GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Fides Quaerit Intellectum

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Fides Quaerit Intellectum

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer de Kamper School, die in haar vaandel reeds zoo lang de pretentie voert, dat zij een hóógeschool is, waar de Godgeleerdheid op wetenschappelijke wijze wordt beoefend, haar poorten opende, en ons Gereformeerde kerkvolk opriep tot haar schooldag, is het steeds weer een ontroerende belevenis geweest, des morgens bij de lange IJsselbrug te staan. Neen, niet steeds waren de schooldaggangers even talrijk. Soms werd de Oude Burgwalkerk maar matig bezet. Maar wel moest het altijd weer opyallen, dat het gezelschap dat over de IJsselbrug kwam, zoo weinig bij een wetenschappelijke inrichting scheen te pas-

sen. Spakenburgsche kleederdracht, Zeeuwsche mutsen, het stemmig Overijsselsch wit-zwart — het overgrootü meerendeel eenvoudige menschen, wier werkhanden des Zondags maar veel moeite hadden, de dunne blaadjes van het kerkboek te hanteeren. Kleine luyden, wier blik vol bewondering rustte op de professoren, die zoo geleerd waren!

Daar is al veel gelachen en gespot over die wonderlijke c«mbinatie van hoogeschool en schooldagpubliek. Gelachen en gespot niet alleen buiten, maar ook óp ' ons erf. De liberalen hebben meewarig gekeken naar een school, die 't van zulke menschen moest hebben. En hebben ook niet vele broeders daaraan meegedaan? Wat moest men wel denken van een school, die beschermd moest worden door een wachterbond van kleine menschen?

Maar hoort! Daar klonken in de ijle lucht over den IJssel heen, de zilveren klanken van Kampen's klokketoren! De beiaardier, met vele Kampenaren trots op 'de aanwezigheid der school, spande zich op zulk een dag bijzonder in. De melodie van , , Fides quaerit intellectum" klonk blij en krachtig over de oude daken. En gaf haar exegese van dat wonderlijk geval: een wetenschappelijke inrichting, bezocht, ja meer dan dat: gesteund, geliefd, gedragen door kleine burgers en stoere buitenlui. De gemeente zocht haar school op. Het geloof der gemeente, de fides, vond den weg weer naar 't intellectum, de wetenschap.

Zoo stelde elke schooldag steeds weer het probleem van de verhouding van geloof en wetenschap, en loste dat probleem tegelijkertijd op.

Het lijkt daarom niet ongeschikt, dit thema van „Fides quaerit intellectum" opzettelijk aan de orde te stellen.

Daarbij is het onze bedoeling dus niet, te gaan spreken over het studentencorps, dat dezen illustren naam draagt. Al zou dat interessant kunnen worden. Ondanks ijverige nasporingen heb ik over de oprichting van dit corps, en de keuze van juist dezen naam weinig of niets kunnen vinden. Of het ligt aan het feit, dat professoren en curatoren zich genoodzaakt hebben gezien, dit corps indertijd te ontbinden, toen de levenslust van haar leden het al te bont maakte, weet ik niet. Ook heb ik niet kunnen uitvinden, of in het corps zelf dit thema F.Q.I. opzettelijk aan de orde is geweest. Misschien ligt hier nog een taak voor de huidige studentengeneratie.

Evenmin ligt het in de bedoeling, een referaat te gaan houden over den patroon, dien F.Q.I. door dezen naam zich koos. Hoewel ik meen, dat voor Anselmus van Canterbury, die zich F.Q.I. tot devies koos, meer reden is voor „eerherstel" dan b.v. voor Sohortinghuis — mijn opzet is niet, dit eerherstel voor Anselmus te leveren.

Ik wil slechts trachten, iets zakelijks te zeggen over de belijdenis, die schuilt in het devies van Anselmus, dat de naam werd van het studentencorps onzer hoogeschool: Fides quaerit intellectum. Ik wil dat doen op niet-wetenschappelijke (wat nog wel wat anders is dan

on-wetenschappelijke) wijze. Niet-wetenschappelijk spreken over de verhouding van geloof en wetenschap, is mogelijk. Ware dat niet zoo, dan zou heel deze schooldag een dwaasheid zijn!

Het komt me om meer dan één reden gewenscht voor, dat dit thema eens uitdrukkelijk naar voren komt.

Ik geloof, en U gelooft 't met mij, dat God in de voorbije jaren begonnen is, in Zijn onverdiende genade, reformatie te bewerken in Zijn kerk. Waar Hij begonnen is, daar zal dit werk niet alleen niet kunnen gebroken worden, maar ook haar zegen spreiden over het gansche leven. Niet slechts over het geloofsleven der gemeente, maar ook over den wetenschappelijken arbeid aan onze Hoogeschool. Daar zal dus in deze en de komende jaren het thema van F.Q.I. vernieuwde actualiteit krijgen, en nieuwen glans ontvangen.

Daar komt bij, dat juist deze belijdenis: fides quaerit intellectum, in onze dagen meer dan ooit, en fundamenteel, aanvallen en bestrijding te verdragen krijgt. Deze belijdenis heeft namelijk - vele doodsvijanden. Bij de mystiek, die de kerk door alle eeuwen heen belaagd heeft, en het rationaUsme, dat in latere eeuwen haar moorddadig werk verricht heeft, heeft zich in de laatste tientallen jaren gevoegd het barthianisme, dat van deze drie zeker niet de minstgevaarlijke noch de minst-strijdbare is. Het is meer dan ooit zaak, tegen deze vijanden F.Q.I. te verdedigen.

En dan is daar in de derde plaats het verschijnsel, dat onder ons, dat wil dus zeggen: onder degenen die Gode dankbaar zijn voor de verkregen verlossing in de vrijmaking, soms stemmen opklinken, die voor 't minst een vraagteeken zetten achter F.Q.I. En er blijk van geven, dat men de wetenschap als zoodanig een niet al te goed hart toedraagt.

Het feit, dat de schooldagen sinds de vrijmaking zich in zoo overweldigende belangstelling mogen verheugen, mag ons voor deze gezindheid het oog niet doen sluiten.

Zeker, op zichzelf is deze reactie tegen de wetenschap niet zoo onverklaarbaar.

Toen de HEERE God ons in de ruimte stelde van de vrijheid der kinderen Gods, verloste Hij ons daarmede tevens uit de dwingelandij van een bepaalde wetenschap. Al zal ieder onzer dat niet kunnen beredeneeren, toch leeft er sterk het besef, dat die bepaalde wetenschap een groot deel van de schuld der synodocratie draagt.

Neen, ik laat me tot deze opmerking niet vérleiden door de suggestie, als ware het heele geval niet meer dan een professoren-ruzie, waarbij de jalousie de métier (!) een rol speelde. Evenmin wil ik yoet 'geven aan de ijdele hoop, dat dit gevaar bezworen is, als wij op onze synodes de prae-adviseurs zooveel mogelijk terugdringen en i soleeren.

Maar wel is toe te stemmen, dat de ellende in de kerk kwam, door de overheersching van een bepaalde theorie over de wedergeboorte. En door andere gelijksoortige theorieën over de kerk, de algemeene genade, de terreinen-leer, theorieën, die meer vrucht waren van ijdele filosofie dan • van belijdeniskracht. En dan niet te vergeten de kerkrechtelijke wijsheden van de college-zaal, die hun weg vonden in een dissertatie, en zoo den weg baanden naar de sjmodocratie.

Dan is het, waar de zaken zoo staan, niet al te vreemd, als een haastige broeder, uit liefde voor de kerk, zegt: weg met de wetenschap! Daar hebben we ellende genoeg van beleefd. Laat ons terugkeeren tot den eenvoud. Maar, al is dat begrijpelijk, daarom is het nog niet schi-iftuurlijk!

Om te beginnen is de zaak van den , , eenvoud" niet zoo eenvoudig als velen meenen. In de theologie is alvast het thema van de eenvoudigheid Gods een van de zwaarste stukken. En het is wel leerzaam, te weten, dat schier alle ketters het thema van den „eenvoud" in hun vaandel hebben geschreven, en zoo de eenvoudigen hebben misleid.

Voorts is het al te gemakkelijk, in den strijd tegen een bepaalde „wetenschap" de wetenschap als zoodanig te verachten. Helaas kan ik niet zeggen, dat onder ons dit laatste geheel afwezig is.

Toen, als een der groote zegeningen van de vrij-, making, de arbeid der Hoogeschool dadelijk weer op gang kwam, is er wel gezegd: ach menschen, is het daarvoor nu wel de tijd; moeten we nu in het gezicht van de wederkomst van Christus, nog weer aan wetenschap gaan doen? „

En een andere stem zegt: laat men daar op de school toch wat minder wetenschappelijk gaan werken. Laat men toch alle kracht concentreeren op „eenvoudige bijbelkennis". En deze stem vindt alom weerklank.

Een derde stem zegt: weg met al die boeken; dat is slechts hooi, stroo en stoppelen. Geef mij maar den Bijbel met kantteekeningen. Alzoo vergetende, dat die kantteekeningen door wetenschapsmenschen zijn genoteerd, en ook vergetende den zegen, dien God aan trouwen wetenschappelijken arbeid van later eeuw verbondeii heeft.

Een vierde stem roept: de K.O. heeft teveel respect voor de wetenschappelijke studie van den eandidaat voor het predikarnbt.

En vele andere stemmen voegen zich daarbij, enroepen luide: weg met het systeem, weg met de schema's, weg met de theorieën!

Als zulke stemmen gehoord worden, lijkt 't me hoog tijd, om wakker te worden. Hoeveel suggestieve kracht dergelijke exclamaties ook mogen hebben voor ons kerkvolk, — op dezen schooldag dient dan eens duidelijk en in ronde woorden gezegd te worden, dat zulk spreken hierop neerkomt, dat men zegtt

School, verloochen Uw verleden, waarin ge (ik hoop dat straks nog aan te toonen) steeds gestreefd en gezwoegd hebt naar wetenschappelijken uitbouw en afbouw.

Kerken, verloochent Uw eerste synode na de vrijmaking, die eindelijk, eindelijk, het gromotie-récht erkende, voor de promotie-mogeUjkheid den weg baande. Kerken, ratificeert dit besluit niet!

Studentencorps, verander Uw naam, en verloochen Uw eerelid, prof. Greijdanus, die op de synode van '46 zijn ontroering niet verbergen kon bij de erkennuïg van 't promotie-recht, omdat hij, de eenvoudige christen, een wetenschappelijk man was van hoogste kwaliteit.

Wil men dit werkelijk? Ik kan het niet gelooven. En ik behoef het niet te gelooven, zoolang de schooldagen zóó spontaan slagen, en tallooze zusters hard werken voor onze bibliotheek.

En, als men het wél zou willen, dan willen vidj op dezen schooldag openlijk belijden, dat er geen tegenstelling is tusschen „eenvoudig geloof" en het „wetenschappelijk systeem". Maar: dat fides quaerit intellectum !

Wij staan in onzen tijd t.a.v. de verhouding geloof en wetenschap op den tweesprong. Het gaat niet meer om onderdeelen, maar om het zijn of niet zijn van een schriftuurlijke gereformeerde theologische wetenschap.

Misschien is het nuttig te weten, in welk gevaarlijk gezelschap men verkeert, als men meent en zegt, dat de wetenschap vijandig staat tegenover het eenvoudig geloof der gemeente.

Wie dit ; ^egt, - is in gezelschap van het rationalisme, dat het geloof der kerk verloochend heeft, omdat, naar men beweerde, de onbevooroordeelde, eerlijke wetenschap dat eischte. Men is begonnen den band tusschen geloof en wetenschap los te maken, en de rede te stellen naast het geloof. Maar het duurde niet lang, of de rede verdrong het geloof; de zgn. „godsdienstwetenschap" bracht de schriftuurlijke theologie om hals. De Schriftgetrouwen werden verbannen naar de nachtschool. In pamfletten werd het geloof der gemeente bespot en belasterd. Welk een onberekenbare schade is daardoor in de vorige eeuw aan de kerk des Heeren toegebracht.

En die kerk had geen genoegzame verdedigingswapenen, zegt prof. Bavinck terecht, omdat zij in de eeuwen der orthodoxie verzuimd had de wetenschappeUjke beoefening der theologie reformatorisch te stimuleeren. Wie de wetenschappelijke theologie in den ban doet, zal straks mee schuldig staan, als de kerk weerloos wordt in de bestrijding van ongeloovige wetenschap!

Ja, daar waren en zijn de talloozen, die meenen, Gode een dienst doen, door te verkondigen, dat de theologische wetenschap als zoodanig een doodsvijand is voor het geloof der gemeente.

Ik denk, om te beginnen, aan de mystiek van vroeger en later tijd, die haar wortels heeft in de oudheidensche zgn. „Gnostiek". Voor deze mystiek immers is alle denken, dat van conclusie tot conclusie gaat op grond van de waargenomen feiten, ja is alle woord als zoodanig een vijand, een sta-in-den-weg voor het ideaal van het geloof: het schouwen van de goddelijke werkelijkheid. God is (aldus de mystiek) voor het denken van den mensch on-kenbaar. Hij is slechts te „zien" in de religieuse extase, waarin alle ja en neen overwonnen is, en geen tegenstelling meer bestaat tusschen waarheid en leugen. De wetenschap, nu ja, die is voor de wereld, die raakt maar den buitenkant. Want het schouwen van de godheid, het één-worden met Hem, staat principieel tegenover het logisch nadenken over Zijn zwart op wit geschreven openbaring. De fides is een vijand van het intellectum, en het intellectum een vijand van de fides.

Anselmus zei wel: fides quaerit intellectum. En Doedes zei wel: ik keer het om: intellectus quaerit fidem. Maar (aldus de mystiek) beide zweer ik af. Geloof en wetenschap zijn eikaars vijanden, over en weer!

Eén van de merkwaardigste verschijnselen van onzen tijd is, dat, als het gaat om de gereformeerde wetenschap te overweldigen, „Pilatus en Herodes" vrienden worden. Want — in de verwerping van het „Fides Quaerit Intelleotum"^ staat naast de Mystiek trouw en broederlijk de groote vijand van de Mystiek: het Barthianisme, en in het algemeen: de dialectische theologie. In het kort komt Barth's verwerping van Anselmus' adagium: F.Q.I. hierop neer: God raakt in Zijn „openbaring" de wereld en den mensch slechts in het snijpunt van den verticalen bliksem-Zijner-heiligheid èn het horizontale vlak van ons vervloekte leven. Zoo kan men Hem slechts kennen „im Augenblick", in dat punt des tijds, waarin Hij invaart in ons leven. Maar die openbaring Gods is en wordt nooit een zaad, dat Hij zaait in den akker der wereld; dat daar nederwaarts wortelen en opwaarts vruchten geven kan. Gods openbaring wordt nooit een kapitaal, waarmee wij menschen hier beneden werken kunnen. Alle theologische arbeid kan nooit verder komen dan het geven van een „Hinweis", een toe-speUng; het blijft slechts een vragen, niet naar waarheden en dogma's, maar naar dè waarheid, hèt dogma; Ieder, die tracht, op „grond" (dat woord is al mis, zegt Barth!) van de openbaring Gods een theologie, een wetenschap te bouwen, bouwt in werkelijkheid altijd een toren van Babel, 'bezondigt zich aan „hybris", aan schrikkelijken hoogmoed. Er i s geen christelijke cultuur, en geen christelijke politiek en nog veel minder een christelijke wetenschap mogelijk. Zeker, een mensch kan denken, nadenken, combineeren en concludeeren, maar hij kan nooit „christelijk" denken, nadenken, etc. Het is totaal onverschillig, op welke wijze ik filosofeer, en wetenschap bedrijf. Alles ligt op den éénen hoop van Gods vervloeking. Al kan 't God behagen, vandaag deze, njorgen dié wijsbegeerte of dat stelsel te gebruiken, om haar aan te raken met den bliksem Zijner zelfopenbaring.

Ge gevoelt 't: zoo is alle christelijke wetenschap onmogelijk geworden.

En waar dit alles nu zoo is, waar èn het rationalisme, èn de mystiek — en daarbij nu ook het barthianisme, dat wonderlijk mengsel van modernisme en mystiek, doodsvijanden blijken te zijn van christelijke wetenschap als zoodanig, daar. is het toch wel zaak, den Fides-naam te behouden, en op onze hoede te zijn tegen reactionaire vrees voor de wetenschap. Of, positiever gezegd: daar is het zaak, weer met volle kracht te belijden: „Fides Quaerit Intellectum"!

Het wordt hoog tijd, zoowel „geloof" als „wetenschap" nu nader te omschrijven.

Over het eerste kunnen we kort zijn. We willen slechts nadruk leggen op dit accent: wie de verzoening door Christus deelachtig werd, is in genade weer gezet op den oerouden verbondsweg van het paradijs. Hij gaat weer leven in de geloofs-gehoorzaamheid, die stap voor stap vraagt naar Openbaringslicht. Hem is weer mogelijk geworden, in dit leven aan te vangen de vervulling van de oorspronkelijke opdracht; in heel het leven den wil des Vaders te volbrengen. Zijn groote levensvraag is niet: hoe kom ik in den hemel? — maar: Heere, wat vidlt Gij dat ik doen zal in deze Uw wereld, het werk Uwer handen? Zijn groote levenswerk is, om 't in de woorden der belijdenis te

zeggen: God te kennen door twee middelen: rechtstreeks door Zijn heilig en Goddelijk Woord; en dan ook, bij het licht van dat Woord: door de schepping, onderhouding en regeering der geheele wereld" (N. G.B., art. 2). Opdat hij als profeet Zijn Naam beUjde, als priester zich tot een levend dankoffer Hem offere. «n als konüig met een vrije en goede conscientie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde (Cat. antv/. 32). En hij heeft dat, naar den regel der dankbaarheid, te doen met geheel het hart, en met geheel de ziel, en óók met geheel het verstand! (Cat. antw. 4).

Dat is de schriftuurlijke beschrijving van het geloof, Jat een stellige kennis is van al wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft (Cat. antw. 21).

En v/at is wetenschap? Laat ons trachten, dat (met weglating van allerlei

Ingewikkelde definities) zoo eenvoudig mogelijk voor onze aandacht te trekken.

Ons Nederlandsche woord „weten" is naar zijn grondbeteekenis afgeleid van het Latijnsche woord „zien". Weten is kortweg: de dingen zien, zooals ze zijn. Het is vrij simpel, te zeggen, hoe dat in z'n werk gaat.

Dlaar ligt een bepaald ding voor U. We zeggen dan: het is een ob-ject (dat beteekent letterlijk: het ligt daar voor u). Nu gaat U ernaar kijken. U kunt dat doen, want U hebt waarnemings-organen, zintuigen 'va.n zien, tasten, ruiken en proeven. God heeft U die vermogens gegeven. Hij heeft op wonderlijke wijze Uw oog en oor verbonden met Uw hersenen, die de indrukken der zintuigen opnemen, en ze U bewust doen. •worden.

U gaat dus met die zintuigen het ob-ject, de „Gegenstand" waarnemen. U moet dat gehoorzaam doen. U moet sub-ject zijn, dat is: U gehoorzaam onderwerpen aan dat voor-werp. Slechts dan gaat U het door Uw zien kennen. U moet niet met uw eigen voorstellingen naar dat voorwerp komen. U moet het zich niet fantaseeren zóó als u het graag hebben wou. Neen, U moet zich de kennis van dat voor-werp geheel cadeau laten geven.

Maar dan is u er natuurlijk nog niet. U 'gaat het ob-ject van alle kanten bekijken. Maar Ü gaat ook opletten, op welke plaats het staat in het door God geschapen geheel der wereld. U vraagt maar het verband, waarin dit voor-werp staat tot andere. Dat is: U gaat vragen, niet alleen: hoe is het'? en wat is het? Maar ook: waartoe is het? En dat vraagt U niet slechts van één bepaald ob-ject, maar van meerdere, van alle, die onder uw waarneming komen te liggen.

In het weten is de waarneming dus no. één. Maar ze wordt gevolgd door de bezinning, het na-denken (ons denken kan nooit anders dan na-denken zijn!). Zoo gaat dan de na-denkende waarnemer de verschillende voorwerpen zien in onderling verband. Hij gaat ze groepeeren, classificeeren. Hij gaat ze, beschrijvend, zetten in een bepaald schema, in een systeem, dat hem is ingegeven door de gehoorzame waarneming, en zoo bouwt hij zijn theorie op.

Neen, dat is geen licht werk. Dat was 't wel voor Adam. Toen hij de dieren namen gaf, doorschouwde hij spontaan, intuïtief, hun wezen, hun plaats en taak en bestemming in het geheel der schepping. Wij echter moeten ons deze kennis verwerven door veel denken en waarnemen en bezinnen. Wij kunnen slechCd wetenschap vermeerderen in het zweet van ons aangezicht. Maar, wij kunnen het. Hoezeer ook met allerlei beperkingen, en in gestage worsteling tegen wanbegrip 'en vergissing. Het verwerven en vermeerderen van kennis is mogehjk gebleven.

Zóó wordt, simpel omschreven, door het kennen de kennis verworven. En om het dan samenvattend zoo te zeggen, in de woorden van Prof. Schilder: wetenschap (dus de kennis, die door kennEN verkregen wordt) is de systematische eenheid van de kennisinhouden, die principieel bij elkaar hooren, èn de methodisch opgezette arbeid van wie zulk een eenheid zoeken te verkrijgen langs den weg van onderzoek en nadenken.

Nu hoor ik al bezwaren, en zie ik verschillende handen afwerende bewegingen maken. U hebt daar woorden gehoord, die u gewoonweg doen rillen; woorden als „systeem", „schema" en „theorie". U hebt die woorden leeren haten misschien; ze in elk geval leeren schuwen.

Maar ook terecht'? We gelooven het niet. Want wat is „theorie" anders dan wat het letterlijk beteekent: een kijk hebben op een bepaald ding, en een groep van dingen in hun onderling verband. „Theorie" is: de dingen zien, zooals ze zijn, in plaats en verKand, in taak en doel.

En „systeem" — o ja, de vrijmaking ontworstelde zich aan een bepaald systeem, aan een eigenwillig en dus hoogmoedig systeem, aan • valschelijk genaamde wetenschap. Maar dat hebben we niet gedaan, om nu maar klakkeloos het systeem te haten! Eer men dat doet, leze men eens, wat • prof. Bavinck schreef over: „Het voor en tegen van een dogmatisch systeem".

Men moet niet tegen het systeem den eenvoud in het geweer roepen. Dan weet men niet, wat men doet. Want het systeem is niets anders dan juist den eenvoud zoeken! Systeem is: de dingen laten staan, en zien, in het verband, waarin God ze geschapen heeft. Heel de schepping is een ontzagUjk en eerbiedwekkend systeem. Want de schepping is vrucht van den raad Gods. Ze is planmatig. Aangelegd op een bepaald einddoel. En ie^er onderdeel is in het geheel inge­ schakeld. En in elk schepsel is weer systeem: in elk organisme wordt het onderdeel beheerscht door het geheel. Hoe hooger het schepsel staat, hoe heerlijker systeem. Het systeem is niet de dood voor het leven, maar de verklaring ervan. Er is geen leven zonder systeem.

Hekel aan een, systeem is bewijs van onverstand. Reeds in de beHjdenisgeschriften is er het streven naar orde, en samenhang, naar systeem. En systematische wetenschap streeft ernaar, een sam.envattenden kijk te verwerven op dat gedeelte van het kosmisch leven, dat zij zich tot veld van onderzoek koos!

Dit moge voldoende zijn, om vast te stellen, dat het in de reformatorische worsteling van heden niet mag gaan tégen de wetenschap als zoodanig, en tegen het wetenschappelijk systematiseeren van kennis-inhouden. En het moge duidelijk gezegd, dat er geen tegenstelling is tusschen. geloof-en wetenschap, maar fides quaerit intellectum!

Er kan ook geen tegenstelling tusschen die beide zijn, want God heeft beide geschapen, en Gods werken zijn één. Hij heeft het kennen geschapen, en geeft aan dat kennen kennis-inhoud door Zijn Woord en Werk.

Als we een strijd te voeren hebben, dan is die gericht tegen de valsche wetenschap, maar nooit tegen de wetenschap als zoodanig.

Want, nog eens, er is geen tegenstelling tusschen geloof, en wetenschap. Het geloof is ook niet bang voor werkelijke wetenschap, want de feiten en dingen, die de wetenschap onderzoekt, zijn feiten en dingen van 'den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus.

Integendeel — alle wetenschap gaat uit van geloof. Tegenover Doedes, en het modemisme, die zeiden: van weten tot gelooven, houden wij 't met Anselmus: van geloof tot weten. In de vorige eeuw meende de hoogmoedige, afvallige wetenschap wel, dat zij het geloof, in eiken zin, kon missen. Maar het was een groote vergissing. Juist die afvallige wetenschap ging in allesbeslissende mate uit van een bepaald geloof, maar dan een valsch geloof, een geloof dat een tota'al anderen inhoud had dan „al wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft". Het evolutionisme, dat het geloof in Christus verwierp, ging uit van het geloof in de oer-stof, waaruit alles zou zijn voortgekomen.

Wij moeten de wetenschap, in onze vrees voor haar, niet teveel' eer bewijzen! Als ik u één voorbeeld mag noemen uit den theologischen strijd van de laatste eeuw: de naam van een zekeren Wellhausen is voorgoed verbonden aan een breed-opgezette poging, om het Oude Testament uit elkaar te scheuren, en toe te schrijven aan redactoren, zeg maar gerust: samenflansers, die het met de waarheid en eerlijkheid niet zoo nauw namen. En schier heel de wetenschap heeft voor deze theorie de knie gebogen. Nu zegge men niet: o, zie je wel, hoe gevaarlijk die wetenschap is. Want, al kwam deze theorie oogenschijnlijk met een berg van allerlei argumenten, die onweersprekelijk schenen — Prof. Holwerda heeft in de college-zaal onzer School bewezen, dat deze man (? ooals hij 't uitdrukt) „liep aan het handje van zijn filosofisch dogma". Wellhausen heeft héél zijn theorie vóór-wetenschappelijk gebouwd op een bepaalde onderstelling, een bepaald, maar dan valsch, geloofsvooroordeel. En Gods feiten zijn reeds bezig, heel zijn bouwsel af te breken.

Daarom gaat de strijd niet tegen de wetenschap, maar tegen dié wetenschap, die uitgaat van een valsch geloof.

Alle wetenschap gaat uit van geloof. Dat is: van een vóór-wetenschappelijke binding aan een bepaalde belijdenis. Of men dat nu wil weten of niet. Er is geen wetenschap zonder vooroordeel. Het gaat altijd „per fidem ad intellectum", door het geloof tot het weten. De tegenstelling is niet: geloof óf wetenschap. Maar wetenschap die uitgaat van het geloof in Gods betrouwbare en feillooze Woord, contra de wetenschap, die in verwerping der Schrift uitgangspunt neemt in een' valschen geloofsinhoud.

Dit geldt van alle wetenschap. Dus ook van die wetenschap, die beoefend wordt aan onze theologische hoogeschool.

Allen, die haar beoefenen, hebben zich vóór-wetenschappeHjk, als lid der gemeente, te binden aan de belijdenis der kerk. Maar, als zij dat doen, en zoo zich buigen onder Gods Woord, dan kunnen zij arbeiden aan een wetenschappelijke, wilt ge: een systematische theologie.

Zij kunnen dat, want God gaf Zijn Woord. Daarin sprak Hij over Zichzelf, en over de werken Zijner handen. Hij doet Zich daarin kennen, in Woorden, die ons wel niet alles openbaren, omtrent God, maar die, in wat ze ons van Hem zeggen, volkomen betrouwbaar zijn. God, als de groote Paedagoog, heeft Zich ui Zijn openbaring zóó ingesteld op ons kenvermogen, dat de mensch, die zich onder Zijn Woord volstrekt buigt, kennis-inhouden ontvangt, die hij bewerken kan met zijn kenvermogen. Ja, omdat die Schrift duidelijk is in haar spreken, kan zij gebruikt worden als bewijsboek voor de dogmata der kerk. In de theologische wetenschap is onmisbaar, en zeker niet onvruchtbaar de coöperatie, de samenwerking, tusschen den openbaringsinhoud en de ratio, het denken en gevolgtrekken van den wetenschappeUjken arbeider.

Als dan maar steeds, bij eiken stap dien hij doet, de Schrift voor hem blijft de norm en rechter, de oordeeler der gedachten. Als hij dan maar geen systeem aan de Schrift opdringt, maar het systeem van de Schrift zélf zoekt te kennen en te beschrijven.

Theo-logie —• als onze vaderen dit woord gebruikten, bedoelden zij met „-logie" terdege: de geloofskennis die de Schrift geeft omtrent God. In dit woord liggen gelooven en weten onlosmakelijk in elkaar gestrengeld.

Zoo is dan het groote OB-JECT, dat alle theologische wetenschappelijke arbeid aan onze school voor zich heeft liggen: Gods Zelf-openbaring. En, omdat de Schrift Gods Zelf-openbaring is, is Hij, zooals Hij Zich in Zijn Woord woordelijk heeft doen kennen, het voor-werp der theologische wetenschap.

God zegt in Zijn Woord vele dingen. Maar er is systeem in. Het is één plan-matig geheel: de ééne geschiedenis der Gods-openbaring. Zij is gegroeid, doordat God in Zijn 'Verbond met den mensch sprak, en in

elk volgend spreken voortbouwde op Zijn voorafgaand spreken. Hij verklaart het één met het ander. Hij zegt niet alleen, hoe de dingen zijn, maar ook waarom en waartoe ze zoo zijn. En doet zich alzoo kennen als den levenden God, Die in Christus Zijn heil volmaakt.

Het is mijn taak niet, U in te leiden in het geheel der theologische studie, en in de taken en onderlinge verhoudingen der verschillende onderdeelen.

Maar uit alles, wat gezegd is, kan ieder duidelijk zijn, wat de taak is van de wetenschappeUjke theologie. Zij heeft vóór zich liggen de Schrift. Zij komt tot die Schrift, nadat ze zich gebonden heeft aan de belijdenis der ker"k. Nu gaat zij die Schrift onder-Zoeken, gehoorzaam en onderworpen. Zij gaat daaruit God kennen. Zij gaat nadenken over het dogma der kerk, in gebondenheid aan de Schrift, in voortdurende toetsing aan heel Gods spreken. En zij tracht zoo al denkende, de eenheid te vinden van al Gods spreken, en van al het belijden der kerk.

Zal zij dat kunnen doen, dan heeft ze noodig een omvangrijke kennis. Kennis van de grondtalen Hebreeuwsch en Grieksch, van het historisch milieu, van het totstandkomen der Bijbelboeken. Want zij moet gehoorzaam en geduldig zich laten beheerschen door haar ob-ject. Door wat er' letterlijk en precies staat. Zij mag niet tot de Schrift komen met haar eigen gedachten, maar moet al haar kennis van Gods Woord cadeau willen krijgen.

Geen wonder, dat daarom de Gereformeerde theologie staat in het isolement. Zij gaat immers uit van het feilloos geïnspireerd zijn van den letterlijken tekst. Zij neemt elk onderdeel van een bepaalden zin, bekijkt het nauwkeurig, weegt het als op de hand, en beschouwt het in het geheel van den zin. Zoo leert zij dien zin kennen, maar óók weer dien zin in het geheel van alle zinnen, en hoofdstukken en bijbelboeken. Zoo zoekt zij naar de systematische eenheid van alle kennis-inhouden, die de openbaring Gods haar verschaft — dat is haar theologisch systeem!

Nu kan men-vragen: hoe verhoudt zich deze.wetenschap tot het geloof der kinderen Gods en het leven der Kerk? Is dit kennen en deze kennis van de wetenschap een totaal andere, andersoortige, dan het kennen en de kennis van het geloof dèr gemeente?

Er zijn er, die dit beweren. Wij meenen het te moeten ontkennen.

Uiteraard zal de Schrift ons ook hier den weg hebben te wijzen. We moeten volstaan met een keuze uit het vele, dat te noemen zou zijn.

Het woord „wetenschap" komt in de Schrift veel voor, natuurlijk niet als technische term, maar toch wel zoo, dat haar spreken beslissend is voor alle kennen, ook het wetenschappelijke.

In tegenstelling met bijvoorbeeld de Grieksche wijsbegeerte, is de kennis, het weten, waarover de Schrift het heeft, betrokken op den levenden God, zooals Hij de historie leidt, en tot den mensch komt met Zijn eischen en beloften. Dit kennen, dat dus steeds eerst een intellectueel kennen is, grijpt echter ook steeds naar de gehoorzaamheid in het practische leven. God te kennen, dat is altijd óók: aar Zijn Woord handelen. Men denke aan het Spreukenboek. En aan woorden als deze: De waarheid Gods is overvloedig tot Zijn heerlijkheid" (Rom. 3:7) — „Zij dwalen altijd met het hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend"

(Hebr. 3 : 10).

Die kennis Gods is geschonken door Hem, die de waarheid is, en het leven (Joh. 14 : 6). Hij is het Licht, dat is: e Kennis, der wereld. En Hij verlicht een iegelijken mensch, komende in de wereld (Joh. 1). Dat wil niet zeggen, dat ieder mensch. die in de wereld komt, verlicht wordt, zooals wel is beweerd. Maar dat Christus, door Zijn komen in de wereld, Zijn licht laat uitstralen, zoodat ieder mensch, die Hem erkent, en niet de duisternis liever heeft dan het licht, Hem kan kennen, en in Hem God zelf. Hij geeft de kennis der waarheid. De waarheid omtrent God zelf en aangaande al Gods werken. In die waarheid zal nu ook de geloovige wandelen. Zijn leven en al zijn werken erdoor laten beheerschen. En zoo het eeuwige leven deelachtig zijn.

Het geloof werpt zich op die Schrift, om God steeds beter te kennen in al Zijn spreken, en in de eenheid van Zijn spreken. Hij grijpt naar de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen, om zoo als kind des koninkrijks te wandelen.

Nooit is in de Schrift die kennis een interesse van een zelfgenoegzame wetenschap. Maar steeds dient zij den opbouw der gemeente in geloof en wandel. Zij leert den mensch in dit leven voor den Heere te leven. Dat bedoelt de Schrift, als zij spreekt over de „gezonde leer". 1 i m s w

Is nu het wetenschappelijk kennen en de wetenschappelijke kennis iets radicaal anders, dat met dit geloofskennen en deze geloofskennis niets uitstaande heeft? f v s

Wij ontkennen dit ten stelligste! Wij meenen, in den arbeid der wetenschap niets anders en meer te moeten zien dan een ver-bijzondering van de kennis, die ieder mensch heeft in de dagelijksche ervaring, en, v c z t wat de theologie betreft: door het dagelijksch onderzoek der H. Schrift.

Ja, vaak heeft men wel het wetenschappelijk kennen losgemaakt van het kennen van Jan en alleman. Toen werd de Universiteit een eiland temidden van het ploertendom der groote massa. De wetenschapsmensch zou een ander waarnemingsorgaan hebben dan de gewone mensch, en feitelijk óók een andere wereld. Gelukkig is deze universitaire hoogmoed voor een belangrijk deel gebroken. De school der wetenschap wil weer midden in het volksleven staan, en zoo trouw blijven aan haar oorsprong: was ze immers niet ontstaan uit de eischen van het practische leven? „De hoogmoed past de wetenschap niet, omdat zij geen enkele andere bron van kennis heeft, die ook niet openstaat voor het weten dat uit de dagelijksche ervaring spruit.

Weliswaar zal de wetenschapsman deze bronnen meer opzettelijk, en dus met grootere naTuwkeurigheid onderzoeken dan de gewone mensch. Maar beiden zien „dezelfde wereld, met dezelfde zintuigen, en zijn onderworpen aan dezelfde d'enkwetten" (Bavinck). Het „kennen" van art. 2 der N.G.B, geldt evenzeer het wetenschappelijk kennen, en dus het geloovig wetenschappelijk kennen. Het woord: „zalig-zijn de reinen van hart" is onder meer óók een streng wetenschappelijke uitspraak! Het verschil met het gewone kennen ligt slechts hierin, dat de wetenschapsman zijn leven niet behoeft' te besteden aan handenarbeid of kantoorwerk. Hij kan en mag zich geheel werpen op het waarnemen, het kennen en doordenken van het ob-ject zijner studie.

Hij doet dat niet louter voor zijn plezier en interesse. Hij doet dat als een goddelijk beroep. Hij heeft in de geloofsgemeenschap der kerk de taak, om door opzettelijk onderzoek en nadenken zijn broeders en zusters te helpen in het beter verstaan van den wil des Vaders, en in het kennen van de zaligheid Gods; opdat deze broeders en zusters hun ambt te beter kunnen vervullen.

Zoo is de wetenschappelijke studie ontstaan. Het geloof drong tot het doorvorschen, en het de dingen zien in hun systeem. Datzelfde geloof riep om. scherpe wapenen in den strijd tegen de ketters. En dat geloof roept .nog steeds. Niet ieder uwer kan zijn volle kracht geven aan de bestudeering der H. Schrift. Want God gaf ieder van U.Uw werk, om dat te doen met al Uw kracht. Niet ieder kan den grondtekst leeren lezen, en de omstandigheden bestudeeren, waaronder de Bijbelboeken geschreven zijn. Evenmin als iedere boer een uitgebreide studie kan maken van de meststoffen in hun scheikundige samenstelling, en van den organischen opbouw der gewassen. Maar wel zal hij zich de resultaten van die studie, die door anderen geschiedt, ten nutte hebben te maken.

Het geloof zoekt kennis van God, van Zijn Woord en Zijn werken. En roept daarom om de opzettelijke, wetenschappelijke bestudeering daarvan. Opdat zoo de theologische studie de gemeente helpe in het kennen van haar God en Zijn groote werken, en in de getrouwe vervulling van haar dagelijksche roeping.

De wetenschappelijke studie ligt alzoo in het verlengde van het kennen der gemeente. En heeft tot taak, deze laatste te dienen. Pides quaerit intellectum!

Het is genade en de eere voor de geschiedenis der theologische hoogeschool, dit steeds te hebben verstaan, en door die gedachte te zijn gedreven. Zij is opgericht met het eenige doel, de kerken te dienen. En wie dan het prachtige boekje van Prof. Bouwman: „Onder veilige hoede" leest, ontdekt, hoe juist dat doel heeft doen streven naar echt wetenschappelijken uitbouw. Telkens leest ge weer: men kwam tot het inzicht, dat een groote achterstand moest worden ingehaald. Want theologen van naam hadden zich in '34 niet vrijgemaakt. De behoefte aan verdieping der studie groeide. De S'ynode van Amsterdam 1866 dringt aan op verhooging van de eischen voor het "toelatingsexamen. Steketee begint zijn werk met een rede over „het nut der wetenschappen, bijzonder voor den evangelie-dienaar". Noordtzij geeft in zijn inaugureele rede (volgens Kuyper's getuigenis) een „heerhjke synthese tusschen geloof en kennis". De Sjmode van Utrecht '77 ijvert voor verbreeding en verdieping der theologische studie, en stelt een nieuw reglement op. In 1882 zeggen de Curatoren in hun verslag: „Wij zijn met het onderwijs nog niet, waar wij wezen moeten; wij hebben noodig mannen van godsvrucht en wetenschap. En, om niet meer te noemen: de Synode van 1893 roept om een reorganisatie van de school der kerken tot „een wetenschappelijke hoogeschool".

Het blijft een aanklacht tegen velen, dat eerst in 946 de sluitsteen op deze ontwikkeling kon worden ngevoegd door de erkenning van het promotierecht. En dit alles: om de kerken, om het geloof der geeente te dienen. Neen, er was geen onderscheid tuschen opleiding van predikanten èn wetenschappelijk erk. Beide waren grondig één!

Fides quaerit intellectum. Ook vandaag, in de reormatorische worsteling, waarin de Heere ons geoerd heeft. En daarom zal in dien strijd de Hoogechool der kerken een geheel eenige taak hebben te ervullen. Zij zal de valsche wetenschap der synodoratie hebben te ontmaskeren. Zij zal vaardig moeten ijn in den strijd tegen den afvalligen tijdgeest, ook in heologisch opzicht.

Zij zal in het opnieuw gehoorzaam luisteren naar de Schrift positieven theologischen opbouw hebben te leveren, en zoo dienen de reformatie van het gansche leven. Het levend geloof der kerk zal haar dragen op de vleugelen des gebeds, zal haar doordringen tot in haar studeerkamers en college-zalen. En zóó, ook zóó alléén, zal zij op haar beurt de kerk des Heeren dienen.

Hoogeschool, de kerken vragen van U wetenschap, systematische theologie, reformatischen opbouw.

Zij willen U daartoe geven, wat zij kunnen. Het mag U aan niets ontbreken. Het beste is voor U nauwelijks goed genoeg. Want zij verwacht van U echte wetenschap, gezonde, Gereformeerde studie, opgebouwd op den' eenigeji grondslag van het geloof der vaderen, van. het getuigenis der apostelen en profeten!

Want: fides quaerit intellectum.

Of er dan geen gevaren zijn? -' '• '

Natuurhjk wel. Ze zijn er nergens meer dan hier in Kampen, aan den Broederweg no. 15.

Alle wetenschappelijk denken Vjrandelt op den rand van den afgrond.

Want wij kennen ten deele. Dat beteekent niet: „wij kennen maar een deel, een stukje hier en een fragmentje daar". Zoo wil Barth het. Maar wij hebben het volle, het (ik mag dat nu zoo wel zeggen) systematische Woord. En dat Woord is zeer wijd en diep. Maar ons kennen is ten deele. Het is een zien in een spiegéL En de zonde ligt op den loer, ook de denkzonde. Er is noodig een voortdurend waken en bidden, om niet in verzoeking te komen. Der theologische hoogeschool past groote ootmoed. Hij is het kenmerk der ware studie. Halve wetenschap maakt hoogmoedig, werkehjke wetenschap maakt klein voor God en de menschen. Men zij niet wijs boven hetgeen men behoort wijs te zijn.

Zeker, ook de school moet van dag tot dag bewaard worden.

Maar dan zal zij haar taak kunnen vervullen. Zij zal de smaadheid van.Christus willen dragen. Zij zal alleen moeten - durven staan in de wereld der wetenschap. Maar zoo zal zij echt wetenschappelijk zijn. En werk hebben tot den jongsten dag.

Wee, indien-de wetenschappeUjke studie zou worden veracht, of gestaakt. Zalig die dienstknechten, die de Heer zal vinden, midden in hun werk, ook hun wetenschappelijk werk. En zulks in levend contact met de gemeente van Jezus Christus.

Nu zie ik weer boeren, burgers en buitenlui uit alle oorden optrekken naar hun geliefde Hoogeschool: fides quaerit intellectum.

Nu zie ik overal in den lande onze vrouwen en meis-^ jes op stap, en op de fiets, opdat de professoren maar - dure, geleerde boeken zullen kunnen koopen: fides quaerit intellectum.

Nu zie ik onzen geliefden, zoo noode hier gemisten Greijdanus. Hij is gedurende al zijn Kamper jaren de incarnatie geweest van den naam van het studentencorps, dat hem, eindelijk, koos tot eerelid. Zijn wetenschap was van de beste soort, van het zuiverst gehalte. Zijn kennis en belezenheid was geweldig. Zijn studenten hebben hem aan het werk gezien: ieder woord nauwkeurig gemeten, gewogen, gezien op de plaats, waarop het stond, vooraan of achteraan in den zin. En lederen zin gezien in het verband. En ieder onderdeel gelegd naast het geheel der Schrift. En iedere misvatting van andere geleerden afbrekend tot den grond toe. En zoo, wikkend en wegend, in trouwen eerbied, den zin der Schriften. Overziende het geheel. Maar ook, vermoeiend bijna, maar nooit vermoeid, elk onderdeel, ja eiken letter bejegenend als een geschenk des Geestes. En die. stille arbeid ondergroef de valschelijk genaamde wetenschap, kweekte een geslacht van geestdriftige, reformatorische werkers. Hij wees de kerk den weg in de dagen der vrijmaking.

En deze zelfde Greijdanus, naar Roomsch oordeel een der grootste hedendaagsche exegeten, eerbiedig, en geloovig lezend zijn Grieksch testamentje, het brood des levens.

Wie dézen groote in het koninkrijk der hemelen niet verloochenen wil, belijde dan ook: fides quaerit intellectum.

SAMENKOMST IN DIE BROEDERKERK

In deze kerk, waar men tot in de gangpaden en de trappen van den preekstoel stond opgepakt, had Prof. P. Deddens de leiding, die de samenkomst opende met het volgende woord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1949

De Reformatie | 12 Pagina's

Fides Quaerit Intellectum

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1949

De Reformatie | 12 Pagina's