GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Congres.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Congres.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals allen, die dit stuk lezen, wel bekend zal zijn, werd verleden jaar een conferentie te Utrecht gehouden, waarin de politieke roeping van, de gereformeerde christenen in onzen tijd werd besproken.

Een resultaat van deze conferentie was o.a. de instelling van een werkcomité, dat zich als - opdracht zag toegewezen h'et bestudeeren van de huidige politieke situatie en strijd bij het licht van het Woord des HEEREN en dus in gebondenheid aan en aan de hand van de belijdenis van de gereformeerde kerken.

Dat het hiertoe komen moest en komen zou heeft niemand verwonderd.

We staan immers allen voor het feit, dat éénerzijds de afval en tengevolge daarvan de verwarring onder het christenvolk hand over hand toeneemt en anderzijds onze hemelsche Vader het licht van Zijn Woord, speciaal ten opzichte van Zijn Kerk, haar aard en haar functie, met groote kracht laat schijnen en velen van Zijn kinderen sterker den greep van Zijn Woord in hun leven ervaren dan ooit te voren.

Tengevolge daarvan werd het duizenden en duizenden duidelijk, al konden zij niet precies formuleeren waar de schoen wrong, dat het met het ootmoedig wandelen met God in politiek, wetenschap, sociaal leven, enz. in allerlei opzicht niet in orde was. Telkens stuitten zij op redeneeringen en gedragingen, waarvan zij met de fijngevoeligheid van het aan de Schrift gebonden én uit de Schrift levende geloof met p^jn en vreeze moesten erkennen, dat ze niet naar den wil des Hoeren waren, omdat ze niet beheerscht werden door de wet en den stijl van het koninkrijk Gods.

Er is onder de gereformeerden, die zich werkelijk aan de Schrift binden, een merkwaardige, als van zelf gegroeide eenstemmigheid over het feit van deze afdwalingen. Wel is er eenig verschil omtrent de vraag wat wij in gehoorzaamheid aan God hier en nu als eerste taak hebben te verrichten. Maar dat verschil is bij de eenstemmigheid in de visie op wat niet goed is, op wat verwoestend werkt — en bij de eveneens openbaar wordende eenstemmigheid ten aanzien van de fundamenteele Schriftuurlijke waarheden, die ons in ons leven en onzen strijd in kerk, politiek, sociale worsteling, enz. moeten beheerschen, van weinig beteekenis.

In deze situatie moest wel het verlangen opkomen om zich gezamenlijk te bezinnen op vragen als: Wat gebeurt er eigenlijk in het politieke, sociale, wetenschappelijke leven? Hoe staat het met het onderwijs? Waar schuilt de oorzaak van de beangstigende verslapping en toenemende krachteloosheid van ons christenvolk in den afval onzer dagen? Waarin hebben wij Gods Woord verlaten of krachteloos gemaakt? Wat moet 's Hoeren volk als profetisch getuigenis ten opzichte van dit velerlei leven opheffen? Waarin moeten we ons bekeeren? Wat kan gedaan worden, opdat ons volk weer gegrepen worde door het Woord des Hoeren ?

Natuurlijk heeft in dit alles dé kerk een eerste en centrale roeping en taak. Maar daarnaast is er ook plaats voor een onderlinge, broederlijke bespreking, waarin openhartig de verschillende inzichten ter onderlinge overweging en toetsing te berde worden gebracht.

Geleid door deze overwegingen word daarom op de in Utrecht gehouden conferentie aanstonds besloten, indien mogelijk, een grondig voorbereid congres te houden van gereformeerden, die zich alleen^aan de klassieke gereformeerde belijdenisschriften bindon en zich vrijmaakten van alle hiërarchie en waarop spéciaal de roeping van de gereformeerde christenen ten opzichte van de politieke taak en strijd zou worden onderzocht en belicht.

Dat christenen de volledige vrijhoid-in-Christus en zelfs de roeping hebben om ten allen tijde zich in kleiner of^grooter verband over deze vragen te beraden, was voor ons geen punt van geschil of zelfs maar van discussie.

Het comité hoopte het in uitzicht gestelde congres reeds oerder te kunnen samenroepen dan nu het geval zal zijn. Maar de voorbereiding daarvan vraagt altijd meer tijd dan men verwacht. En wanneer een congres^ niet grondig wordt voorbereid, mislukt het.

Het comité heeft nu besloten het congres, .zoo de HEERE wil, te doen houden van Dinsdagmiddag 30 Maart, des middags te één uur, tot Donderdagmiddag 1 April, uiterlijk één uur en wel te Amersfoort.

Op dit congres zullen vier belangrijke kwesties besproken worden en wel:

1e. Kerk en Koninkrijk Gods, in te leiden door Prof. Dr S. Greijdanus;

2e. De Gemeene Gratie, door Prof. Dr K. Schilder;

3e. Art. 36 der Nedorlandsche Geloofsb e 1 ij d e n i s, door Ds Joh. Francke; '

4e. Souvereiniteit in eigen kring, door Mr Dr J. Meulink.

Vooraf zal als inleiding op het congres een sooirt situatieteekening worden gegeven, waarbij de vragen waarvoor wij staan, de moeilijkheden, waarin we verkeeren — ook in eigen kring — zoo duidelijk en openhartig mogelijk zullen worden besproken. Een viertal leden van het comité heeft op zich genomen daarvoor te zorgen.

Wat nu de werkwijze van dit congres betreft, daaromtrent kunnen we de volgende mededeelingen doen: Het is de bedoeling de genoemde referaten, beter gezegd: prae-adviezen of studies — een er van is 70 getypte vellen groot! — vooraf aan allen, die zich voor deelneming aan het congres opgeven, minstens veertien dagen van te voren toe te zenden. Indien geen bizondere dingen gebeuren, zal dit kunnen geschieden, want reeds zijn drie van de vier studies geheel persklaar aan het comité ter hand gesteld. En de drukker heeft beloofd alle medewerking te verleenen. Al de beschikbare tijd kan dan aan de bespreking van de prae-adviezen worden gewijd.

Tevens ligt het in de bedoeling van het comité na het congres een "gedrukt en uitvoerig verslag van de volledige bespreking aan de deelnemers toe te zenden.

Het spreekt vanzelf, dat de organisatie van zoo'n congres groote onkosten met zich brengt. Men denke alleen reeds aan de enorme onkosten, welke het drukken van prae-adviezen e.d. met zich meebrengt.

Maar tegelijk was het comité er diep van doordrongen, dat niemand, die gaarne aan dit congres wil meewerken, vanwege de kosten verhinderd mag worden!

Daarom werden door het comité de volgende maatregelen genomen:

1e. er zal een commissie in Amersfoort worden gevormd, welke indien eenigszins mogelijk, de congressisten een gratis logies zal verschaffen;

2e. de deelnemingsprijs werd bepaald op een minimum van twee gulden per persoon. Dit bedrag is belachelijk klein. Maar daarom is het ook een minimum bedrag. Het coniité hééft dit aangedurfd omdat het de overtuiging heeft, dat er broeders en zusters zijn, die méér kunnen en vrillen geven !

Het comité doet daarom bij dezen een dringend beroep op hen om een hooger bedrag te gireeren, teneinde ook op die wijze de financieel zwakkere te steunen.

Het comite wijst er voorts op, dat het zéér gewenscht zou' zijn als allerlei vereenigingen, clubs, studiekringen besloten één der leden naar dit congres te zenden, desnoods geheel of gedeeltelijk op kosten van de vereenigingskas!

Voorts wijst het comité op nog iets — misschien wel het belangrijkste!

Dit congres moet, zal het werkelijk slagen, grondig worden voorbereid ook door de leden.

Het is daarom zeer gewenscht, ja noodzakelijk, dat k de leden zich zoo yeel mogelijk in de aan de orde komende kwesties inwerken. Het zou prachtig zijn als b.v. op jeugdvereenigingen, mannen-en vróuwenvereenigingen, studiekringen enz. de op het congres te behandelen onderwerpen vooraf werden besproken. Volgende week zal met het oog daarop wat literatuur worden opgegeven, welke daarbij steun kan geven.

En ten slotte: ter wille van de zeer veel werk vorderende organisatie, het vaststellen van den bundel prae-adviezen, enz., is het noodig, dat zij, die aan het congres willen deelnemen, zich onmiddellijk daarvoor opgeven.

Doet dat liefst per omgaande en giro ! per

De opgave moet geschieden aan den Heer J. Bos, pedel der Theol. Hoogeschool, Broederweg 15 te Kampen, Giro No. 28869.

De Grondwet van 1848.

Van de hand van het a.r. kamerlid C. Smeenk i? verschenen „Onze Volksvrijheden". Volgens de aankondiging is dit werk bedoeld als een toelichting op onze Nederlandsche grondwet, ' en wil de schrijver in dezen tijd met dictatoriale en staatsabsolutistische tendenzen terugroepen naar deze grondwet, die een waarborg biedt voor onze vrijheden.

Hoewel onze vrijheden in dezen na-oorlogschen tijd inderdaad veel meer gevaar loopen dan voor den oorlog, en het werk dus in hooge mate actueel is, rijst toch de vraag of het terugroepen van ons volk tot de Nederlandsche grondwet nog wel de juiste methode is wanneer men temidden van den afval, die als een pest door ons volksleven trekt, onze volksvrijheden wil blijven verdedigen. Is het thans niet meer dan ooit zoo, dat alleen het terugroepen tot het Woord en tot de Belijdenis van onze Kerken paal en perk kan stellen aan de dictatoriale gevaren?

Men zal zich herinneren, dat in het a.r. program van beginselen en in de toelichting staat, dat men de Nederlandsche grondwet van 1848 voorloopig wil aanvaarden. 'Daarom is het, zoolang o.m. dit artikel niet gewijzigd is, wel verklaarbaar dat Smeenk ons ook in dezen tijd wil terugroepen naar die grondwet.

Doch hetgeen verklaarbaar is, is nog niet altijd juist. Onze constitutie, die vooral door Thorbecke is opgesteld, en een uitsluitende opsomming geeft van de rechten van Overheid en onderdanen te­ genover elkaar, zonder daarbij uitdrukkelijk de rechten van Christus, door Wiens macht er geregeerd " wordt, te vermelden, heeft" de Nederlandsche Overheid materieel gebonden aan het meerderheidsbeginsel. Dat wil zeggen, dat Nederland is overgeleverd aan het gebruik, dat H.M. de Koningin de verantwoordelijke ministers zoo kiest, ' dat deze een gelijkgezinde meerderheid of meerderheidscombinatie in de kamer achter zich hebben.

Hoewel de absolute beteekenis, die men aan dit meerderheidstaeginsel * heeft willen toekennen, zeker revolutionnair is, moet worden toegegeven dat dit beginsel in een volk, waarin de afval nog niet zoo diep is doorgedrongen, in de practijk zeer wel aanvaardbaar kan zijn. Bij de verkiezing van ambtsdragers onder broeders is het meerderheidsbeginsel immers ook van Itracht.

Anders wordt het echter, wanneer de afval verder voortgaat, en wanneer de communistische, personalistische, en later misschien wel theocratische ideologieën meer en meer felle aanhangers geian vinden, wordt de practijk van dit meerderheidsbeginsel minder: gemakkelijk aanvaardbaar. Is het b.v. wel juist, wanneer wij ons volk terugroepen naar een grondwet, die feitelijk eischt, dat de Overheid zich zonder meer conformeert aan een revolutionnaire Kamermeerderheid, die Christus veracht? Is dit overeenkomstig onze wetenschap, dat Christus de Overste van alle koningen der aardé^ is, en is dit een politiek beleid, dat kan worden voorgestaan door hen, die met den psalmist de koningen der aarde moeten aanzeggen den Heere met vreeze te dienen en den Zoon te kussen, opdat Hij niet toome en de koningen vergaan?

Ik kan mij niet voorstellen, dat dit inderdaad het geval is, en dat het thans nog de tijd is om zulk een grondwet in een zoo omvangrijk werk te gaan verdedigen. Zeer moeilijk aanvaardbaar wordt zulk een verdediging voor hen, die ernst maken met de Belijdenis, en daarbij ook het 36e art. van de N.G.B., zij het dan in den verkorten vorm, als belijdenis aanvaarden.

Het wekt dan ook geen verwondering als Smeenk n.a.v. art. 36 verklaart, dat het vast staat, dat het „onmogelijk" en „onvruchtbaar" is om — zooals Smeenk het uitdrukt — datgene na te streven, dat de aanhangers van het onverkorte art. 36 voorstaan (p. 462). Juist als Kuyper, licht Smeenk dit ook thans weer toe door erop te wijzen, dat een grondwetsherziening in den zin van art. 36 zou vereischen: a. dat de Koningin dit voorstel aanhangig wilde maken; b. ministers die het in de Kamer wilden verdedigen en c. een meerderheid van 2/3 van het aantal stemmen in de volksvertegenwoordiging.

Smeenk is echter van meening, dat art. 36 naar zijn historische interpretatie beleden, niet als Schriftuurlijk is te aanvaarden. Wat de Gerefonneerde Keren in 1905 t.a.v. art. 36 deden, was „slechts half werk". Willen de Kerken een artikel over de Overheid in de Belijdenis aanhouden, dein stelt Smeenk voor daarbij een beperkt karakter van de Overheidswerkzaamheid in het licht te stellen (p. 454). Steeds weer brengt Smeenk naar voren, dat een christelijke Overheid in de eerste plaats heeft te bedenken, dat zij Vein God slechts een beperkte taak heeft ontvangen, hetgeen o.m. hieruit blijkt te bestaan, dat de Overheid bij „splitsing van de zichtbare kerk" niet tusschenbeide mag komen, om het eene instituut boven het andere te bevoorrechten (p. 463). Elders lezen wij, dat de gedeeldheid der zichtbare kerk een feit is, dat het ruger absolute standpimt van art. 36 reeds vroeger verzwakte (p. 442).

Wij vragen ons echter af, of een feit ooit ons standpunt inzake de Belijdenis kan verzwakken. Zelfs willen wij vragen, of men bij het spreken over de „splitsing der zichtbare kerk" eigenlijk wel aan een weergave van „feiten" toe is, en of men dan niet reeds een pluriformiteitsgedachte in de feiten _heeft gelegd, die dan moet dienen ter ontkrachting van de Belijdenis (en niet alleen van het 36e artikel N.G.B.).

Doch niet alleen de Belijdenis en de Kerk moeten 't ontgelden bij het terugroepen van ons volk tot de grondwet; ook de Schrift raakt in het gedrang. Wat het Oude Testament over de taak der Overheid zegt, wordt zonder onderscheid ter zijde geschoven, omdat na de komst van Christus „niet één natie kan met Israël worden vergeleken". Over de Psalmen, Daniël, waar Gods Woord ons duidelijk aanzegt, dat ook de koningen der wereld buiten Israël gehouden zijn voor God den Heere te buigen, wordt niets gezegd, terwijl de onderwijzing "die het N. T. ons geeft in een voornamelijk negatief betoog wordt samengevat. Smeenk wijst erop, dat de apostelen nooit geëischt hebben, dat de Romeinsche en andere Overheden steun van de • staatsmacht voor de kerk vroegen, en slechts vroegen om de vrijheid, om als belijdende Christenen in gehoorzaamheid te kunnen leven. Dan herinnert hij eraan, dat Christus' Koninkrijk niet door geweld, maar door 's Heeren Geest zal worden gebouwd. En hen, die het Koningschap erkennen van Christus, Die zeggen kon: „Mij is gegeven alle macht in hemel-en op aarde", antwoordt Smeenk, dat hierdoor de natuur van den Staat nog niet is veranderd, zoodat de Overheid nu „een gansch andere taak zou hebben te vervullen, dan uit haar instelling als instituut van Gods algemeene genade voortvloeit". 7

Nu meenen wij, dat bij de tegenstelling, die er be­ staat tusschen de Schrift en de Belijdenis eenerzijds en onze grondwet anderzijds, het vraagstuk van het met geweld bouwen van Christus' Koninkrijk niet aan de orde is. Op dat punt bestaat er geen verschil tusschen grondwet en de Schrift, tusschen grondwet en Belijdenis. De verhelderende artikelen van den hoofdredacteur van dit blad hebben duidelijk laten zien, dat nimmer werd gezegd, dat de Overheid kan dwingen tot het geloof. Het verschil treedt echter juist naar voren, wanneer men let op het Koningschap vaxi Christus, dat zoowel in het O.T. als in het N.T. den geloovige steeds wordt voorgehouden. Dit brengt echter geen verandering van de Overheidstaak met zich • mee, zegt Smeenk.

Inderdaad, veranderd is er bij de taak van de Overheid-in-het-algemeen-genomen, niets. Zoolang Christus regeert, blijft dezelfde eisch van kracht, n.l. dat de koningen Hem zullen gehoorzamen. Maar wel verandert er iets, wanneer de Overheid aanvankelijk niet aan Christus wilde gehoorzamen, en dit later wel kan doen. Deze verandering is zoo groot als de antithese tusschen zonde en genade. En hoewel wij nu in Nederland gebonden zijn aan een grond-' wet die van de Overheid niet eischt, dat zij buigt voor Christus (doch wil, dat zij gezind is conform de meerderheid in de Kamer), kunnen, wij ons heel , goed voorstellen, dat deze eisch w e 1 nadrukkelijk in onze grondwet werd gesteld. Zou er nu bij een " grondwetsherziening in dezen zin niets zijn veranderd ten aanzien van de taak der Overheid, die eerst den eed opdeChristusverzwij gende, doch later op de Christuserkennende grondwet heeft af te leggen?

Wij betreuren het, dat deze belangrijke kwestie betreffende onze grondwet nog steeds op den achtergrond wordt gehouden. „Onze Volksvrijheden" zullen in dezen tijd van voortgaanden afval.moeilijk te handhaven zijn, wanneer wij steeds van de voortreffelijkheid van onze grondwet uitgaan, en voorbijgaan aan Schrift en Belijdenis, waar deze met den geheelen opzet van onze grondwet in conflict komen.

Want het zal meer en meer blijken, dat men, juist ter wille van onze volksvrijheden, een ingrijpende grondwetsherziening aan de. orde moet stalen, en verplicht wordt te opponeeren tegen alle politiek, die zich bij de huidige staatsregeling neerlegt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Een Congres.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's