GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VOLKSTELLING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOLKSTELLING.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deputaten voor correspondentie met de Hooge Overheid hebben, hoewel niet zonder ernstig bezwaar, na overleg en ingewonnen advies, besloten, te adviseeren dat de led\en oneer kerken bij de a.s. volkstelling ach' ter hun naam invullen: lid van de Gere f. Kerk (Art. 31J.

Deze laatste toevoeging moet du^ niet worden verzuimd.,

Volgends iveek iets meer over de gronden voor dit advies.

Deze korte mededeéling bedoelt, thans reeds aan de kerkeraden de gelegenheid te geven, aan de leden onzer kerken in dezen de noodige en o.i. te herhalen opwek­king te doen toekomen.

K. S.

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

V.

We kwamen, tot de vraag: welke plaats neemt de , , kerk" in, wanneer we op eenig levensgebied, waarop principieele arbeid gevraagd wordt, onze positie hebben te bepalen?

Staat ze „voorop"? Komt ze „achteraan"? Is zij de ruimte voor of van het „gulden midden"?

Mijn antwoord is, dat we met al die ruimtelijk-geografische beelden geen stap vorderen. Het „terrein", waarop God ons aan het werk gezet heeft, en dat zoo groot is als deze wereld, is niet in streng afgegrensde sectoren ingedeeld. Noch voor Zijn oog, noch voor het onze. Alle dusgenaamde , , kringen" grijpen op elkander in; het zijn geen kringen, doch vereenigingen, partijen, groepen, naties, staten, gezinnen, werkgemeenschappen. In die alle worden bepaalde , , ordinanties" van den Schepper openbaar als werkzaam, en wordt daartegen ook gezondigd. Maar de leden van die onderscheiden kringen behooren zelf ieder oogenblik aan veel meer dan één van die alle toe (men is t e g e 1 ij k lid van een gezin, onderdaan van een rijk, burger van een staat, lid van een vereeniging, etc). Ook grijpen ze voortdurend op elkander in, ook waar het betreft verbanden, waar ze zelf niet toe behooren. Zoo grijpt het gezinsleven op dat der kerk in; valt de kerk — om maar iets te noemen — onder politiebepalingen van den staat; en de staat onder de geestelijke macht van de kerk, en zoo voort. Wie hier van een ruimtelijke voorstelling (voorop, achteraan staan) zich bedient, om de „kringen" of „terreinen" uit-e'.kaarte-houden, nu ja, die werkt met begrippen, niet met levende grootheden.

Daarom is de vraag: moet de kerk nu altijd den baas spelen? ook zoo imaginair. En daarom geldt hetzelfde van iemand, die de kerk op haar beschaiden plekje terug wil dringen, zeggende: de partij gaat mij boven alles, en de kerk heeft hier niets te zeggen. Het is maar de vraag, wat men verstaat onder „kerk", „partij", en , , gaan boven".

Ik kan me voorstellen, dat een soldaat, die gemobiliseerd is, en gewillig in den krijg gaat, constateert: mijn gezin gaat mij niet boven al het andere; ik zet het vaderland nu „voorop", het gezin komt ditmaal „achteraan". Hij bedoelt dan: de vreugde van het gezinsleven, en de directe omgang met zijn leden, ik laat ze tijdelijk me ontglippen, gehoorzaam aan de bevelen van de overheid. Maar INDIEN die overheid nu eens een oorlog voeren moet, om (ook) het gezin te redden tegen revolutionairen, als van den totalitairen staat? Wel, dan kan men rustig zeggen: die soldaat, die vrouw en kind verlaat, om ze te verdedigen tegen de machten, die het gezinskven met den ondergang bedreigen, die plaatst het gezin , zeker niet achteraan. Hij vecht ervoor; beter dan de man die van de huiselijkheid een cultuur maakt, en dus de pantoffels aantrekt en achter de kachel kruipt. In de contacten, ook de directe aandacht, komt in zoo'n mobilisatieperiode het gezin , , achteraan"; maar in de taaie worsteling, de indirecte aandacht, staat het mede , , voorop".

De vergelijking is willekeurig gekozen, en men kan er honderd andere naast stellen. Maar wie begrijpt nu niet, wat ik bedoel? Het is dit: iemana die de kerk „den baas laat spelen" over een levens-of werk-gemeenschap, waar de kerk als instituut geen woordvan-gezag te spreken heeft, die moet zich niet verbeelden, dat hij haar „voorop"-zet; en de ander, die het hem zoo kwahjk neemt, moet niet diaarvan (van het: kerk voorop-plaatsen) hem beschuldigen. De man heeft de kerk heelemaal niet vooropgeplaatst; hij heeft van haar geen steek begrepen. Maar precies hetzelfde geldt van hem, die in elke niet-direct-kerkelijke gemeenschap al bij voorbaat staat te roepen: kom me HIER niet met de kerk aan boord. Want het zou wel eens kunnen zijn, dat de kerk iets aan hem had te zeggen, dat hij in zijn niet-kerkeUjk verband hard n o o-d i g had, om daar weer de rechte plaats te vinden, en te wijzen. Bij voorbeeld: de GELOOFSBELIJDENIS. Of de kerkelijke uitspraken omtrent het leven-in-gehoorzaamheid.

En op dit punt liggen droeve dingen óp hun kroniekschrijver te wachten.

Ik noem maar eens de kwestie van de BELIJDENIS.

Zeker, die is door de KERK opgesteld. Maar al haar leden hebben ze aanvaard bij hun geloofs-behjdenis. Alleen voor kerkelijk gebruik? Wehieen; ze was sen aanvaarding van g e 1 o o f s inhouden, d.w.z. van aangenomen o p e n b a r i n g s inhouden, die heel het leven raken. De professoren van een gereformeerde universiteit hebben, jaren voordat ze professor werden, openlijk verklaard: wat hier staat geloof ik met het hart en behjd ik met den mond. Wat ik ook worden mag (in welk ambt of beroep ook ik ooit zal arbeiden), hiervan zal ik in ALLES uitgaan. Van den vrijgestelde in den vakbond geldt hetzelfde. Van het dienstmeisje, den politicus, de sociale werkster, kortom, van iedereen geldt het. Op die conditie heeft de kerk hen toegelaten tot het avondmaal, d.w.z. tot den maaltijd der geloofssterking, waarin zij voor en met die leden bad en bidt om meerdere trouw in de bediening van dat ambt en dat beroep (de heiligmaking).

Als nu een professor, een vakvereenigingsleider, een par fcij, in leer of werk, die belijdenis met voeten treedt, en dat in toet openbaar doet, moeten de leden van de kerk dan maar zwijgen in alle gevallen, waarin de „kring", waarin men den misslag beging, geen kerkelijke is? En moeten zij tot dit zwijgen worden vermaand, met het argument: wees organisatorisch? Zooals inzender uit ons nummer van 3 Mei het uitdrukte: „leden van de partij hebben krachtens hun lidmaatschap te handelen; en als er in de partij iets niet goed gaat, dan moet ge het zeggen ter plaatse waar het hoort" ?

Ik antwoord — op die vraag over dat zwijgen — rustig, maar luid: neen, en nog eens neen.

Want als inzender, volkomen terecht opmerkt: „leden van de partij hebben krachtens hun lidmaatschap te handelen", dan zeg ik: zeker, zeker, ze hebben elk oogenblik in meer of minder verband met AL hun lidmaatschappen te handelen, dus ook krachtens hun kerklidmaatschap. Als A.R. partij-instanties de A.R. Jongeren-Studieclubs „een handleiding" van prof. mr I. A. Diepenhorst op tafel legt, die in punten van fundeering de beUjdenis tegen zich heeft, moeten we dan maar' wachten met getuigen tot eerst het „terrein" waarop de fout begaan is, afgetast is? Is dat de logica van het , , organisatorische"? Ik geloof het niet. Want wie als gereformeerde „organisatorisch" denkt, die beginne bij het begin, en daarom bij de „organisatie" die het EERST van alle ons „licht" geven kwam, de kerk. Hij herinnere zich, dat hij de kerk beloofd heeft voor alle kringen, waarin hij op mocht treden te eeniger tijd, de belijdenis hoog te houden en vast te houden. Als nu een redacteur van een partijblad, of een hoogleeraar van een universiteit, of ©en leidraadschrijver van een politieke organisatie, of een vrijge-

stelde van een vakvereemging aan de belijdenis openlijk te kort doet, dan wel ze aan de negatie prijs geeft, dan handelt zoo'n man „on-organisatorisch": hij komt in strijd met de geloofsbeHjdenis, en de daarbij aan de organisatie, genaamd „kerk", gedane onvoorwaardelijke belofte:

In dezen tijd heeft men het nog al eens over dominees en professoren, die het onderteekeningsformulier zouden hebben geschonden, en De Strijdende Kerk weet er alles van (al haalt het blad nooit den tekst duidelijk aan). Men zegt dan: kijk eens, hoe onorganisatorisch! Het zou ons verbhjden, indien genoemd blad, en alle anderen, die met het onderteekeningsformulier zóó manipuleeren, eens net zoo veel aandacht besteedden aan ónze klacht over afwijking van de belijdenis bij dezen en genen, die in partij of school of staat het woord nemen. De Verkuil's, de zendingsmannen van de synodocratische gemeenschap, waren onorganisatorisch, toen ze de belijdenis verloochenden. Het is een droef ding, de „terreinen" te „scheiden", die almaar op elkander ingrijpen. „Juist kerkmenschen moeten ook in het vereenigingsleven serieus zijn", schreef inzender. Accoord. Er naast sta: juist als vereenigingsmenschen moeten wij bewijzen, dat wij kerkelijk sierieus waren toen wij de hand legden op de geloofsbelijdenis. En als het gebeurt, dat een vereeniging, die PUBLIEKE iandeUngen verricht, propaganda voert, lectuur op tafel legt, daarin ons leven beschadigt, dan kunnen kerkmenschen genoopt zijn, samen te komen, hun meening te peilen, daarna in formule te brengen, en de bedoelde vereeniging er aan te herinneren, dat we allemaal eens elkaar gevonden hebben in de belijdenis en dan ook op dat punt elkaar eventueel gaan verliezen; of haar duidelijk maken, dat wij ons van die belijdenis niet vermogen los te maken, ook al weten we zeer goed, dat voor elke vereeniging en eigenhjke arbeidsdoel bepaalt, welke confessioneel vastgelegde beginselen primair, en welke secundaire plaats hebben in de directe aandacht der vereeniging.

Voorzoover dus de kerkelijke b e 1 ij d e n i s den principieelen arbeid eener vereeniging raakt, is het een misdaad, en een sataniscbe verleiding, te verklaren: in deze vereeniging zijn we geen kerk, herinner u wel dat wij hebben de souvereiniteit in eigen kring, en kom ons dus in de VEREENIGING niet aan boord met een KERKELIJK stuk als de belijdenis. Wie zoo spreekt, bedenkt niet meer, dat de professoren de belijdenis aanvaard hebben in hun v ó ó r-wetenschappehjk bestaan, ook als grondslag voor mogelijk toekomstigen wetensohappeUjken arbeid; en dat de politieke leiders en werkers diezelfde geloofsbelijdenis aanvaard hebben in hun v ó 6 r-politieke bestaan, ook als grondslag voor mogelijk toekomstigen politieken arbeid. En als het dan mis gaat, dan hebben kerkmenschen wel degelijk hardop „au" te roepen, wanneer een partij, die ook hen vroeg mee te strijden den strijd in feite komt hinderen.

Wij willen een voorbeeld niet achterwege houden. Als de A.R. partijleiding werkeUjk ons in onzen strijd voor confessioneele herbezinning en verdieping gekend had, of met ons wilde rekenen, en als deze leiding goed den reformatorisehen opbouw (inclusief den daartoe noodigen critischen arbeid) gevolgd had, dan zou ze ons niet opgedrongen hebben een „handleiding voor Antirevolutionaire Jongeren Studieclubs" als prof. mr I. A. DieperLhorst gaf in zijn „Christelijke Staatkunde" (Den Haag 1946). Ik zeg niet, dat ze als partijleiding liet eens moet zijn met wat uit onzen hoek geschreven is. Heeft ze bedenkingen — wat we van andere zijde hoorden kon Ons nimmer overtuigen •— misschien zou het haar gelukt hebben. Maar ik vrees, dat ze niet weet, op welke punten ler nu al jaren lang een strijd der geesten gaande is. En dat ze volkomen argeloos een man als prof. mr I. A. Diepenhorst zulk een handleiding liet schrijven. En dat zou dan wel het ergste zijn. Want dan zou daaruit blijken, dat ze in hetzelfde tijdsgewricht in staat is, ons met een beroep op de „organisatorische" gedachte te inviteeren tot medewerking aan het tweede millioenenplan, en tevens, ons te doen gevoelen, dat zij ideeën laat verbreiden ten aanzien van den grondslag van het ook van ons gevorderde werk, ideeën, welke rechtstreeks ingaan tegen wat wij, niet als ideologie van een ander schrijver of docent, maar als inihoud der belijdenis hebben laten gelden.

In ons nunmier van 20 Juli en 14 Sept. 1946 heeft ds D. V. Dijk reeds van prof. Diepenhorst aanhalingen gegeven, die voor ons bewijzen: deze hoogleeraar kan onze leider niet zijn. We zeggen niets van zijn bekwaamheid, en achten het in abstracto mogelijk, dat hij over zulk raar slag als „vrijgemaakten" zijn, rustiger spreken kan, meer op een afstand, dan kerkelijke figuren van leidende importantie. Maar we constateeren alleen, dat hij vreemd staat tegenover wat wij confessioneele winst van den laatsten tijd achten. Dat hij teniggrijpt naar ideologieën, die schadelijk werken (gemeene-gratie-concepten, nog wel losgemaakt van Kuyper's tot voorzichtigheid manende restricties), en via zijn gemeene-gratie-concept tenslotte in strijd komt met de beHjdenis. Op punten, waarop tenslotte voor den politieken opbouw alles aankomt.

We weten, dat we over dezen hoogleeraar der V.U., en instructeur der A.R. jeugd, slechts spreken als over een voorbeeld, dat dienen kan ter illustratie bij een klacht. Prof. Veenhof heeft in zijn rede in het Utrechtsche congres hetzelfde gedaan. Maar omdat concretiseering in zoo ernstige zaken goed is, en geboden wezen kan, willen we een volgenden keer daartoe komen.

K. S.

RUDOLPHSTICHTING.

We ontvingen volgenden brief ter opneming in ons blad:

Kampen, 29 April 1947.

Diaconie der (3eref. Kerk (Onderh. art. 31 der K.O.) . te Kampen. Secr.: G. Leene, Spuistr. 4

Aan den Secr.-penningm. van het Diaconaal Suppletiefonds , , De Rudolphstichting" werd indertijd voor de jaren 1946 en 1947 telkens een bedrag groot f 50.— toegezonden, bedoeld als contributie voor dit fonds.

Hiermede gaf de Diaconie te kermen, dat zij evenals vóór de Kerkscheiiring haar rechten over dit fonds wilde behouden.

In een vergadering van dit fonds op 3 Juli 1946 te Amersfoort gehouden (waartoe onder meer ook onze vrijgemaakte Diaconie niet was uitgenoodigd) heeft onze afgevaardigde wijlen br D. de Jong Jr de vraag gesteld of ook de vrijgemaakte Diaconieën medezeggenschap over dit fonds behielden. Het Bestuur beloofde toen op korten termijn te zullen beslissen. Doch men liet niets van zich hooren en de gezonden contributies beschouwde men als giften, zooals later uit de gevoerde correspondentie bleek.

Bij ons schrijven van 27 Maart ®j.l. werd er echter

op gewezen, dat wij hst gezonden bedrag over 1947 ook als contributie wenschten te beschouwen en werd alsnog herinnerd aan de belofte van het Bestuur. In dit schrijven werd op een spoedige beslissing aangedrongen en werd als slotzin het volgende door de Diaconie vastgesteld: „Mocht het Bestuur besluiten de vrijgemaakte Diaconieën niet als contribuanten en gerechtigden van dit .fonds te erkennen, dan verzoekt de Diaconie het door haar gezonden bedrag groot f 50.— op haar postrekening weer te willen laten overschrijven".

Op 19 April j.l. schreef de Secr.-penningm. ons hierop het volgende antwoord:

„Ter beantwoordmg-van Uw schrijven d.d. 27 Mrt '47 deel ik U mede, dat ons Bestuur van meening is, dat het door U gezonden bedrag ad f 50.—, hetwelk Uw Diaconie als contributie beschouwd wenscht te zien, als zoodanig in de huidige situatie niet geaccepteerd kan worden. In verband hiermede doe ik U, aangezien Uw postrekeningnummer mij niet bekend is, een postchèque ten bedrage van f 100.— toekomen, zijnde het ten vorigen jare door U gezonden bedrag ad f 50.— en de hierboven bedoelde remise ad f 50.—".

Na onderteekening van dit schrijven vol^ het verzoek de ontvangst dezer cheque te willen bevestigen.

Wij kunnen dus niet anders vaststellen dan dat de vrijgemaakte Diaconieën uitgesloten zijn van haar rechten en medezeggenschap over dit fonds, zooals zij die uitoefenden vóór de vrijmaking.

Wij wekken alle Diaconieën op ook aan dit fonds geen gelden meer toe te zenden, totdat men zich bekeere.

Namens de Diaconie,

G. LEENE, secretaris.

Tot zoover de ons toegezonden publicatie.

Wij hopen, dat de kerkeraden en de diakenen met deze feiten zullen rekening houden. Het blijkt voor de zooveelste maal: de anderen zijn schismatiek; wij niet,

K. S.

CONGRES VAN GEREFORMEERDEN.

Het Utrechtsche Congres van Gereformeerden, in ons blad aangekondigd, heb ik kunnen bijwonen. En dit met groeiende bUjdschap. Prof. Veenhof hield een rede, die onderscheiden bedenkingen inbracht tegen actueele verschijnselen van principieel onjuiste leiding binnen de A.R.-partij. Met name werd hier gewezen op de opvattingen van den jongeren hoogleeraar Diepenhorst.

De dag, die op Prof. Veenhof's rede volgde, was bestemd voor de gedachtenwisseling. De inzichten waren niet altijd dezelfde; dat was te voorzien.

Een steeds sterker naar voren tredende wensch naar de vorming van een werkgemeenschap vond tenslotte blijmoedige instemming. Dat feit werkte reeds samenbindend en geeft goede hoop, dat in thetischen zin zal worden gearbeid.

Het is goed, dat te zijner tijd van deze vergadering een bevoegd en objectief-overzichtelijk verslag zal worden gepubliceerd. We wachten daarop en mogen er naar verwijzen.

K. S.

AAN DE KERKERADEN (OF SCRIBAE).

Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid hebben zich eenigen tijd geleden tot den Minister van Justitie gewend met een uiteenzetting van de feitelijke toedracht van het conflict in de Gereformeerde Kerken en opgave verstrekt van die Kerken, welke op den ouden grondslag het verband van De Gereformeerde Kerken in Nederland hadden gehandhaafd.

Sindsdien zijn nog vele Kerken teruggekeerd velbandsoefening op den ouden grondslag. tot

Daar Deputaten den Minister een aanvullende opgave in het uitzicht hebben gesteld, verzoeken zij alle Kerken, die na 1 November 1946 zich hebben vrijgemaakt van de binding aan de Synodebesluiten 1942— 1946, welke in strijd waren met Gods Woord, Belijdenis en Kerkenordening, zich op te geven vóór 15 Mei a.s. aan den secretaris van Deputaten voornoemd, mr J. C. Hunrunelen, Martinikerkhof no. 9 te Groningen.

Andere landelijke, provinciale en classicale bladen worden verzocht dit bericht over te nemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

VOLKSTELLING.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's