GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PLURIFORMITITIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PLURIFORMITITIS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vorige weken besproken incidentje van het haastig ^vliegen van synodocratische voorgangers op een geïmproviseerden term (van den „altijd royalen" God), waarmee de aangevochten leer der gemeene gratie op de been scheen te kunnen worden gehouden, heeft een symptomatische en in zooverre algemeene beteekenis. Het laat ons zien, hoeveel kwaad kan worden aangericht, als iemand een onjuiste terminologie kiest voor een in zichzelf niet zoo kwaad bedoelde zaak. De onjuiste term zet zich dan vastjn het geheugen der menschen; -leerlingen willen hun meester niet loslaten; de term, ofschoon zelf soms ingaande — wat Kuyper van de pluriformiteit der kerk erkende — tegen het spraakgebruik der confessie, krijgt straks een min of meer dogmatischen klank, wordt zoo onwillekeurig ook zelf confessioneel geijkt geacht, en het kost veel moeite en verdriet, hem er straks weer uit te werken. Stilstand is er immers niet.

Zie het maar weer aan de pluriformiteit. Kuyper heeft, van de belijdenis zich in dezen los makende, de pluriformiteit der kerk geleerd. Met behuip van dit adagium loopen thans duizenden de confessie voorbij, en voeren een praxis in, die tégen de confessie indruischt. En nu komen zijn leerlingen meer en meer vrijmoedig aandragen met een nieuwe leus: de pluriformiteit van het belijden. Of van de belijdenis.

Zoo b.v. in S.S.R., de Unie van aanvankelijk gereformeerde studenten aan openbare hoogescholen. Daar zijn thans geesten aan het werk, die, als ware het de gewoonste zaak ter wereld, schrijven over de pluriformiteit van het bel ij den.

Nu moet men hun toegeven, dat ze voor dit nieuwe, en, laat het maar meteen gezegd zijn: ongereformeerde adagium, voor een deel kunnen teruggaan op Kuyper zelf. Deze heeft immers de pluriformiteit van de kerk willen steunen, o.a. met het argument, dat d e waarheid Gods zóó rijk was, dat men geen enkele kerk kon vinden, waarin die volle waarheid geheel en al tot haar recht kwam. De ééne kerk kon d i t waarheidselement, de andere weer dat naar voren halen; zoo vulde het ééne het andere aan.

We gaan daar thans niet op in, doch volstaan met de opmerking, dat hier van aanvullen sprake is, wat iets anders is dan tegenspreken. „A a n-vullen" geschiedt daar, waar men waarheid A èn waarheid B over twee kerken verdeeld ziet, terwijl ze beide van God zijn, en dus tot BEIDE alleen maar „ja" gezegd worden moet. Maar er zijn gevallen, waarin ten aanzien van waarheid A de een „ja" en de ander „neen" spreekt; en insgelijks voor wat betreft waarheid B. Ieder beseft onmiddellijk, dat het een ongeoorloofde sprong is, wanneer nu iemand den pluriformiteitsnaam overdraagt van aanvulling s-óptegenspraaks - gevallen.

Maar dat is een tweede zaak. De e e r s t e is, dat Kuyper zelf, door kerkelijke pluriformiteit te verdedigen met het argument, dat de „waarheid" te rijk en te veelomvattend is voor één kerldnstituut, daarmee de pluriformiteit tot een „a 1 e t h e i s c h e" aangelegenheid gemaakt heeft. Althans daartoe óók. (Aletheisch beteekent: samenhangend met de „aletheia", de waarheid, of met de vraag, wat al of niet „alethes", waar, is). Toen hij vervolgens van deze ale--theische zienswijze oversprong op de pluriformiteit van de kerk als geïnstitueerde waarheidsvelrkondigster of waarheidbelijdster, nam hij eigenlijk het hek van den dam. Men kon immers onmiddelUjk hem, den stichter eener vrije universiteit, de vraag stellen: waarom predikt u niet de pluriformiteit der universiteit? De waarheid is zóó rijk, en zóó veelomvattend, dat geen enkele (geïnstitueerde) universiteit haar ooit ten volle uitputten kan; de ééne zal hierop, de andere daarop het licht doen vallen; en dus: neem, tot troost over de gedeeldheid der universiteiten, het dogma aan van de pluriformiteit der universiteit en der we­ t e n s c h a p ; en kijk eens, hoe ver ge het sturen kunt. De V.U. één van de vele vormen der Hoogere Universiteit, der Onzichtbare, der Ware. De Luthersche ook. Waarom de Roomsche niet? De Utrechtsche? En wat dies meer zij?

Intusschen, wij gelooven, dat in dit voortschrijden van het een naar het ander een ziekte openbaar wordt; vandaar ons opschrift: pluriformit i t i s. De onzalige sprong van (denkbeeldige) gevallen, waarin de een A, de ander B, maar God zelf zoowel A als B zegt (aanvullingsgevallen), óp die andere, waarin de een „A", en de ander „weg-met-A" roept (tegenspraakagevallen), móet zich wreken. De wraak neemt de vormen aan van een onbarmhartig voortschrijdend relativisme. Van verzoening van ja en neen. Van het maken tot een bijkomstigheid van die dingen, waarvan men eerst heeft bezworen, dat ze geen bijkomstigheden doch als te belijden goddeüjke waarheden waren geopenbaard, gelezen uit alle boeken, die er maar zijn, boek der natuur, boek der historie, boek der conscientie, boek der wet, boek des evangelies, en wat meer als „boek" is uit te geven.

De consequentie van dit ziekteproces is natuurlijk, dat men (in theorie) de kerkeüjke belijdenis reserveert voor de kerk, doch in allerlei niet-kerkelijk verband teruggrijpt naar een kleiner quantum. Alsof niet ook het kleinste quantum woorden — als de woorden maar worden gevuld met inhoud — precies gel ij k staat met een even groot aantal hoofdS'tukken-vanleer als er w o o r d e n zijn. Zoodra een bepaalde belijdenisinhoud wordt aangevochten, komt de kerk, noodgedwongen, en tevens krachtens een «goddelijke genade, die haar te rechter tijd leert staan voor de openbaringsinhouden, er toe, precies te zeggen, wat ze onder die woorden verstaat. En daar k a n z e dan nooit meer van af. Men kan nu eenmaal niet afkoinen van wat aanvaard is als goddelijke openbaringsinhoud.

In S.S.R. hoort men al spreken over een „verbandsbelijdeni s". Ik hoor de lieden van de roomsche universiteiten of corpora al meesmuilen: zij kijken rustig toe, als protestanten zich terwüle van het feit, dat men in een bepaalde vereeniging met allemaal meer gelooft, wat men eerst b e w e e r d e te gelooven, nu zegt: houd je mond over dat niet gelooven in de kerk, want daar krijg je maar moeite en geharrewar en schorserij en zoo om zulke dingen, maar laat ons in de vereeniging elkaar tegemoet komen met een „verbandsbelijdenis": hetgeen neerkomt op een: terwille van het vérband met diegenen, die ons om de een of andere reden ontmoeten willen, inslikken van de beUjdenis. Men loopt zoo van zichzelf vandaan. Begonnen met het zeggen: wij zijn een unie van gereformeerde studenten (d.w.z. van zoodanigen, die voor alle gevallen en in alle omstandigheden de gereformeerde symbolen erkennen als goddelijke waarheid), eindigt men straks met het zeggen: wij laten het voor ieders verantwoordelijkheid, of hij bij ons wil hooren, maar als hij straks niet bij ons BLIJKT te behooren, dan zuilen we terwille van hem onze samenleving maar binden aan iets anders, dan we als bindend voor ons heele bestaan erkenden, toen we in zee staken-als imie van gereformeerde studenten.

De term „verbandsbelijdenis" lijkt dan mooi; maar in werkelijkheid is het geen belijdenis, doch een coupeeren ervan; en het verband, dat men zoo krijgt, is niet meer genormeerd door wat men als norm erkend heeft, doch door den wil-om-mekaar-vast-tehouden, nu we „tóch eenmaal" bij-elkaar-zijn.

Heeft men wel eens zich ingedacht, hoe het gekomen is tot het opstellen van meer in bijzonderheden afdalende belijdenissen?

Het is eigenlijk zoo heel gewoon gegaan: men begon met de twaalf artikelen (het apostolicum). Velen

zeggen vandaag: laat ons daarop terugvallen; hetgeen hetzelfde beteekent als te zeggen: schrap maar de hoofdstukken, en lees ons alleen de t i t e 1 s; en vraag ons verder niet meer naar rekenschap van de hoop, die in ons is.

Maar juist omdat het apostolicum belijdenis doet van wat God gedaan heeft als de Verkiezer-Bruidegom der bruid (Ezech. 16), mag een meer in détails tredende belijdenis niet worden achteruitgezet als. minderwaardig pietepeuterig menschelijk geknutsel, dat nutteloos de oecumenische kerk-tafel beslaat. Toen de eenvoudige taal der twaalf artikelen door tegensprekers (heusch niet door aanvullers)'werd aangevochten, en men aan de woorden een beteekenis wilde opdringen, die er niet in lag, toen moest de kerk het oude woord interpreteeren, d.w.z. verduidelijken. Niet veranderen, maar verduide-1 ij k e n: het w a s al duidelijk voor de eerste belijders, maar moest om en voor de tegensprekers nóg duidelijker worden vastgelegd.

Die nadere belijdenissen zijn dus geen „loei (leerhoofdstukken) speciale s", speciaal-belijdenisJES tegenover de „loei commune s", de meeralgemeene-belijdenlS van de twaalf artikelen, neen, ze zijn voor ieder, die die twaalf artikelen gelooft, en die van zichzelf gelooft, dat hij in zijn nadere meer-in-détails-tredende belijdenis daaraan getrouw blijft, óók zelve loei communes. Daar waren er b.v., die aan de woorden „Gods Eeniggeboren Zoon" gingen knabbelen; toen móesten ze wel worden verduidelijkt, d.w.z. geïnterpreteerd. En van één woord is er maar één interpretatie mogelijk; wat daarvan afwijkt, is geen interpretatie-naast-andere, maar in het beste geval, als er niet met opzet geknoeid wordt, een interpretatieip ó g i n g, die mislukt is. Of, er waren er, die heel het trinitarisch-historisch schema van de twaalf artikelen als zoodanig in de filosofische snijmachine wierpen: ze hielden de klanken der drieëenheidsleer over, maar het historische procédé van: eerst deed God de Vader dit, en tóen deed God de Zoon dat, was eruit weggeredeneerd. Filosofen als Hegel hebben o zoo gemaal het schema der drieëenheidsleer gevolgd: maar Hegel, die van den mysticus Jacob Böhme veel geleerd en ook wel met sympathie overgenomen heeft, was dan ook brutaal in het uitvlakken van grenzen: dat mystiek bedrijf. In zijn Filosofie der Religie onderscheidt hij prompt drie rijken: Het Rijk vaa den Vader, het Rijk van den Zoon, en het Rijk van den Geest. Maar we behoeven niet eens uiteen te zetten, wat hij van die „Rijken" maakt, om dan daartegen te strijden. Het is al genoeg, dat hij van de geschiedenis van Gods wérken een geschiedenis van God zelf maakt. De belijder der twaalf artikelen zegt: i k doe een verhaal van de historische wérken van den onVeranderlijken, raad' nemenden en besluitgetrouwen God. Hegel zegt: en ik reflecteer, als. filosoof, over de geschiedenis van Gods zelf-ontvouwing, zijn zelfontplooiing, zijn zelfontwikkeling, en als ik filosofisch daarover reflecteer, dan wordt die Grod in en door mij steeds meer van zich-- zelf bewust.

Welnu, vandaag hebben wij ook rondom ons een heirleger van menschen, die de woorden der twaalf artikelen weerspreken en hun trinitarisch schema breken. De oudere generatie ging in zoo'n situatie opnieuw belijden. De jongere probeert de belijdenis te coupeeren. En zoo gaat de kerk verloren, naar den mensch gesproken.

En nu konden we oneindig veel meer voorbeelden aanhalen uit de geschiedenis van het denken, als illustratiemateriaal bij onze stelling, dat sinds de gemeente der eerste christenen optrad, er heel veel gedaan is, om zoowel bepaalde woorden, als ook heel het trinitarisch-historisch plan of schema van dit oeroude symbool te ontkrachten, te verwringen, te ontstelen aan de kerk.

Maar we noemen er niet meer. We zeggen alleen maar: de kerk, die aan het „fundament der apostelen en profeten" trouw bleef, heeft zich, heusch niet „voor de aardigheid", telkens weer genoodzaakt gezien, haar credo te interpreteeren, beter gezegd: te dêtailleeren, te praeciseeren, puntiger nog en discreter te zeggen, wat ereigenlijk al in stond.

Daarom kan alleen de ontrouwe kerkzoon op die in détails tredende létere symbolen afgeven, onder het schimpen van: loei der sécte; alsof hij dan daartegenover het apostolicum wilde eeren als loci-der-kèrk, loei communes.

Neen, een nadere belijdenis wil even commuun zijn als de twaalf artikelen; en als er niet even zooveel lieden zich daarvoor en daarachter stellen, ligt dat niet aan die belijdenis, die een werkelijke interpretatie van de twaalf artikelen is, doch aan de b e 1 ij d e r s, die fouten maken, traag zijn, sectarisch drijven, o f loslaten wat er stond, zonder dat ze het willen wéten. Want ook de twaalf artikelen behooren tot de „m a r t e 1 a r e n" van de kerk; alleen trekken erg veel bedienaars van de martelwerktuigen een kerkelijke toga aan voor dit bedi^'f.

Loei communes alzoo, deze twaalf artikelen. Twaalf titels, maar men dénkt de hoofdstukken, terwijl men de titels zégt. Zij, die spreken van een geboorte uit de m a a g d, en van een nederdaling ter helle, en van den eeniggeboren Zoon, die verzekeren meteen, dat ze geen oudwijfsche fabelen achterna geloopen zijn, geen „profane oudewijven-fabels", vertaalt de roomsche Canisius-bijbel (vgl. 1 Tim. 1:4;

4 : 7; 2 Tim. 4 : 4: it. 1 : 14; 2 Petr. 1 : 16). Het is geen toeval, dat dit protest tegen oudewijven-fabels zoowel als tegen de suggestie ook maar, dat men in de apostolische kerk zich met fabels of mythen (!) zou kunnen voeden (in 1 Tim. 4:7) in nauw verband staat met de op het apostolicum wel gelijkende samenvatting van het mysterie: et is geopenbaard in het vleesch, gerechtvaardigd in den Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

PLURIFORMITITIS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's