GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE „SCHOOLDAG".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE „SCHOOLDAG".

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

We geven nogmaals het agendum van den „Schooldag".

Woensdagavond 8 uur. Bidstond vóór den Theologisehen-Hoogeschpoldag, uitgaande van de Gereformeerde Kerk van Kampen. Voorganger: prof. C. Veenhof (prof. B. Holwerda, die dezen bidstond zou leiden, is wegens lichte ongesteldheid verhinderd dat te doen).

Donderdag: Theologische-Hoogeschooldag. Opening des morgens 10 uur precies. De Rector der School, prof. P. Deddens, houdt een openingstoespraak. Daarna spreekt ds E. T. van den Born van Amersfoort over het onderwerp : D'e kerk in de branding.

Des middags zullen spreken ds C. Vonk van Schiedam en ds O. W. Bouwsma van Breukelen. Dan zal er tevens gelegenheid gegeven worden tot het aanbieden van geschenken voor de verdere aankleeding van het gebouw. (Willen zij, die van plan zijn dit te doen, zich even opgeven aan den pedel der school? )

Wanneer de verwachtingen ons niet bedriegen zal ook dit jaar weer een groote menigte in Kampen samenkomen. Daarom, worden door de commissie ter voorbereiding van den „Schooldag" pogingen gedaan om een tweede samenkomst te beleggen, waarin men zooveel mogel^k hetzelfde zal kunnen hooren en zien als wat in de Nieuwe Kerk D. V. zal worden gezegd en getoond. Zoo mogelijk zal omtrent deze neven-vergadering nog nadere mededeeling worden gedaan in de pers.

Ten slotte nog één opmerking: er worden in deze samenkomsten collecten gehouden! Er is nog zooveel noodig voor de bibliotheek, hulpbehoeveade studenten enz. enz. Wilt U ook hieraan denken?

God geve een goeden, een „vromen" Schooldag.

C. V.

THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL.

Het College van Hoogleeraren maakt bekend:

Ie. dat zij, die voor het eerst als student aan de Theologische Hoogeschool wenschen te worden ingeschreven op Vrijdag 26 September a.s., des morgens om, 10 uur, in het gebouw van de Hoogeschool worden verwacht. Overgelegd moeten worden: a. bul staatsexamen of eindexamen Gymnasium of Lyceum; b. getuigschrift van den Kerkeraad;

2e. dat des middags van dienzelfden dag, om 2.30 uur, gelegenheid zal gegeven worden ter inschrijving van nieuwe studenten en recensie van hen, die reeds eerder als student aan de Theologische Hoogeschool waren ingeschreven. Voor inschrijving en recensie wordt vereischt het overleggen van de quitantie collegegeld eerste helft cursus 1947/48;

3e. dat des avonds om 8 uur de lessen zullen worden geopend door den rector prof. P. Deddens. Namens het college voornoemd,

C. VEENHOF,

h. t. secretaris.

O KERKEN, LET OP U SAECK.

Tegen den verren (of reeds nabijen? ) avondhemel der wereldhistorie toekent zich zwart, groot en dreigend af de ontzaglijke figuur van den éénen, heel de wereld en gansch het menschenleven omspannenden en doordringenden, voluit totalitairen wereldstaat.

Wie de Schriften kent en gelooft, ziet hem in scherpe contouren vlak voor zich. De Heere teekent hem in de gestalte van een monsterachtig, weerzinwekkend beest, opduikend uit de groote volkerenzee, de bont gekleurde menschheid met haar menigte van volken, rassen en talen in haar politieke ordening en nationale indeeling. Het is een dier bevend van woede en bloeddorst. Het bezit de katachtige sluwheid en perverse bloeddorst, de ongelooflijke bewegelijkheid en snelheid van beweging van een luipaard. Zijn kracht is gelijk aan die van den soepel en geruisehloos zich voortbewegenden reuzenbeer der bergen, die met één klauwslag een oeros neervelt. Eln tegelijk bezit het de vreesloosheid, de felle aanvalsdrift en de lederen tegenstander verlammende brutaliteit in stem en optreden van den leeuw. Met daemonische vreugde drijft Satan dien wereldstaat omhoog in de va^rt der volken. Hij geeft hem in zijn leidslieden, tenslotte in den eenen almachtigen dictator, alle bekwaamheid en kracht; alle luister en majesteit, en alle zeggenschajp en heerschappij waarover hij in deze bedeeling ook maar te beschikken heeft.

Deze wereldstaat zal als een duizendarmige poliep het gansche menschenleven van de kern tot den omtrek in al zijn uitingen en verbanden doordringen. Hij zal inboren en zich nestelen in huwelijk en gezin, in wetenschap en kunst, in bedrijf en handel, in huis en slaapkamer. Hij zal iDeslag leggen op man en vrouw, op kind en vriend, op eten en drinken, op arbeid en ontspanning. Hij zal niet tevreden zijn met dè uitingen, de openbaringen van het menschenleven, neen, hij wil doordringen in het hart. Ook en vooral het hart moet geheel voOr hem open staan. Juist het hart wil hij beheerschen. Want hij wil alles en allen samenbinden en gezamenlijk opjagen en voortzweepen tot de eene, het volle menschenleven, radicaal en totaal omvattende religie van den bandeloozen koningsmensch, hetwelk ook is de religie van Satan!

* In deze uiteindelijke ontwikkeling, of liever: o n t-a a r d i n g van het menschen-, volkeren-en wereldleven ligt iets dat ons met ontzetting vervullen moet. 'De staat is naar zijn aard zulk een prachtig ding. Het is een van de schoonste schepselen Gods! God heeft hem in het leven geroepen om ook mee door dit levensverband het menschelijke leven tot de volle, de rijkste ontplooiing te leiden. En na den zondeval heeft Hij den staat met zijn overheden speciaal tot opdracht gegeven recht en gerechtigheid te oefenen, de boozen te straffen, de goeden te beschermen om zoo een muur voor de zonde te zijn en aldus dienstbaar te worden aan de vergadering der kerk, , de verlossing der wereld, de doorbraak van Gods eeuwig rijk. Staten en overheden worden opgeroepen om met den laatsten ernst zich dienstbaar te' stellen op eigen plaats en in eigen taak aan Jezus Christus om ook door hun rusteloozen arbeid de voleinding der eeuwen voor te bereiden en naderbij te dwingen. •

Maar juist en vooral van dit schepsel Gods heeft Satan zich meester gemaakt en h^. maakt er zich al meer meester van. Geen wonder! Want de staten met hun overheden dragen het zwaard. Zij beschikken over de macht, het geweld en het materiaal om te dwingen, te dooden — te vernietigen zelfs. Daarom beven de menschen voor de staten en overheden. Sneller en grondiger c^n iedere, andere macht in de xnen-

schenwereld kunnen staten en overheden zich van menschen, hun eigendommen, kundigheden en talentep, hun hart en leven meester maken. De staten kunnen zich door hun geweld opstuwen tot duizelingwekjkende hoogten van glorie, luister, pracht en praal. Ze aijn volmaakt geschikt om zoo aan den hoogmoedigen, zichzelf altijd adoreerenden mensch eigen kracht, vermogen en glorie zichtbaar en tastbaar voor oogen te stellen. In „zijn" staat ziet de mensch zichzelf duizend en millioen maal vergroot. In zijn staat kan hij zich ongeremd overgeven aan den alle weerstanden wegspoelenden roes van zelfvergoddelijking en zelfaanbidding. In zijn ongebonden extase over den glans, ^ de macht en de glorie van den staat beleeft hij de woeste, verterende orgie van de meest geraffineerde, meest totalitaire, en meest meesléepende valsche religie.

Daarom, omdat die staat zoo is, zal hij in volstrekte antithese staan tegenover Christus' op deze aarde al kleiner wordende kerk. Met al zijn haat, macht, sluwheid-en wreedheid zal hij zich tegen de nog overgebleven „slachtschaepkens Christi" richten. Hij zal ze bedelven onder zijn woede. En als God de dagen niet zou verkorten zou hij ze allen doen onder-' gaan.

Zie, deze staat zal qenmaal op de aarde komen en haar in haar volle lengte en breedte en diepte vervullen, doordringen, verdaemoniseeren.

Ja, hij*zal eenmaal komen, maar hij is er nu ook reeds.

Want het beest dat Johannes als" symbool van het toekomstige satanische wereldrijk aanschouwde had tien hoornen en zeven hoofden. En die hoornen wijzen, evenals de hoofden, een reeks van rijken aan, één in oorsprong, beheerschende kracht, tendenz en bedoeling, uit elkaar opgroeiend, elkanders erfenis aanvaardend, eenzelfde ideaal najagend, voortstormend naar een laatste, totale ontplooiing van alles wat in die voorafgaande staten openbaar werd. „De hoofden — aldus prof. Greijdaniis — verzinnebeelden wereldheerschappijen, de hoornen rijken van geringer omvang, hoewel nog van groote beteekenis, en van geweldige sterkte. Tien, en zeven, ^zijn getallen, die volheid aanduiden. Ze zijn nu gekozen, om alle koninkrijken, of regeeringen, en volken, in te sluiten, en alle wereldheerschappijen aan te wijzen, zooals deze er in den loop der eeuwen zijn geweest, of zullen zijn, de Grossmachte der menschheid. Wij behoeven hier niet precies bij de getallen zeven, en tien, te blijven staan. Het Oud-Babylonische rijk behoort er toe, en dat van Egypte, het Assyrische, en hpt Nieuw-babylonische, het Mediseh-perzische, het Grieksch-Macedonische, het Romeinsche, zoowel-naar zijne pauselijke verschijning, als naar zijne keizerlijke belichaming".

En de reeks is daarmee niet afgesloten. We moeten er aan toevoegen Duitschlands derde rijk, de russische gewêldstaat van Stalin, die beiden in ongebroken kracht voortleven, al is het in gecamoufleerde gestalte, in héél Europa. En wie weet wat er nog komt voor het verschrikkelijk eind.

Ja, laten wij het weten, laten we het om Gods wil toch zien: het rijk van Satan, het rijk van den Antichrist komt en het is er. Het is als een aandonderende stormvloed. Telkens komt een nieuwe, een grootere golf naderbij razen. O ja, iedere golf zakt ten slotte krachteloos en vermoeid ineen en verdwijnt in het zand. Maar zie, terwijl de eene golf nog niet geheel •wegebde, komt in de verte reeds een nieuwe aanstormen, grooter, gevaarlijker dan zijn voorganger.^ Hij dringt verder door, slaat feller tegen alles wat zich ' in zijn weg stelt en richt grooter verwoestingen aan. En zoo gaat het door, al maar door, totdat de machtige, tot zijn hoogtepunt gekomen vloed alles in zijn golven heeft verslonden.

Ook in ons land — dat we thans alleen nog met heimwee en ironie het klassieke land der vrijheid kunnen noemen — beleven we de invasie van en de usurpatiè door den daemonischen staat.

Geleidelijk, en in de laatste jaren in een razend snel tempo, is de overheid al meer ingedrongen in het leven van volk, bedrijf, wetenschap, cultuur, gezin, jpersoon. Er is bijna geen kubieke millimeter van ons leven meer waarin de staat niet is doorgedrongen. We kunnen geen snee brood eten, geen krant lezen, geen ding koopen, geen school „bezitten" of bezoeken, of we stooten op den staat en komen in zijn greep. Door, of onder den dwang van den staat zijn we zoo langzamerhand van onze geboorte of liever van vóór onze geboorte tot in onze doodkist verzekerd. Het léven wordt al meei-„verstaatlicht". De organisatie. de apparatuur, de kaders van den nationaal-socialistischen staat zijn nagenoeg onaangetast gebleven en worden met vreugde en vaardigheid gehanteerd. Zooals in 1813 het napoleontische bestuur onder de firma Oranje onveranderd werd voortgezet, zoo geschiedt dat thans met het regiem van Seyss Inquart. De bemanning is veranderd — een klein beetje althans — maar de inrichting van het schip en de koers waarin het vaart zijn onveranderd gebleven. Het parlement verhuist al meer naar de KroU-opera. Het mag toejuichen of befoeteren wat onherroepelijk zonder haar werd besloten en uitgevoerd. En een „democratische" massa verkoopt zichzelf onder eigen applaus aan de dictatuur, zich beroemend, dat zij haar kostbaarste geestelijke goederen zoo prachtig heeft verkwanseld!

En ondertusschen graaft de staat zich met taaie onverzettelijkheid al dieper in den bodem van ons volksleven in. Als een slingerplant met duizend vertakkingen kronkelt hij zich om den boom van de nederlandsche natie, zich sterk makend met de levenssappen van het al meer verzwakkende en verslappen-• de volk. Al meer „ta"ken" nëfemt hij op zich.

Al verder breidt hij zijn „zorgen" uit.

Zien we dat niet?

En hebben we er geen besef van, dat dit alles ten slotte niets anders is dan het effenen van den weg, waarlangs de daemonische staat ook ons volk quantitatief en qualitatief zal annexeeren?

En nu is er in de ontvirikkeling van deze dingen, als we het *„naar den mensch" beoordeelen iets fataals, iets onafwendbaars!

Denk maar aan wat met de scholen geschiedde!

Hebben onze ouders niet terecht geklaagd, dat ze voor het onderwijs van hun kinderen dubbel moesten betalen? Onderhielden ze door him belastingen niet inderdaad ook de openbare scholen? En moesten ze niet bovendien nog hun eigen christelijke scholen oprichten en in stand houden? En mochten, ja, moes­ ten ze niet bij de overheid aandringen op het wegdoen van dit permanent onrecht?

Inderdaad!

Maar toen de overheid „recht" deed, toen de overheid de „gelijkstelling" gaf, toen zijn we onze scholen in geestelijken zin gaan verliezen! En zijn we ze nu niet feitelijk kwijt? Waar leeft in de ouders nog het geloofsbesef, dat de scholen hün scholen zijn, die ze moeten en mogen dragen in hun geloof, him liefde, hun gebed, hun offer?

En is de wereld der onderwijzers niet langzamerhand geheel veranderd? Is niet globaal genomen een totaal andere geest in hun corps gevaren? Is niet ontzaglijk veel van den vroegeren offerwil, de zelfverloochening, het georiënteerd zijn op, het geworteld zijn in het leven met den kring waaruit de school geboren werd en waardoor ze gedragen werdt, verloren gegaan? Is niet het onderwijs op een fatale wijze toegespitst op de concurrentie met de openbare, op de jacht naar examen-successen? Is de school niet in heel veel gevallen in een dril-en africhtingsinstituut omgezet? Zijn de besturen feitelijk wel veel meer dan een soort administratiecommissies tusschen school en regeering in plaats van de vertegenwoordiging, de concentratie van de ouders die de school oprichtten en dragen?

Heeft de overheid, de staat de scholen niet voor een groot deel innerlijk geabsorbeerd? En is de situatie niet zóó, dat organisatorisch onze scholen in één worden ?

Wie deze infiltratie van den staat in het gansche leven, zooals deze zich met name gedurende de laatste jaren met zoo ontstellende vaart voltrekt, wat nauwkeurig beziet, ontdekt nog wat, dat van het hoogste belang is.

Het is dit, dat de aanleiding daartoe in zoo heel veel gevallen gelegen is in ellendige verhoudingen, onrechtvaardige en goddelooze toestanden, in allerlei nood, welke inderdaad dikwijls ten hemel schreiden en om een krachtig ingrijpen luide riepen.

Zoo was het met de schoolkwestie. Zoo was het met de sociale kwestie.

Zoo was het met name ten aanzien van de ont­ zaglijke ellende welke de oorlog over ons uitstortte.

Maar het afschuwelijke bij dat alles is, dat in dezen tijd door de geweldige stuwkracht van de totalitaire idee de staat ingreep op een wijze, dat hij als winst uit de ellende, den nood, den oorlog een enorme ver grooting van invloed en macht incasseerde!­

Het was ook hier weer zoo, dat de waarheid (leniging van nood, herstel van onrecht, egalisatie van verlies en winst, waartoe de overheid binnen den kring van haar bevoegdheden geroepen, werd) in o n - gerechtigheid, (het optreden van den staats-Leviathan, die alles opslokt en gelijkschakelt) werd ten onder gehouden.

Wij hebben in dezen gang van zaken te doen met de subtiele listen van Satan, die in moeilijke situaties, in den mist van velerlei verwarring en op dat punt, waar de menschen het meest, althans zéér gevoelig zijn, namelijk het begeeren naar stoffelijk goed zijn aanvallen opent en zoo - van jaar tot jaar ontzaglijke overwinningen behaalt. Wij beleven, dat van jaar tot jaar Satan zijn geniaal opgestelde, - doodelijke strikken toehaalt, waarin hij, zoo God het niet verhoeden wilde, de kerk van Jezus Christus langzaam maar zeker wurgen z£il.

Het grootste deel van die kerk zal dan, blind voor de gevaren, die overal dreigen, meegesleurd worden van afval tot afval tot dat het tenslotte, een makkelijke prooi wordt van Satan en geheel en al tèn onder gaat.

Het kleinste deel, dat geleid door het Woord en den Geest van God Satans wei; k herkent en den afgrond ziet gapen, waar de menschheid naar toe jaagt, en daarom in Gods kracht iedere kniebuiging voor den Baal van den daemonischen staat weigert, zal ten slotte hier naar het vleesch ten onder gaan om naar den Geest te overwinnen en te leven tot in eeuwigheid.

In dit proces der ongerechtigheid, bij dit woeden van Satan, in dezen van verzoekingen zoo overvoUen, zoo verwarrend vollen tijd, komt nu ook de „noodvoorziening" voor ouden van dagen ons volksleven en ook de kerk van Christus binnen dringen.

En in een vermoeiende monotonie zien we heel het doodelijk gevaarlijke spel van Satan zich weer vol­ trekken.

Zijn niet tallooze ouden van dagen door prijsverhooging, devaluatie van het geld, en allerlei andere crisisverschijnselen in grooten nood?

Wie zal het ontkennen?

Is deze nood niet in heel veel gevallen het gevolg van het ontstellend tekort aan sociale gerechtigheid, dat als een kanker in het volksleven woekerde en' woekert ?

Wie durft neen zeggen? Moeten ouden van dagen, die trouw gearbeid hebben niet rustig en onbekommerd kunnen leven, verzorgd door de „gemeenschap", de „maatschappij", in dienst waarvan zij him beste krachten gaven?

Wie zegt zonder meer neen?

Is het niet zóó, dat ook andere categorieën van de bevolking door „de staat" worden onderhouden in gevallen van nood — denk maar aan de werkloozen — zonder dat zij daarvoor betaald hebben?

Inderdaad!

En mist wie zulk een steun aanvaardde en niet veroordeelde niet het zedelijk recht om zich te verzetten tegen een volmaakt gelijksoortigen steun, nu die aan een andere, in even beklagenswaardigen toestand verkeerende, categorie zal worden uitgereikt?

Wie schaamt zich niet als hij deze opmerkingen hoort? Verlammen misstappen niet dikwijls onze gehoorzaamheid en breken ze niet al te dikwijls ons getuigenis en geven ze ons niet vaak den schijn van farizeïsme ?

Ja, nu is de noodvoorziening gekomen.

Ze komt ook tot de kerk.

En in haar — er is daaromtrent geen enkele twijfel — begeeft de overheid zich op het terrein van de armverzorging. Of men nu al met velen betoogt, dat de minister met zijn wet welbewust en opzettelijk den weg van de armverzorging insloeg of dat men toegeeft, dat deze wet óók armenzorg instelt en laat functioneeren, dat doet er voor de Kerk weinig af of toe.

Voor haar komt deze zaak zoo te staan, dat de staat - zijn handen uitstrekt naar de schapen van Christus' kudde om die te voeden en te kleeden! En nog wel naar die, welke de kerk met groote liefde en zorg dragen en houden en koesteren mag en moet. Want het zijn de ouden van dagen, zij, die den - strijd bijna volstreden, den loop bijna voleindigd hebben en wien de kroon der overwinning van nabij tegenglanst.

O, laten nu de kerkeni opwaken tot het vreugdevolle, echt-geestelijke opvatten van haar eere-opdracht, haar eere-voorrecht om deze kinderen Gods, deze gekochten door Christus' bloed zonder zor^ te leiden, te dragen, te verzorgen tot God ze opneemt in het Vaderhuis.

O, laten de kerken, laten de geloovigen hun handen in diepe liefde naar deze medebroeders en zusters uitstrekken en laten ze het, neen, niet in bravoure, maar in geloof, dat door de liefde werkt, laten ze in den Geestelijken band aan Christus uitroepen: wij gunnen deze schapen niet aan anderen en zeker niet aan den staat om ze te verzorgend

O, laten de Kerken de oogen van haar kinderen openscheuren, opdat ze den met groote snelheid opdoemenden almachtigen staat leeren herkennen, die zijn klauwen vast en zeker eenmaal zal uitslaan om Gods volk te wurgen.

O, laten de Kerken a«ht geven op het ontstellende verschijnsel, dat o zoo velen van haar leven liever door „de gemeenschap" — ze bedoelen dan den staat — dan door „de gemeenschap der heiligen" worden verzorgd. Dat ze met trots en innige voldoening de hand uitstreklfen naar de gaven van den staat, maar dat ze zich schamen om te genieten van de gaven die Jezus Christus uit de gemeenschap van zijn kerk door haar ambtsdragers laat toereiken als een openbaring, als een belichaming, als een zichtbaar teeken van zijn liefde en genade.

En laten de kerken branden van die liefde, welke met vreugde alles geeft wat noodig is om alle broeders en zusters onbezorgd te doen wandelen naar 's Vaders eeuwig Paradijs.

De zegen Gods over deze worsteling der liefde zal schooner zijn dan alle schatten der wereld.

C. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

DE „SCHOOLDAG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's