GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

de christelijke school in dezen tijd IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

de christelijke school in dezen tijd IV.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ong tweede artikel stelden we de vraag, of ter conferentie in Birkhoven o.a. door den Voorzitter, prof. dr K. Dijk, en den inleider van het onderwerp „School en Kerk", ds A. D. Meeter, de vraag was bezien, wat in conclusie 5 onder Kerk werd verstaan. Vriendenhand bezorgde ons enkele nummers van het , , Correspondentieblad", orgaan van de Ver. van Chr. Onderwijzers enz., waarin verslagen van de te Birkhoven gehouden referaten zijn opgenomen.

In het verslag over „School en Kerk" vinden we inderdaad een antwoord op onze vraag, maar de vragen onzerzijds worden er slechts door vermenigvuldigd.

We citeeren enkele zinnen:

„De Kerk dringe bij de ouders aan op goed Christelijk onderwijs. Onder Kerk verstaan we dan niet een bepaalde kerk, inaar de Protestantsch-belijdende Kerk in haar algemeenheid.

Onder de Protestantsch Chr. Kerken zal gieen enkele zich met het audium (misschien bedoelt men odium? H. M.) „alleenzaligmakend" willen tooien.

Wanneer wij vanuit de school spreken over de verhouding , , School en Kerk" wordt het bijbelsch onderwijs gezien vanuit het algemeen priesterschap •der geloovigen, waarin de onderwijzers de plaats innemen van de ouders en niet staan in een ambtelijk kerkelijke bediening, daar het met zich zou brengen een mee betrokken worden in den strijd en twisten van Kerk en Kerken, hetgeen funest voor de opvoeding der kinderen moet genoemd. Dit keert zich bewust tegen den Herv. Raad voor Kerk en School ".

Zooals wij reeds vermoedden, neemt men hier stelling tegen den z.g.n. Nieuwen Koers in de Ned. Herv. Kerk. Maar, als men daartegenover poneert, dat de onderwijzers de plaats innemen van de ouders, meent men dan de kinderen te vrijwaren voor den „strijd der Kerken"?

Hebben de ouders niet van Godswege de roeping om de kinderen te wijzen op de gehoorzaamheid aan de geboden des Heeren, en dus ook aan Zijn eisch in het vierde gebod? Zullen de ouders, als zij in onderworpenheid aan dit gebod Gods èn des Zondags daar vergaderen waar zij Gods Woord hooren en de Sacramenten kunnen gebruiken, èn eiken dag den Heere door Zijn Geest in zich laten werken, dan hun kinderen niet spreken van dien wonderen rijkdom, dat zij behooren tot die kerk, waar Christus alleen wordt gediend en Hij Zijn schatten van genade uitdeelt in de ware gemeenschap der Christgeloovigen, door Zijn Woord dat zuiver wordt verkondigd, en door Zijn Geest, Die altijd aan dat Woord Zich bindt?

Ouders, U voelt het: alles concentreert zich tenslotte op deze vraag, of Uw lid zijn van die bepaalde kerk een bewuste daad des geloofs is, of niet. We mogen er toch niet aan twijfelen, dat — om bij den jongsten kerkstrijd te blijven — zoowel Uw daad van vrijmaking, als eventueel Uw zich binden in het tegenovergestelde geval aan de bekende Synodebesluiten een daad des geloofs is geweest ?

En is het U dan niet een behoefte des harten om ook met Uw kinderen juist daarover te spreken?

Of vindt U dit met ds Meeter „funest voor de op­ voeding der kinderen"?

Wij kunnen het ons voorstellen, dat men zijn kinderen graag dezen strijd zou willen besparen. Maar nu deze strijd er is, en ook zeer reëel er is in het leven van de kinderen zelf, nu mogen de ouders ook daarom niet zwijgen.

We denken aan de moeilijkheden betreffende de kerkelijke goederen, zooals die op vele plaatsen onhoudbare toestanden scheppen. En we stellen in gemoede de vraag, hoe men het mogelijk acht, dat kinderen buiten dezen strijd worden gehouden, als zij met hun ouders zonder eenige aanwijsbare noodzaak moeten vergaderen in schuren of zalen, omdat het hun zoo vertrouwde kerkgebouw hun is ontzegd. Zal dit simpele feit het kind niet moeten overtuigen, dat er een schier onoverbrugbare kloof gaapt tussehen die menschen, die in h u n kerk vergaderen en hun ouders, die gaarne zich de weelde van dit kerkgebouw ontzeggen ?

Zullen ze hun ouders niet bestormen met vragen over de houding van beide partijen? Vragen, die niet altijd even gemakkelijk te beantwoorden zijn, daar inderdaad de ontrooving van de kerkelijke goederen en het ontzeggen van gebruik van het kerkgebouw niet licht begrijpelijk te maken is. Een reden te meer, om de kinderen te wijzen op de geloofsgehoorzaamheid, die eigen levenshouding bepaalt en bepalen moet.

De ouders zullen dus niet kunnen en niet mogen zwijgen. Maar de onderwijzers dan, die op school hun plaats innemen? Moeten dezen zwijgen, omdat ze verbonden zijn aan een school, waaraan men z.g.n. interkerkelijk samenwerkt? Men kan de vraag ook anders stellen en dan ligt het antwoord er al in besloten, n.l.: Moet de kerkelijke verdeeldheid aan zulk een school, waar men uitgaat van deze verdeeldheid, ook aan de kinderen blijken?

Doch luisteren we eerst naar de oplossing die — volgens het verslag — ds Meeter biedt:

„Waar de schoolgaande kinderen, uit gezinnen tot verschillende kerken behoorende, komen, wordt de eenheid der kerken bevorderd, welke altoos, ook op schoolgebied, voor oogen moet staan.

De oecumenische gedachte te bevorderen is ook de taak der gemeente. De kinderen leeren, dat er nog andere Christenen zijn. Eén Jezus, één God, één genade, waardoor de mensch zalig kan worden. Bij het ouder worden komt dan de bede: , , Vader, dat zij allen één zijn".

De Kerk is inderdaad in de afgeloopen tijden te veel op d«n achtergrond gekomen op de school. School en Kerk hebben met elkaar te maken en daarom werke de school naar de Kerk toe, door het bewust kerkelijk leven der onderwijzers, door van de Kerk te spreken als van het lichaam van Christus, door den Zondag te zien als den dag van de Kerk en iets te toonen van de hunkering van het geloof naar het: „ut omnes unum sint".

Het gaat wel om een individueele geloofsbelijdenis: „Ik geloof ", maar daarbij ook: , .Onze Vader ".

De school werke naar de Kerk toe. Morgen is het Zondag. Waarom wordt de-school gesloten ?

Het is de eerste dag der week — de dag van het • leege graf — hierop is de Kerk gebouwd — Zondag, dag van de Kerk. Dan gaan we samen naar de kerk, geen dag' van scheiding, maar we gaan luisteren naar denzelfden Heer en naar denzelfden Meester.

De school werke naar de Kerk toe: E Voto Christi".

We hebben er van afgezien om door spatiëering op bepaalde woorden bijzondere aandacht te vestigen. Is alles niet even verbijsterend? Als ouders dit lezen, die geworsteld hebben met heel de spanning van hun ziel, om tot klaarheid te komen, wat zij hadden te doen naar Gods gebod in de kerkelijke situatie, waarin zij zich zagen geplaatst, zullen ze dan niet er voor huiveren hun kinderen toe te vertrouwen aan een Christelijke school, waar aldus wordt gesproken over „den Zondag, den dag van de Kerk"?

Hebt U gemerkt, hoe ook in dit verslag weer wordt gespeeld met Kerk en kerk ? Maar begrijpt U het, juist als U let op dit onderscheid, hoe hier kan worden uitgesproken: „Dan gaan we samen naar de kerk, geen dag van scheiding"? Als dit de consequentie is van interkerkelijke samenwerking op schoolgebied, dat aldus wordt gesproken tot de kinderen over de kerk, dan is deze samenwerking eo ipso onaanvaardbaar geworden. Onaanvaardbaar, wijl in strijd met den grondslag van elke school, die zich christelijk noemt.

Wanneer men samenwerking zoekt met hen die leden zijn van andere kerken, en op den grondslag van Gods Woord met hen wil samenwerken, dan moet men uitgaan van de gedachte, dat hun lid zijn van die andere kerken een daad des geloofs is. Men mag niet verwachten, dat het lidmaatschap der kerk bij dezulken iets zou zijn, dat niet volstrekt door hen wordt gesteld onder de tucht van het Woord Gods.

Ook de kinderen op een christelijke school moeten er wel van doordrongen zijn, dat hun onderwijzer, die eiken dag hen door zijn onderwijs en vermaning heenwijst naar Christus, ook zelf in zijn leven niets anders wenscht te doen, dan te leven naar de Wet Gods.

Men bedenke wel, hoe groote schade men aan de • kinderziel berokkent, als het kind, ziende het kerkelijk gescheiden leven bijv. van zijn ouders en zijn onderwijzer, tot de overtuiging zou moeten komen, dat heel de strijd die er gevoerd wordt om de kerk toch eigenlijk slechts ruzie en persoonlijke veete is.

En zou een kind ooit een andere gedachte kunnen krijgen, wanneer zijn. onderwijzer bijv. behoort tot die kerkgemeenschap, die de ouders van dat kind noodzaakt in een ^chuisr te vergaderen, en desondanks naar het advies van ds Meeter tot zijn kinderen zou zeggen: „Dan gaan we samen naar de kerk"? Zou dan het kind niet vragen: „Waarom vergadert U niet met ons in de schuur? " En zou op deze vraag niet het eenig juiste antwoord zijn: „Omdat Christus eischt, dat Zijn kerk zuiver wordt gehouden, en dus allen, die niet in alles naar Zijn Woord wenschen te leven, niet met Zijn kerk kunnen mede vergaderen"?

Dan worden onderwijzer èn kind op dit oogenblik geplaatst voor den eisch der gehoorzaamheid, „dat men wel naarstiglijk en met goede voorzichtigheid, uit den Woorde Gods, behoort te onderscheiden, welke de ware kerk zij". Dan onderwerpt zich de onderwijzer aan het vierde gebod, dat naar de verklaring in den 38sten Zondag eischt, dat met ons komen tot de gemeente Gods op den Zondag (eerstelijk) in overeenstemming moeten zijn al onze daden op eiken dag van ons leven (ten andere), dus ook onze woorden ter onderwijzing van anderen gesproken. Dan verstaat het kind, hoe welbewuste keuze hier onvermijdelijk is.

Wie hierop Iet, zal nimmer gedoqgen, dat op school bij samenwerking van leden van verschillende kerken de nood der kerkelijke gedeeldheid wordt verheimelijkt.

Daarom dient in den grondslag ook, zoo nauwkeurig als bij de gebrokenheid der werkelijke basis mogelijk is, omschreven t-e worden, in hoeverre verdeeldheid van belijden bij de samenwerkenden te constateeren is. Deze formuleering zal tevens een voortdurende prikkel zijn metterdaad de eenheid der kerk te betrachten, als. men van meening is, dat de geconstateerde verschillen niet mogen leiden tot verscheuring der kerk.

Aan den anderen kant zal men, ziende den nood der kinderen, in de kerkelijke situatie met name van deze dagen, des te meer als lid der kerk van Christus er voor waken, dat in de kerk niet gescheiden wordt, hetgeen Christus niet scheidt, opdat ook op de scholen weer de eenig zuivere en levenskrachtige grondslag kan worden gehandhaafd van het Woord naar de Drie Formulieren van Eenigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

de christelijke school in dezen tijd IV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's