GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Met een ,,accoord gaan" of ,,naar de accoorden samengaan"? Ouerigens: wij uorderen!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met een ,,accoord gaan" of ,,naar de accoorden samengaan"? Ouerigens: wij uorderen!

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zouden nog een en ander opmerken over wat ons verleden week bezig hield. Juist, toen jve wilden beginnen, bracht de post ons een tweetal artikelen van dr H. N. Ridderbos. Ze geven een goede inleiding.

Het ééne is een soort van reactie op onze vragen van enkele weken geleden; toen wezen we erop, dat deze auteur fel reageerde op een stuk van een onzer kerkeraden, die een formule, had vastgesteld, waarmee werd aangekondigd, dat N. N. zich aan de kerk onttrokken had; die formule scheen dr R. getuigenis te geven van een verkeerde geestesgesteldheid en van een onjuiste beschouwing aangaande de kerk; hij scheen te vinden, dat die kerkeraad niet zeggen mocht: wij zijn „de" kerk hier ter plaatse. Ik vroeg toen dr Ridderbos, waar (o.a.) z.i. Greijdanus gebleven was; die is tegen zijn wil afgekondigd, zich onttrokken te hebben aan „de" kerk te Kampen; en had nooit een briefje gestuurd van zich ergensaan-onttrekken. We vroegen, of hij er voor voelde, eens af te drukken de formuleeringen, die in de dagen van 1944, en zoo, gebruikt zijn van „zijn" kant; ik wilde hem desnoods via ds Doekes aan de noodige eopie helpen.

Nu zegt dr Ridderbos: dat hij met mij niet gaat debatteeren over de pluriformiteit. Dat had ik ook niet gevraagd; ik wou alleen maar vragen: gelooft zijn blad ze, ja of neen?

.Ook was hem gevraagd: waar is — debatteeren is overbodig — Greijdanus volgens u dan gebleven?

Op geen der vragen antwoordt dr R. Hij zegt alleen maar: „na u!"; dat beteekent: ik moet eerst afdrukken dat formulier van dien kerkeraad.

Ik zou willen zeggen: met genoegen als hij meedoet. Ik zal niet mijnerzijds zeggen: „na u", al heeft dr R. de kans, om mij vóór te zijn, b.v. door overdrukken van de teksten die ds Doekes publiceerde, lang genoeg ongebruikt gelaten. Maar laten we het „royaler" oplossen. Als hij bereid is, mee te werken aan een tegelijkertijd publiceeren, b.v. in een nummer van Maart, dan kan hij zijn zin krijgen. Ik neem dan den door hem bedoelden tekst op; en hij de door mij bedoelde. We kunnen, desverlangd, afspreken: precies evenveel kolommen. Dr R. mag den datum kiezen.

Met dezelfde post evenwel kwam binnen een tweede artikel van dr H. N. Ridderbos. En d a t geeft mij den indruk, dat hij om zijn of onze formules zich eigenUjk niet bekommert. Daar toch doet hij zijn best, onze menschen los te maken van ons, en terug te brengen onder de ettelijke bindingen, die in en na 1944 zijn opgelegd aan alle navolgers zijner onderscheiden synodes: Sneek, Utrecht, Zwolle, Eindhoven, Den Haag—1949. Wat me nu daarin trof, was de laatste volzin, dien we letterlijk afdrukken (de schrijver zelf cursiveerde):

„Want het eigenlijk geding gaat niet over een zinsnede van de belijdenis of over een artikel van de kerkenorde, maar over het al of niet accoord gaan met een bepaalde geestesgesteldheid. HIËB VALT DS KEUS".

Tot zoover dr Ridderbos; de hoofdletter is dan door mij gesteld.

Nu is dit, wat ik bedoel: ik voor mij zeg niét: „hier valt de keus". Ik zeg wèl: wie het ermee ééns is, dat daar de keus valt, of viel, of ooit mag vallen, die moet het dan maar ronduit zeggen; dan hééft hij al gekozen vóór zijn eigen slavernij, en tégen de kerkelijke vrijheid.

Dat zinnetje van dr Ridderbos kan alleen maar beteekenen: smaldeel-menschen, trekt u niet aan, wat er door ons allemaal op papier gezet is in 1944 en daarna; beoordeelt ons daarnaar niet; neemt dat niet zoo ernstig; en denkt niet, dat ge daar ooit meer mee te maken krijgt, als ge „bij ons komt". We hebben de honderden menschen de kerk uitgezet om een bepaalde onbepaalde geestesgesteldheid. En, óm dat te kunnen doen, hebben we , toen wel bepaalde scherp-bepaalde formulieren gebruikt, en zeer bepaalde wetten met bepaald goddelijke autoriteit afgekondigd en gehandhaafd, en wel uitgeworpen wie NIET bepaald beloofde, NIETS te leeren, wat NIET volkomen met al die strikt-bepaalde formules in overeenstemming was, maar dacht U dat dit ons fijne puntje was? Dat onze op de bullen aangegeven gronden de werkelijke waren? We wilden niet accoord gaan met een zekere geestesgesteldheid; en om den zóó-geestesgestelden hond te slaan hebben wij den stok van een op Gods Naam gestelde letter gebruikt. En dat is nu alles.

Erger vonnis kon niemand vellen over zijn eigen kerk en synode. Ik las deze week in een „synodaal" blad, dat een synodalistische classis geprotesteerd heeft tegen een uitlating van iemand, die een rede hield in een van ónze vergaderingen, en die óók al jaren geleden door een vergadering als die synodalistische was uitgeworpen met de zwaarste woorden (dr H. N. Ridderbos kan ze — als hij op mijn voorslagje van tegelijk-oversteken ingaat — wel opvragen bij zijn broer, het was in Amersfoort). Zou die classis maar niet liever binnenshuis blijven, en protesteeren tegen het feit, dat dr H. N. Ridderbos schrijft, dat het EIGENLIJKE geding hierover loopt?

Men zal mij vragen: waarom ons met dr R. opgehouden? Praat liever over onze eigen menschen.

Maar daar is het me juist om begon n e n. Ik geloof, dat zoo'n drogreden (want dat is het, omdat iedere synodocraat, oud of nieuw, eiken dag weer kan worden aangepakt met de nooit afgeschafte formules van 1944 etc), — ik geloof dan, dat zoo'n drogreden niet zoo vlot aangevoerd kon worden' als lokaas voor het door dr R. begeerde „smaldeel", als niet binnen onzen eigen kring dat praten over „geestesgesteldheid", vóór en na, het gesprek over de FEI­ TEN, die alleen BESLISSEND zijn en mogen zijn, had verhinderd en de aandacht daarvan afgeleid.

Neen, ik zal het niet hebben over uitlating zóó of ziis. Ik stel de vraag: gelooft iemand werkelijk, dat hij, door zich bij de kerk te voegen, kiest voor een geestesgesteldheid, of dat hij, door er uit te loopen, en „een andere" in den arm te vallen, kan kiezen voor een zekere geestesgesteldheid? ALS HET WAAR IS, m.a.w., als iemand een kerkje vinden kan, dat inderdaad een zekere „geestesgesteldheid" als kenmerk (!) en toevertrouwd pand bezit, DAN IS HIJ MET ZIJN NIEUWE KERKJE DIEP TE BEKLAGEN.

Waar men toch al niet uitkomen kan: ook dr Ridderbos zou, enkele jaren geleden, hebben gezegd: een kerk is geen kwestie van „ligging"; „ligging" is een kersteniaansch woord, en de kerk, vooral de oecumenische kerk, moet voor allerlei „liggingen" plaats en ruimte hebben. Raum! Maar vandaag wordt rustig gesteld: het gaat, in de EIGENLIJKE kwestie, om een bepa, alde onbepaald gelaten „geestesgesteldhei d". Dit laatste is een modemer woord voor het archaitische „1 i g g i n g". Maar het komt op hetzelfde neer: alleen herinnert „ligging" aan Israels reizen in de woestijn (ze """"rvolg pag. 136).

waren dan hier, dan daar „gelegerd", en die legerplaatsen ging men sedert vele eeuwen „vergeestelijken"), maar „geestesgesteldheid" herinnert meer aan duitsche filosofen. Met hun „Geist". Hoe dankbaar was ik eens voor de opmerking van iemand, die een lezing over „den geest van Kant's transcendentaalfilosofie" begon met te zeggen: ik praat daar wel over „geest", maar pas op, ik wil daarmee niet buigen voor het huidige misbruik van dien term: de „geest" der eeuw, de „geest" van een volk, de „geest" van een cultuurkring, etc. Maar dr R., die vroolijk en vlug hielp uitbannen met „letters" en „formules", en ijverig waakt, dat aan die letters geen haar meer gekloofd wordt, zegt nü pubiek: ja maar, het was ons te doen om zekeren „geest". Je wordt dus zoo maar van al die Jetterpaperassen in de wolk gezet van „geestesgesteldheid-zóó-dan-wel-züs". Ja, ja, in artikel 1 blijkt hij tegen „rookgordijnen"; maar dit slot van artikel 2 légt het dikste rookgordijn, dat er is: weg met die letters, die we als goddelijk hanteerden, en kijk eens: die „geestesgesteldhei d". Vager kan het niet.

Wij zouden nu tot diegenen onder ons, die nu al zooveel maanden hebben gezegd, dat zij „iets eigens" willen en zijn, willen zeggen: zoudt ge nu niet met ons weer kunnen mee gaan bouwen, door nog eens duidelijk aan iedereen te zeggen:

a) in 1944 hebben „ze" allerlei mensehen van allerlei „g e e s t". ongeacht hun „geestesgesteldhei d", bij voorbaat immers, gebonden aan zeer bepaalde formules, en toen gezegd: als gij niet „ja" zegt, dan moogt gij vanwege den Geest, die ons aan déze ééne norm, k e n m e r k der éénig góéde „gesteldhei d", allen bindt, niet preeken, en geen college geven, en geen huisbezoek doen, en geen geestelijke gemeenschap hebben; en

b) toen hebben wij, die allerlei geestesgesteldheid in de kerk willen ontvangen, mits in gebondenheid aan wat de bestaande belijdenis en de K.O. zeggen, zooveel mogelijk weer bijeen helpen vergaderen wat wegens valsche aanklacht van ketterij en revolutie uiteengeslagen was, en nu willen wij met hen allen samenleven op die conditie, ongeacht hun verdere geestesgesteldheid; en

c) als binnen onze gemeenschap zich een bepaalde verkeerde geestesgesteldheid openbaart, dan zullen wij die met den naam noemen, dien zij, blijkens haar duideUjke en gehandhaafde belijdenis verdient, en haar naar de bestaande belijdenis en kerkenordening beoordeelen in een taal en met een uitspraak, die wij na'rijp beraad méénen; en

d) wie bekent, het EIGENLIJKE conflict van 1944 gelegen te zien in iets anders dan h ij zelf welbewust definitief op p a p i e r zette, die toont (als hij daarbij blijft) een geestesgesteldheid, waarbij we noch onszelf, noch anderen veilig voelen of weten, omdat de kring, die hem zoo spreken laat, als wet-voor-allen, én ook als wet-voor-alle-tijden aandient, wat blijkbaar niet voor allen geldt, doch alleen voor wie men kwijt wil, om iets anders dan men als de eigenlijke i-eden aangeeft?

Want dr R. stelt hén voor de keus: van de o f f i - c i e e 1 e gronden afscheid nemen, terwijl ze toch b 1 ij V e n s t a a n, óf: de officieele gronden voor uitbanning laten staan, en dus zelf ons blijven vereenigen op wat officieel als basis van samenleving en als accoord van gemeenschap is aanvaard. Hg stelt hen voor de keus: accoord gaan met een niet nader omschreven geestesgesteldheid (negatief kenmerk, dat ze n i e t is zóó als de eveneens onomschreven geestesgesteldheid bij óns); óf: naar de bekende accoorden samengaan, d.w.z. naar het vaste, en wei-omschreven accoord van samenleving (belijdenis en K.O.) weer met nieuwen moed samengaan en eens uitscheiden met geharrewar naar binnen en liefdoen naar buiten.

Het is nuttig, dat dr R. zoo schrijft (anderen zéggen het trouwens, in zijn eigen kring, precies Koo). Want dat bewijst, dat de samenspreking geen enkel doel meer heeft. Destijds zeiden onze kerken in Groningen: we zijn bereid, na eenig schriftelijk verkeer eventueel, met u te spreken over de u i t de officieele stukken reconstrueerbare oorzaken van de breuk. DrR. zegt thans: maar die officieele stukken xgn het eigenlijk niet, en geven het eigenlijke ook niet aan. Wat wil men dan nog samenspreken ? Die het zóó zegt, zou weer iets op papier zetten, en zou weer kunnen zeggen: maar dat is het fijne puntje niet: het fijne puntje moet u kunnen „ruiken". Een gemeenschap, die in 1944 uitsprak: die bondige formules zijn ons accoord, en daar moet gij mee accoord gaan, en die thans iemand laat schrijven: het gaat eigenlijk over het al of niet accoord gaan met een geestesgesteldheid, die gemeenschap v e r h i n d e r t ons, zoo noodig ons te bekeeren. Eerst stelt ze ons scherpe vragen; en ze zegt dan: wie daarop „neen" zegt, die móet weg; en als ge dan op die vragen antwoord geeft, naardat ge meent, dat 't móet, dan blijkt, na een paar jaar: had de ondervraagde gejokt, dan had hij mogen blijven. Want onder ons gezegd: die vragen waren het eigenlijke niet. Intusschen: ze b 1 ij v e n binden. Maar is dat geen vreemde methode, om een verkeerde geestesgesteldheid te genezen?

Er is de laatste maanden veel te veel gepraat over „geestesgesteldhei d". De één heette extremist, de ander absolutist, de derde isolationist. Allemaal - isten en - tisten. Wat hebben we aan dat gepraat, als we niet weten, dat de samen willen leven op de ons bekende accoorden? De zeer bepaalde?

Ook het stuk van dr F. L. Bos, afgedrukt in ons vorig nummer, gaat m.i. fout in het poneeren van onwezenlijke, ondefinieerbare tegenstellingen inzake „geestesgesteldheden". Daar lees ik, dat onze kerkelijke gemeenschap in haar geheel — wat is dat? — niet voldoet aan de roeping, om al het schriftuurlijkmogelijke te doen om weer te komen tot een vereenigd kerkbestaan met wie ons uitwierpen om onze zeer bepaalde weigering, met hun zeer bepaalde accoorden accoord te gaan. Daartegenover zal dan staan dr • F. L. Bos, met wie als hij gezind zijn? Deze tegenstelling aanvaard ik niet: want „al-het-schriftuurlijk-mogelijkedoen" zal dienen te beginnen met de simpele vraag aan de uitbanners: is dan naar uw meening het schriftuurUjk-mogelijke niet gedaan door Ü in 1944 en daarna? zoo ja, dan staan de stukken nog als toen, zoo n é é n, zeg het dan even, en geef aan, op welke punten gij wat gij toen bezworen hebt, niet meer bezweert? Tot nu toe deedt gij anders niet, dan zeggen: het was goed, en 't moet zoo blijven, blijven, blijven. En wat onze eigen kerkelijke samenleving betreft: tot nu toe is door ons niemand uitgeworpen, ook al scheen zijn „geestesgesteldheid" op bepaalde punten heel anders dan die van verreweg de meesten. Ik lees daar ook, dat „degenen" die op de vervulling van deze roeping aandringen (!), (om al het schriftuurlijk-mogelijke etc. te doen), als frondeurs worden beschouwd en behandeld. Weet dr Bos namen? Zoowel van degenen die als frondeurs behandelen als van hen die als zoodanig behandeld wórden? Hij geve die namen; ik ken er geen één. Ik weet wel, dat b.v. in Den Haag — waar degenen, met wie hij (na al het schriftuurlijk-mogelijke, gedaan te hebben) zou willen samenleven, 'n sterk centrum hebben, in 1944 ambtsdragers zijn geschorst, die een lezingencomité hadden gevormd, dat óók van de dragers eener geestesgesteldheid, die zij niet wilden uitgesloten zien, voorlichting wilde ontvangen. Daartegenover staat, dat onder óns er zijn, die herhaalde malen besloten conferenties bleken te houden, met binnen-en met buitenlanders, van wie er één in besloten zittingen van vreemde synodes verscheen, die comité's vormen in allerlei plaatsen, en die door niemand zijn geschorst. Ook al hoorden we soms: schors ons dan maar. Ik weet wel, dat een bepaalde Kamper rede over front en fronde — dr Bos zinspeelt op die rede — niemand met den vinger aanwees, de hoorders zelf waarschuwde voor gevaren, die ons allen dreigen, en voorts opwekte, om óók wat onze kerkvorming en kerkhandhaving en kerkafgrenzing betreft, alleen te rekeren met de beloften en met de regelen, die de Koning der kerk voor den dienst in het geloofsfront van Habakuk 2 en Hebr. 10 aangeeft. Maar juist die rede zeide: let op de geschreven normen, en niet op ongeschreven tendenzen en verlangens en bezwaren. En — blijf in het centrum, zonder u niet af.

Laat ons ophouden, over „geestesgesteldheid" en dergelijke vaagheden te praten, en alleen spreken over wat ons officieel na 1944 verbindt: de scherpe afwijzing van welomschreven sectarische bindingen, en de thetische herbouw op de bestaande confessie en ordeningen. En geen revolutionaire leuzen meer over „geestesgesteldheid". Want wie een „geestesgesteldheid" als grensstellenden factor in de kerkvergadering of als criterium voor blijven of heengaan stelt, die is de ergste revolutionair, en scKeurmaker. Hij ruilt immers vaste kenmerken der kerk uit voor onvaste, niet bepaalbare grootheden, die geen kenmerken kunnen zijn vanwege die onbepaaldheid. Hij verandert dus zekerheden in onzekerheden. Hij haalt de willekeur binnen. Maar de grenzen van de kerk mochten wij zeU in 1944 niet bepalen en dat mogen wij vandaag ook niet. Wij moeten alle geestesgesteldheden, die in 1944 aanwezig waren bij ons op het oogenblik met vreugde verdragen en zoo noodig samen leiden. Anders zijn wij de secte geworden. Dit is juist de reden, waarom wij ook nu nog op vrede aandringen.

Is men soms nog altijd boos over een of ander scherp woord? Maar het blad van dr F. L. Bos heeft die scherpe woorden opgestapeld. Is men dat vergeten?

Is men boos, omdat bepaalde predikers tijdens een onduidelijke situatie weleens niet zijn uitgenoodigd in bepaalde gemeenten? Maar het omgekeerde geval doet zich óók voor, wanneer ergens, zelfs allen min enkelen globaal buiten beschouwing gelaten worden.

Is men boos, omdat een bepaalde politieke partij niet wordt gesteund? Maar diegenen, met wie dr F. L. Bos na al het schriftuurlijk mogelijke gedaan te hebben zal willen samenwonen, denken er niet aan in hun geheel die partij te volgen, en onder haar voorgangers zijn er, die haar den rug toekeeren, eerder dan bij ons het velen doen.

Is ipen boos, omdat we vroegen: noem eens man en paard, wanneer ge zegt, in Oosterbeek II, dat er agitatie is geweest, bij ons, in 1944? Maar dr den Hartogh zei „toch maar": ziezoo, dat is „toch maar" erkend; en dr F. L. Bos — ik kan dat nü wel zeggen, omdat De Roeper is gaan , schrijven, over wat er te Vlaardingen gebeurd is, anders had ik het verzwegen, zie verleden week — heeft op de classis, waar hij toe behoort, eerst geweigerd te antwoorden op de vraag: bedoelt u daarmee personen of tendenzen, maar later in den kerkeraad eindelijk verklaard: ik bedoelde daarmee geen bepaalde personen, maar alleen tendenzen; dat beteekent dus: er is al weer een conclusie van Oosterbeek om zeep gebracht, ditmaal dan door hem; en wat moeten we nu eigenlijk beginnen met weloverwogen Oosterbeeksche conclusies, waarin een bepaalde zonde van agitatie wordt aangewezen, terwijl geen mensch te weten komt, waar die zonde dan toch zit? Ik dacht, dat „agitatie" altijd iets was, dat men kon aanwijzen; het blijkt thans van niet; maar „concludeer" dan liever ook niet, als ge weet, dat het conclusie nemen misbruikt wordt door uw eigen medeconferentiegangers, en niet vol te houden is d.oor uzelf. En nu laat ik maar na, te vragen, wat dan wel een passende naam is voor het beleggen van besloten vergaderingen, die tot actie opwekken, comité's van actie vormen, en die op elkander ingrijpen met betrekking tot publieke zaken?

Intusschen, ik lees daar in dat stuk, verleden week overgenomen, dat volgens dr Bos niet alleen de door hem mede onderteekende beschuldiging van het voeren van agitatie niemand persoonlijk treft, maar ook het historische stuk, waaronder mede zijn handteekening staat, ELKE ACTUALITEIT heeft verloren.

Dat beteekent: dr F. L. Bos verklaart: Oosterbeek ÏI heeft elke actualiteitverloren; bid niet lan^ger voor deze zaak.

D a t i s w i n s t .

Het beteekent óók: als Oosterbeek II elke actualiteit verioren heeft, dan óók Oosterbeek I. Van de baan: bid niet langer voor deze zaak.

Datiswinst.

Het beteekent nóg meer: Oosterbeek in, IV, V, etc. etc. komt niet meer; ai heeft men wél gezegd, dat die komen zouden, en geschreven: wacht op onze volgende oosterbeeksche daden. Want, als Oosterbeek Hl (enz.) nog komen zouden, zouden ze móeten aanknoopen aan Oosterbeek H; en dan had dat mét alle actualiteit verloren.

Dat is winst. Deze Oosterbeekenaar zegt: Oosterbeek heeft alle actualiteit verloren.

Wij willen dat in onze ooren knoopen. Wij willen hardop zeggen: daar zijn we blij mee. We grijpen die winst aan, om verder te komen.

Maar nu moeten we dan ook verder uüt den mist. •Dr F. L. Bos zal, dat begrijpen we, niet meer naar Oosterbeek-conferenties gaan. Blijkbaar weet hij, dat anderen 't ook niet meer zuLen doen. Prachtig. Zal men nu ook niet meer over ónze zaken met anderen, in andere combinatie, in besloten ontmoeting samenkomen? Is het nu uit met het confereeren? Wij verlangen niets, en wij eischen niets; wij vragen alleen maar.

En we hebben het recht te vragen. Van onderscheiden kanten kreeg ik, ongeveer tegeUjkertijd, brieven, die hierop neerkwamen: help toch een buitengewone synode samenroepen, of anders een conferentie, want a n d e r s is het te laat. Eén brief zeUs sprak: als die en die dominee in dezelfde week, als waarin de correspondent schreef, zijn (ik zal 't maar zeggen op mijn manier) zijn „ei" legt, dan IS HET al te laat. Ik wist van dien dominee niets af, en ik heb geantwoord, dat men ongetwijfeld het mij kwalijk nemen zou, als ik me bemoeide met zaken van de kerken in die buurt. Die week is intusschen al enkele weken voorbij; ik weet nóg niet, welk ei die dominee gedeponeerd heeft; ik weet alleen, dat dr Bos ons komt vertellen: Oosterbeek, daar zijnwe vooralt ij d v a n a f.

Best.

Nu denk ik voor mezelf er geen seconde over,

•«ok maar één vinger uit te steken voor het bijeenjoepen van een buitengewone synode. Primo, om-•dat ik maar een heel gewoon mannetje ben, en niet eens ouderling. S e c u n d o, omdat ik niet weet, of •er iets aan de hand is, dat, wél omschreven zijnde, iaast heeft; heeft mijn correspondent iets, dan zal iij ongetwijfeld zijn best gedaan hébben. Tertio: omdat de termijn, aangeduid in andere, nog loopende verzekeringen („dan en dan gebeurt er wat"), nog niet is afgeloopen. Quarto, omdat, nu Oosterbeek zijn actualiteit verloren heeft, we dus weer met een schoone lei kunnen beginnen als men dat werkelijk •wil. Quinto, omdat de zaak der eenheid, b.v. met de Chr. Gereformeerde Kerken, of met anderen, die met ons op eenzelfde belijdenis staan (en niet zich allerlei vreemde bindings-kenmerken-die-toch-geenkénmerken-heeten, hebben aangemeten, om daarmee ons de deur voor den neus dicht te gooien en te houden) rustig aan de orde komen moet, en b.v. voor wat de Chr. Geref. Kerken betreft, nog in correspondentie is. Dr Bos zal toch (zelfs op zijn standpunt) niet jneenen, dat de eenheid alleen met onze uitwerpers moet worden gezocht ? Dan, lijkt het me, dat eerst aan bod móeten kunnen komen, voor wat óns betreft, degenen, die ons niet hebben uitgeworpen; aJle Ding hat seine Zeit. Sexto: omdat ik nog steeds van niemand heb gehoord, waarover hij nu heel precies praten wil. Septime: omdat een ópen •en opbouwende samenspreking over levende vragen van belijden of van samenleven slechts geschieden kan, als we ophouden elkaar voor de oogen van de uitwerpers zwart te maken met wat n i e t j u i s t is: als b.v. ds Vellenga van Meppel uit het blad van •dr F. L. Bos c.s. citeert, en dan dénkt, bij ons „i n de keuken" gekeken te hebben; of, als het blad van dr Ridderbos-dr Berkouwer over ds B. Kok van de Prot. Ref. Church (die in Groningen preekte) dingen citeert die uit dit blad van dr Bos c.s. zijn over^ genomen, terwijl geen van beide synodale bladen weet, wat w é r k e 1 ij k in de keuken bij ons te doen geweest is, omdat wat De Roeper schreef, niet j u i st was, dan zeg ik: geeft elkaar als broeders maar zoo scherp mogelijk met den stok der waarheid om de ooren, maar spreekt over elkaar geen onjuistheden, terwijl onze ergste vijanden — ik bedoel: polemioi — gereed staan, het te misbruiken. Octavo: omdat ik niet graag s e m i - publieke dingen doe met menschen, van wie ik kan vermoeden, of weten, dat ze t e g e-1 ij k e r t ij d nog contacten onderhouden met diegenen, die de kerkhistorie nét zoo verkeerd voorstellen als dr H. N. Ridderbos; om de waarheid te zeggen •vind ik, dat juist dr F. L. Bos, die kerkhistorische verdienste heeft, zich zeer waarneembaar — dit laatste dan vanwege het gehengel naar dr Bos' eigen avondmaalsgenooten •—• ergeren moest aan de kerkhistorische misteekening van dr Ridderbos, schrijvende in De Strijdende Kerk, terwijl redacteur van dat dr Ridderbos ten dienste staande orgaan iemand is, met' wien alle Oosterbeekenaren samen hebben gebeden in conferenties, waarvan nu wel dr Bos verklaart, dat ze alle actualiteit verloren hebben, maar waarvan die anderen dat nog niet hebben gezegd.

Om kort te gaan: ik wil, teneinde geen enkel lichtpunt te verwaarloozen, want dat ware misdadig, graag publiek en dankbaar noteeren: volgens dr F. L. Bos is Oosterbeek nu voor altijd van de baan.

. Op één vraag, die ik maanden geleden stelde, krijgen we dus allemaal thans antwoord. Een verblijdend antwoord.

Ook ik hoop, dat 1950 een hernieuwd samen-optrekken mogehjk maakt.

Maar we zullen, willen we verder komen, dan klaarheid noodig hebben op déze punten: wil men graag met ons de kerken bouwen, den kerkdijken weg begaan, alle besloten conferenties met name met onze vervolgers, beëindigen, precies zeggen, waarover men wil spreken, zich daaraan houden, en vooral: met ons God danken, dat wij een kerk hebben, en weten te moeten hebben, die voor allerlei „geestesgesteldheid" open staat, als maar wordt gehandeld naar de bestaande normen, en accoorden? Dat gezeur over nieuwe bindingen houdt dan vanzelf wel op. En dat gemythologiseer over synodocraten, die „zoo graag" zouden willen, neemt dan ook een end. We moeten eindehjk eens de sprookjeskamer van Moeder de Gans uit.

Een duidelijk antwoord zou ongetwijfeld zuiverend kunnen werken.

En laat men maar niet meer formuleeren. Dr Bos formuleert, vreezen we, nog veel te veel. Hij zegt daar: dat zijn historisch oordeel inzake den gang der vrijmaking vrij moet blijven. Nu, dat vind ik ook; het mijne net zoo goed. Als ons historisch oordeel maar historie-getrouw is. Maar als b.v. de beschuldiging van agitatie in vrijmakingsdagen na zooveel maanden blijkt niemand te treffen, en alleen maar t e n d e n - zen betreft, nu, noem het dan niet zoo geleerd: historisch oordeel.

Om niet misverstaan te worden: de nieuwe formules van dr Bos over kerkrecht en „houden-voor" aanvaard ik niet; maar met genoegen willen we ook deze, gelijk vele andere, begraven, óf erover handelen. Ze hebben echter nog minder actualiteit dan het thans afgedane "Oosterbeek ooit hééft gehad. Want ik heb te maken met de accoorden van de synodocratie van 1944. Daarmee mag ik nooit aceoord gaan, omdat ik dan de eenheid van de schapen in den weg zou staan, die ik net zoo hard heb te zoeken als dr F. L. Bos; d i e zochten we dan ook toen geantwoord is in 1944 op die vijf accoordvragen: neen, neen, neen, neen, neen. Laat mij nu één keertje roemende onwijs worden : dat vijfmaal neen zocht de eenheid. Dat neen handhaven, is nog de eenige weg voor bewaring van de eenheid. De rest is geen eenheid, maar samenklitting.

Dat neen heeft zijn actualiteit nog niet verloren, want de vragers zeggen: de vragen zijn actueel, en blijven gehandhaafd.

En, als dr Bos van eenheid spreekt, laat hem dan eens letten op wat er met „onze menschen" gebeurt in kringen, waar synodocratische machtsconcentraties zijn. .

Laat ons rustig blijven gaan in de accoorden van belijdenis en kerkenordening, en verder niets, van Den Haag niet, en van Oosterbeek niet, en van dr Bos niet, en van ondergeteekende heelemaal niet. Maar laat ons vrij in het danken voor KERKELIJKE eenheid eerst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Met een ,,accoord gaan

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's