ontroert ervan.

Denkt dan aan uw Doop — luistert naar de spraak van God in die sprankelende druppels.

„Zie", zegt de Heere, „zooals hier uw lichaam met water gewasschen wordt, zoo reinig ik u van a 1 uw zonden. Ik wasch u rein.

Ik doe weg al die boosheid. Alles, alles, hoe zwart, hoe vuil. Alsof gij nooit zonde had gedaan. Blank als een bloem".

Dat is zoo machtig vertroostend; dat drijft een zucht van verlichting uit het hart. Dat doet ons herademen. O, ja, het is erg, zoo erg met ons; maar God maakt het in orde; om Christus' wil.

Wij behoeven niet meer bang te zijn om de wille van die zonden, die vele, 4'e zwarte zonden; afgewassohen, rein.

Daar zijn oogenblikken, waarin ^^t oijgeloof in ons hart zich roert en het geloof van den troon wil dringen.

O, neen, wij laten niet los, maar het is zwaar.

Zooals een boom nog wel de wortels in de aarde houdt, maar trilt door den storm, die daartegen aanslaat en hem tracht te ontwortelen, zoo beeft de boom van ons geloof in den storm, dien dat booze ongeloof van onzen ouden mensch daar tegenaan jaagt.

Dan zullen wij zipn op onzen Doop.

„Zie", zegt God, „zóó waar als gij hier gedoopt wordt met water, zóó waar geef Ik u de vergeving der zonden en het eeuwige leven. Ik zweer u dat. Gij behoeft daar nooit aan te twijfelen, Gij moogt daar nooit aan twijfelen. Ik geef het u".

Dat zal u machtig steunen. Als gij daaraan denkt-, dan zal het ongeloof, dat zich wilde laljen gelden teruggedrongen worden, het wordt stil in u en uw geloof zal daar weer in die stilte staan, rustig, glanzend, bloeiend en uw hart met vreugde vervullen.

Gij merkt in uw leven de macht van de nog in u overgebleven zonde.

Het is een worsteUng van dag tot dag.

Als gij 's avonds fa uw bed ligt zucht gü tot den Heere en zegt: „Och Heere, hoe houd ik het uit".

En 's morgens als gij het leven weer ingaat is daar weer die ze& de strijd, die zelfde vrees.

Denkt dan aan uw Doop.

In dien Doop heeft de Heere het u verzekerd, dat Hij, ftiowaar als uw lichaam met water gewas'schen w; erd, u geeft nie; t alleen de rechtvaardigmaking, maar ook de heiiigmaking. Dat Hij u geeft dat machtige heil, dat ge, al hebt gij in dit leven ook nog met de •zonde te strijden, toch eenmaal volmaakt heilig voor Hem zult staan; dat heil, dat ge nu reeds, bij alle aanvechting, toch in beginsel van de verdorvenheid bevrijd, niet meer machteloos aan haar zijt overgeleverd, maar dat gij kunt wederstaan en — overwinnen.

Ziet, als gij die prediking van den Doop hoort, dan schept gij weer moed, dan valt uw moedeloosheid van u af, want gij weet: „het is geen'verloren zaak, de overwinning is zeker."

Gij zult moeten toestemmen, dat gij dikwijls niet veel van uw leven maakt. Daar komt weinig van uw strijden tegen de zonde. Gij zijt in uw werk bezig niet anders dan als een wereldling; een stukje brood, een goede positie, dat is alles, waar het u om gaat.

Alles even platvloersch en aardsch; dat geeft u een gevoel van moedeloosheid en ingezonkenheid.

„Wat is mijn leven", zegt ge; „waarvoor dient al datjgetób en gescharrel al den dag opnieuw; wat waarde heeft het? "

Denkt dan aan uw Doop. Bedenkt, dat God de Heere u toen Zijn merk-en veldteeken heeift gegeven, u & jn uniform heeft aangetrokken.

Zoodra gij daardoor aangeraakt zijt, zult gij alles anders zien worden. Dan zult gij verstaan, dat gij staat onder een Goddehjke roeping; dat uw leven moet zijn een strijden tegen de zonde, tegen de macht van den duivel in heel het leven, dat gij ook in uw aUereen-• voudigste werk, dat doende naar den wil des Heeren, bouwen zult aan Zijp Rijk, aan Zijn Wereld, naar het Nieuw Jeruzalem toe.

Dat zal over uw gansehe bestaan hemelsehe glorie leggen, dat zal u moed en veerkracht en ijver geven.

En als tenslotte de dood komt, dan nog zal, in het laatste oogenblik, de gedachte aan den Doop, waarin Hij, Die.niet liegen kan, u verzekerde, dat Hij u het eeuwige leven gaf, u vasten grond geven onder uw voet, waarop gij staan kunt en stappen door de rivier van den dood.

Hoe anders zou ons leven zijn, hoeveel meer een waarachtig Christelijk leven als de Doop ophield voor ons te zijn een dood kapitaal, een memoriepost in ons levensboek om te wezen levende rijkdom, dagelijksch brood.

Daar moet het naar toe, dat zij de vrucht van onzen strijd over Verbond en Sacrament.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

DE BETEEKENIS VAN ONZEN DOOP IN ONS LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's