GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Christelijke begrafenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Christelijke begrafenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vóór de teraardebestelling van wijlen Prof. Dr S. Greijdanus had er aan diens woning, Vloeddijk 112, een korte dienst plaats, welke, door de ziekte van den wijkpredikant, Ds G. Visée, geleid werd door Ds C. H. Lindeboom. Conform den strakken stijl van geheel zijn leven had Prof. Greijdanus ook voor den dag van zijn teraardebestelling alles tot in de détails geregeld. Zelfs de plaats waar zijn baar zou staan tijdens den huisdienst — aan het benedeneinde van de tafel der genoodigden (precies op dezelfde plaats waar voor enkele jaren ook de lijkbaar van zijn echtgenoote gestaan had) — was door hem aangewezen.

Onder deze genoodigden bevonden zich Mevr. A. J. J. Verbrugge—^Zevenbergen; Drs M. Verbrugge, arts te Zaltbommel; Mevr. Ds G. Visée; de professoren en lectoren der Hoogeschool met hun dames; Ds en Mevr. C. H. Lindeboom; Ds en Mevr. D. van Dijk van Groningen; Ds B. A. Bos van Voorburg; Ds J. van Bruggen van Assen; de Heer J. H. Mulder van Sappemeer; de heer J. D. Oosterom van Groningen; Ds O. W. Bouwsma en de Heer G. C. van Gelder van Kampen, namens den Kerkeraad; Ds en Mevr. J. de Waard van Kampen; Mevr. Dr R. J. Dam—Kruiswijk; de Heer en Mevr. P. Pel en de Heer en Mevr. J. van Willigen van Kampen; de Senaat van het Studentencorps F.Q.I.; de Heer en Mevr. T. Sikma van Kampen; Ds en Mevr. J. P. Unger van Lemelerveld; de Heer J. F. Sollie van Kampen; de Heer J. Bos, pedel der Hoogeschool; Mej. V. d. Beid, huishoudster van den overledene; Mevr. Dorgelo—Gottmer en Mevr. W.'G. Brands—^Kooiker, beiden oud-dienstboden van den overledene.

Ds C. H. Lindeboom las voor Hand. 13:27—41, waarop hij voorging in gebed. Hierop wees spr. met name op de teksten 36, 37 en v.v. uit het voorgelezen

hoofdstuk, waarin gezegd wordt, dat óók David, de man naar Gods hart, is ontslapen en verderving heeft gezien. En zoo is het ook met Prof. Greijdanus. Ook Mj. is ontslapen en ziet verderving.

Wij zgn hier samen vergaderd, om met elkander te spreken-uit het Woord van onzen God, voordat wij hem uitdragen naar den doodenakker.

Wat zullen wij in deze oogenblikken zeggen? Het is de wensch van Prof. Greijdanus geweest, dat er op het kerkhof niet zou gesproken worden. Dat beteekent, dat straks alleen het Woord Gods gehoord zal worden bij het geopende graf. Maar tegelijk beteekent deze laatste wensch ook een duidelijke aanwijzing, voor den dienst, die hier gehouden wordt in deze woning. Het is de wil van Prof. Greijdanus, dat er niet anders over hem gesproken zal worden en over zijn arbeid, en over zijn grootheid, dan op Christel ij ike wijze. Wij willen daaraan in deze oogenblikken denken, al is de verzoeking zwaar om heel veel van dit kind van God te gaan vertellen.

Wat wij dan willen doen? Wij willen elkander troosten als menschen, die een zwaar verlies geleden hebben. Is dat een groot woord: „een zwaar verlies”?

Ik meen van neen. Deze mensch moge in zijn leven eenzaam geweest zijn, wat broeders en zusters naai; het vleesch betreft, God heeft hem, vooral in de laatste jaren des levens rijke vergoeding willen schenken, door naast hem te zetten vele broeders en zusters naar den geest.

Wie de genade ontving, om veel met dezen man te mogen spreken en met hem in aanraking te komen, onderging de ontzaglijke bekoring van dit zuivere, loutere leven, dat kinderlijk zich opende voor ieder, - die hij wat meer kende. Ik zeg: wie dat voorrecht hadden, die hebben hem liefgehad. En daarom durf ik te zeggen, dat het geen groot woord is, dat ofschoon niet veel familie hem gelaten is, om hem te beweenen, God toch een groot volk aan hem gegeven heeft, dat vandaag zich moet beheerschen, om niet als een kind te schreien. „Mijn vader, mijn vader, wagen Israels en zijn ruiteren.”

Neen, we willen niet veel spreken over Prof. Greijdanus, maar we willen in deze oogenblikken in zijn stijl blijven en den bijbel openen.

En dan hooren we hem als het ware weer tot ons spreken: et gaat hier in dit Schriftgedeelte van Hand. 13:35 en v.v. niet over een mensch, nie, t over een schepsel, maar het gaat over den grooten Herder: ezus Christus. En we hooren hem zeggen: Spreek daarover op deze begrafenis. En alles is goed”.

En zoo sprekend, nadat hij gestorven is, zeggen we: hij heeft weer gelijk! Het* gaat hier juist niet over dien grooten man tiit het Koninkrijk Gods, over David, maar over zijn Meerdere, over den Koning der Koningen, gezeten aan 's Vaders rechterhand. Er staat wel een schoon woord in Psalm 16, een groot woord ook, als het betrokken wordt op een gewoon menschenkind: Gij zult uw heilige niet overgeven, om verderving te zien. Maar Paulus zegt: dat geweldige woord van den Psalmist, dat past toch eigenlijk niet ten volle op een mensch, dat past eigenlijk alléén maar op God.

Paulus zegt: Wees voorzichtig met het toepassen van groote en machtige woorden op menschenkinderen. Al heeten ze David, pas er mee op! Het zijn schepselen met adem in de neusgaten.

Want wie is David, zegt Paulus? Heilig was hij niet, en onverderfelijkheid heeft hij ook niet gehad. Hij is een menschenkind geweest, die in zijn tijd den Raad Gods gediend heeft en is ontslapen, en heeft verderving gezien.

En zoo staan we hier bij dien anderen grooten in het Koninkrijk Gods, bij onzen Geliefden Greijdanus. Maar hijzelf heeft gewaarschuwd, in zijn leven: pas op voor de groote woorden bij de plechtigheid van mijn begrafenis. Ze passen op mij niet. Ze passen alleen op Christus.

Want ik ben een mensch, die niets anders gedaan heeft dan voor mijn tijdgenooten den Raad van God vervullen.

En zoo mogen we het zien.

Als een man, die heel zijn leven en zijn werk aanvaard heeft als een taak uit de handen van God. En het is nu eenmaal zoo, wie zoo het leven ziet, leeft zoo fier en leeft zoo sterk voor de menschen. Hij heeft heel zijn levenswerk gezien als een dienen van den Heere. Hij heeft nooit gearbeid en nooit geschreven en nooit gepolemiseerd, of hij moest weten: Hier roept me de Heere! Hier mag ik niet) zwijgen. Hij heeft zich geweten als een schepsel, door God in de wereld, in deze tijden geplaatst, in de Gereformeerde Kerk, om te dienen. En daarmee is Zijn geheele leven getypeerd: de dienst, dien hij naar den Raad Gods vervullen moest voor zijn tijdgenooten.

Hetzij hij kalm zijn commentaren schreef op zijn studeerkamer, als hij onafgebroken zwoegde om dat werk op tijd gereed te hebben, hetzij hij als een leeuw kon opspringen om voor de waarheid Gods te strijden, het was altijd voor hem heel simpel: het dienen van den Raad van God.

Wat kon deze mensch opsfiringen, als er onrecht gedaan werd! Wat konden die oogen * bliksemen, als het recht des Heeren in de Kerk verduisterd werd. En we wisten het: zóó zouden zijn oogen óók bliksemen tegen zijn eigen vrienden, als ze de waarheid Gods aantastten. Want hij had de taak zijns levens gezien en aanvaard als Dienst, als dienen van God en wie zóó zijn taak ziet is geen streber en probeert niet over de ruggen van broeders heen omhoog te kUmmen, zóó een stelt geheel zijn leven in het teeken van dienst ook in dienen van de broederen.

Toch gaat ook dit leven heen als alle andere levens. Er is een sterven, er is een begrafenis en er is verderving. Er wat dacht hij nederig en klein over eigen leven en werk. Toen men eens met hem sprak over dat werk en wie dit na hem zou kunnen doen, was het teekenend antwoord: „Wat blijft er over van al ons werk? Wat is er nog over van het werk van Kuyper, wie leest hem nog? En wie zal er nog over 20 jaar over mij en mijn werk denken? " Hij zag zijn leven als een taak om in zijn tijd hem geschonken God te dienen. En in dien waarUjk christelijken levensstijl willen wij hem thans ook gedenken. We willen niet veel meer over hèm zeggen, maar het Woord Gods prediken, óók over dit graf. We willen als KERK afscheid van hem nemen en zien het Hoofd der Kerk, onzen Heere Jezus Christus, Die gezeten is aan de rechterhand Zijns Vaders en Die alles regeert. Hij heeft géén verderving gezien, maar is opgenomen en met heerlijkheid gekroond. Wanneer we dit zien, kunnen we alles overgeven. Dan kunnen we óók Prof. Greijdanus loslaten, want zóó houden we hem tegeüjk ook weer vast. Er is vergeving der zonde. Dit geloof was zijn. groote kracht en zijn groote troost. Hij heeft verzocht straks op zijn graf Zondag 23 van den Catechismus te lezen, waarin gesproken wordt van rechtvaardigmaking door het geloof alléén. De genade van den Heere Jezus Christus is genoeg geweest, óók voor hem.

Hierna werd door enkele studenten de baar naar de lijkkoets uitgedragen, waarop de lange stoet zich opstelde met dertien volgrijtuigen en een grooten stroom van voetgangers, welke zich voor het gebouw van de Theologische Hoogeschool had opgesteld. Achter de lijkkoets volgden eerst de studenten dezer Hoogeschool. Onder de aanwezigen, die de rijtuigen volgden, waren vele predikanten uit alle provinciën des lands. vele kerkeraadsleden, eveneens uit het geheele land. afkomstig, en vele gemeenteleden uit Kampen.

Nadat de lange stoet zich voor, de Hoogeschool had., opgesteld werd de weg gevolgd langs Broederweg, 2e Ebbingestraat, Cellesweg, Geerstraat, Oudestraat, . Vischsteeg, IJsselbrug naar de begraafplaats.

In de aula werd de lijkbaar door enkele studenten overgenomen en grafwaarts gedragen.

Aan de groeve deelde Ds Lindeboom mede, dat het , de wensch van den overledene was, dat op deze plaatsniet gesproken zou worden. Volgens het verzoek van den overledene werd door den predikant voorgelezen Jesaja 53 en Zondag 23 van den Catechismus, de vragen en antwoorden: „Maar wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft? " Vervolgens: „Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? " En: „Waarom zegt gij, dat gij aUeeni door het geloof rechtvaardig zijt? ", waarop de aanwezigen zongen van Psalm 32 de verzen 1 en 6: „Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven" en „Recht-> vaardig volk! verhef uw blijde klanken", waarop het „Onze Vader" gebeden werd.

Il n’y a qu'une grande ame qui ose avoir un stylesimple — (alleen een groote geest durft een eenvoudigen stijl te hebben) — heeft eens iemand gezegd.

Dat de Gereformeerde Kerken van Nederland dezen dag een groote onder ons begraven hebben, bewijst medede strakke, eenvoudige, positief christelijke stijl, waarmede deze mensch zijn eigen begrafenis tot in details geregeld had.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

Een Christelijke begrafenis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's