GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De remonstranten en de pluriformiteit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De remonstranten en de pluriformiteit

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men kan nogal eens het verwijt hooren: is U tégen de pluriformiteit? dan bent u in uw kerkbegrip r o o m s c h.

De ondergrond van zulke redeneeringen is dan deze, dat speciaal de roomschen het zijn, die de eenheid der kerk zoeken te demonstreeren in hun eigen instituut ; dat daarentegen de protestanten hebben begrepen, dat zoo'n „uiterlijke" eenheid noch geboden; noch mogehjk is; roomschen zijn dus tégen, protestanten evenwel zijn vóór de pluriformiteit. Uniformiteit aan den roomschen, pluriformiteit aan den protestantschen kant, zoo schijnt aan menigeen de grenslijn te loopen. Het zijn alleen nog maar enkele extremisten, op dit punt even dwaas en — hoogmoedig, als de roomschen, die, hoewel overigens protestantsch, toch weer in roomschen trant denken, zoo vaak zij tégen de pluriformiteits-idee zich verklaren. Gevaarlijke dwepers, of anders onschadelijke fantasten, aan wie elk „begrip" voor de werkelijkheid vreemd is.

Het zou voor wie zoo spreken, niet kwaad zijn, eens wat te lezen over den strijd van de gereformeerden tegen de remonstranten. 2fe zouden aan de daaruit saam te lezen gegevens allerlei kunnen ontleenen, dat een gat slaat in dit gedachtenweefsel.

Remonstranten toch hebben de pluriformiteit verdedigd; dat is één ding. Ze hebben gezegd: de eenheid is geen kenmerk der kerk; dat is een tweede. Nu zou naar het gedachtensohema van bovenbedoelden moeten volgen, dat die Remonstranten dan zeiden: maar de eenheid is wél bij de Roomschen.

Dit pakte evenwel anders uit: ze zeggen: ook bij de roomschen is geen eenheid; dat is een derde. Daar hebt ge b.v. den remonstrant Episcopius. Hij heeft over „den geloofsregel" een uitvoerig dispuut gehad met den jezuïet Petrus Wading (Antwerpen). Beiden hadden elkaar ontmoet in Antwerpen, na de dordtsche synode; ze hadden meer dan een „samenspreking" gehouden over wat roomschen en protestanten gescheiden houdt; en na veel hoffeUjkheidsuitwisseling waren ze sian het debatteenen gegaan: brieven van den jezuïet waren beantwoord door verhandelingen van den ander, welke later zijn uitgegeven (Opera, Amst., 1650, I, Resp. ad Epist. P. Wadingi, etc, 96). De jezuiet was dus eerst van wal gestoken; zijn brief is in Episcopius' werken opgenomen. Zooals te verwachten is, leert de jezuiet, dat de kerk wel degelijk te onderscheiden is van andere vergaderingen (coetus) die, leugenachtig voorspiegelend, dat zij God vereeren, alleen maar den Satan dienen. Dat lijkt dus nog al wat op de bekende formule (bekend uit gereformeerden mond): „synagoge des satans". Men' kan — zegt Wading — die kerk van die andere samenkomsten onderscheiden door vaste kenmerken. Eén ervan is: de eenheid (99 b).

Wie een oog heeft, kan die kenmerken ook h a n - tee ren; en dit gemakkeUjk genoeg. Hij zal moeten toegeven, da; t de pauselijke kerk dit kenmerk heeft, en zij alleen (solam). De jezuiet heeft natuurlijk zijn debaterswapenen bij de hand: hij zegt tegen Episcopius: maar uw kerk wordt door geen kenmerken aangeduid. Men heeft daar bij u Anabaptisten, Gomaristen, en al die anderen; en die stellen als kenmerken van de ware kerk vast: zuivere Woordprediking en rechte saoramentsbediening. Maar dat helpt niet: anderen, zegt hij, beroemen zich ook daarop. Hoe zou men daar nu ooit uit kunnen komen? Neen, maar dan de roomsche eenheid! (99, b).

Episcopius heeft het antwoord gauw klaar. Die kenmerken deugen niet, zegt hij; want wie niet tevoren overtuigd is, wordt er niet door geholpen (124, a). Hij zegt: wacht maar, ik zal u met uw eigen argumenten weerspreken: de behjders zoowel van de ware als van de valsche religie, ja alle secten, ook de elkaar het felst bekampende, eischen die kenmerken voor zich op: grieksche, armenische, egyptische, ariaansche, samosateniaansche, nestoriaansche, eutychiaansche, lutheraansche, calvinistische, anabaptistische, allemaal zeggen ze: ónze kerk is één, heilig, apostolisch, katholiek (d.w.z. algemeen).

Maar daarbij blijft Episcopius niet staan. Hij zegt: afgezien hiervan: het is heélemaal niet waar, dat de eenheid een eigenlijk kenmerk der kerk is. Dat kan ze niet wezen. Bedoelt men soms een metaphysische eenheid? Maar die kan geen kenmerk zijn: want zakehjk verschilt ze niet van de zaak, waarom het dan gaat, zelf; en een ding kan toch geen kenmerk zijn van zichzelf? Episcopius wil zeggen: — en men mag er wel eens over nadenken: — 'n eenheidin-het-onzichtbare kan geen kenmerk van de kerk zijn, want dan zou de eenheid (de „hoogere", zooals dat heet) kenmerk van de („hoogere") eenheid zélf zijn; als men van de eenheid a: ls kenmerk spreekt, dan moet die beweerde eenheid slaan op de zichtbare kerk. Bedoelt men soms, zoo vraagt Episcopius verder, een ethische, een zedelijke eenheid? Dat •wil zeggen: een eenheid van overeenstemming in de hoofdzaken, oftewel in de f u n d a m e n-t e e 1 e dingen? Fundamenteel, naar het geloofsinzicht der kerk? Van die kerk, die zelve één heet te zijn? Maar ook deze zedelijke eenheid kan geen kenmerk der kerk zijn; want zoo gesproken is iedere s e c t e evenzeer een eenheid, althans in die dingen, welke zij voor zich dan fundamenteel acht te zijn. Ook déze eenheid is geen kenmerk van zichzelf: iets kan, nogmaals zij het gezegd, geen kenmerk van zichzelf wezen. Een zoodanige eenheid of overeenstemming is er ook onder de menschen van het slechtste allooi; en toch wordt ze van niets minder dan een goddelijken oorsprong geacht te wezen. Of, bedoelt men soms een eenheid, die bestaat in de overeenstemming met de waarheid zelf; ' de fundamenteele waarheid ? Maar ook een zoodanige eenheid kan geen kenmerk der kerk wezen, omdat het al even duister is, óf een bepaalde kerk de ware kerk is, als het ook duister is, of ze èèn is in de fundamenteele waarheid. Wie kan nu gelooven, dat de w a a r h e i d gauwer kenbaar is dan de (zedelijke) eenheid? Zoolang de waarheid in het duister ligt, móet noodzakeUjkerwijze ook de deugdelijkheid van de eenheid een onkenbaar ding zijn. Een eenheid immers, die afgedwongen is, die op vrees, op angst, op geweld of op welke uiterlijk dwingende factoren berust, is de ware eenheid niet. Waar tjrramiie heerscht, daar is de ware eenheid in ballingschap. Vandaar dan ook, dat Episcopius ontkent, dat de roomsche kerk een eenheid is (124, a). Als hij die gedachte nader uitwerken wil, 125, b, dan wijst hij erop, dat ook de roomsche kerk geen eenheid van zedelijken aard is. Men stemt er overeen, maar ware, d.w.z. vrije eenheid, zoekt ge er tevergeefs. De beweerde eenheid rust op dwang, en vrees. Waar meeningsverschil niet toegelaten wordt, daar is geen waarachtige overeenstemming. En voorts: er is ook in de roomsche kerk toch verschil inzake hoofdzaken van de leer? Staat de paus boven het concilie, of het-concilie boven den paus? Het eene wordt door de jezuïeten beweerd, het andere is de meening van de concilies van Ck> nstanz en Bazel, van de Fransche theologen en verscheiden anderen. En zoo is er ook verschil van meening (126, a) over de vraag, of de paus in geloofszaken wel zou kunnen dwalen, en in ketterij vervallen; het „ja" van den één staat hier tegenover het „neen" van den ander.

Het zou ons veel te ver voeren, wilden wij nu nagaan, wat Episcopius of andere remonstrantschs auteurs nu verder positiefs hebben gezegd ter ondersteuning van de pluriformiteit. Overbekend is hun leus: „in noodzakehjke dingen eenheid, in niet noodzakelijke dingen vrijheid, in beide de liefde". Die spreuk, welke in den loop der tijden allerlei wijzigingen In redactie ondergaan heeft, wordt bij Episcopius za-

kelijk verdedigd; wie maar in deel n nagaat, wat zooal over die „noodzakelijk© dingen" te lezen staat, •begrijpt meteen, dat het hek van den dam is: w^at niet met zooveel woorden in den bijbel staat, valt niet onder de noodzakelijke dingen; zaken, waarover gepolemiseerd worden kan vallen er evenmin onder; synodes moeten tolerantie gebruiken. Men ziet onmiddellijk : hier begint een eindelooze verschuiving van de grenzen van het toelaatbare in de kerk; de kerk is eerder kerk in het „laten loopen" dan in het „halt" toeroepen aan wat binnen haar kring zoo al aan dwaling zich voordoet.

En heelemaal mis werd het, toen in de practijk het begrip „niet n o o d z a k e 1 ij k e" dingen werd geïnterpreteerd als „oh z e k e r e dingen". In wat niet zeker is, d i s p u t a( b e 1 is, moet men elkaar vrijlaten. De eenige en directe consequentie uit dit remonstrantsche gevoelen was dan ook: de plurifonniteit der kerk. De remonstranten zeggen dan ook ronduit:

„D a a r oi m g e 1 o o v e n w ij, dat men al die Kerken, die in het g'eloofen in de belijdenis van de noodzakelijke waarheid „te samen over een drag h e n", voor ware K e r k e n Jesu Christi houden moet, al is het schoon, djat ze in verscheiden zaken niet eens en zijn, endein sommige dingen niet weinig van de w a a r h e i d afdwalen" (CTJensure, blz. 373). Men bedenke dat „houden voor" hier beteekent: „in rechten erkennen en behandelen als".

Hierop antwoordden de'(ïereformeerden: Maar opdat het bekend worde, welke de ware Kerk zij, zo zou het de moeite waard zijn, dat zij ons in het b ij zonder beschreven, welke, die leerpunten z ij n, die zij voor noodzakehjk houden. Alzo zou het dan eerst openbaar worden, hoe en wat voor een breede poort zij openen en hoedanige schoen zij maken, die aan de voet van alle secten in de Christenheid zou .passen. Ja ook of zij naar dezen zetregel, die zij van Socinus hebben ontleend, ook in het bepalen van noodzakelijke, nuttig, gewichtige en lichtere leerpunten, niet insgelijks zijn voorgang en leiding volgen. En daarom verzoeken vyij hier niet zonder groote reden op haar, dat zij ons verklaren, of zij de leerpunten van de H. Drievuldigheid en van den persoon Christi, die eeuwig God en waarachtig mensch is en van de personeele vereeniging der twee naturen in Christus, die tegen Sabellianen, Wederdoopers, Tritheisten of Valentinianen etc. oude nl. en hedendaagsche ketters, van ons met de heele rechtzinnige oudheid xiit de H. Schriftuur worden verdedigd, achten te zijn een leer, die noodzakelijk is ter zaligheid: f veeleer, of zij met de Socinianen het daar voor houden, dat zij zoo noodzakehjk niet zijn en dat men om het tegenstrijdig gevoelen in deze leerstukken de enigheid der Kerk niet behoorde af te breken. Ja ook of zij de leer van de praedestinatie en aanklevende artikelen, die de (gereformeerde Kerken belijden, en die zij met Socinus als der godzaligheid nadeelig uitkrijten, niet voor een zwaarder dwaling houden, dan het gevoelen van Socinus, die de H. Drievuldigheid en de menschwording des Zoons Gods verloochent; en eindeUjk of zij zulke vergaderingen voor ware Kerken houden, hoewel zij in die voorgeschreven gewichtige artikelen van de waarheid afdwalen? Zekerlijk, wij worden gedwongen haar alzoo verdacht te hebben (of God gave, dat het een verdaohtheid alleen mocht zijn) omdat zij zoo lasterHjk en wreedélijk de rechtzinnige leer onzer Kerken doorgaans handelen. Maar daarentegen zeggen wij, dat er maar een eenig fundament der Kerk is, hetwelk Christus heeft gelegd: ij zijt Christus, de Zoon des levenden Gods, Mat. 16, vs 16, 17, 18, Joh. 6 : 69, hetwelk Paulus verhaalt: iemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, 't welk is Jezus Christus. 1 Cor. 3 : 11". (Censure, blz. 381/2). Men ziet: e (ïereformeerSen achten de bekende remonstrantsche spreuk niet alleen onjuist en gevaarlijk, maar ook constateeren zij te recht, dat men in de practijk er niets mee beginnen kan: wat is wel en wat is niet noodzakelijk? Zoodra iemand tegen een dogma der kerk begint te opponeeren, is het disputabel geworden en dus „onzeker" binnen de kerkleden. Elke ketter houdt de kerk tegen; ook de meest brutale twijfel mag ipso facto den belijdenden kerkmond stoppen. De eenheid ligt in de mensehen, niet in de leer.

Op een andei-e plaats zeggen de Gereformeerden dan ook:

„Indien er dan gesproken wordt van den ongeloovige of de verdwaalde tot de ware Kerk te brengen of van een recht onderscheid tusschen de ware en de valsche Kerk te maken, — de aanwijzing daarvan en de kennis moet genomen worden uit deware leer of uit de p r e d i k a t i e d ^ r ware leer: en deze uit Gods Woord, 't welk uit zijn aard „kennelicker is als de leere". Zoo is dan een onbedriegelijk kenteeken van de ware Kerk de ware leer, noch deze zijn niét in een graad noch zijn niet even onbekend gelijk zij (nl. de Remonstranten) haar zelf en anderen wijs maken, namelijk de Kerk Christi en zijn zaligmakende leer. Eindelijk opdat wij deze zaak besluiten, hoewel zij willen schijnen eenig merkteeken der Kerk te erkennen, te weten de belijdenis des geloofs; nochtans zo en houden zij in de waarheid geen merkteeken voor een ze-ker en onfeilbaar kenteeken, dewijl zij geenszins voor nodig, maar veeleer voor ondienstig en onmogelijk houden, dat men iemand door eenige manier van kenteeken of merkteekenen tot de kennis der Kerk zou willen brengen". (CJensure, blz. 391).

Zooals het meestal gaat, zoo verliep het ook hier: het debat loopt straks dood in stekeligheden en onwezenlijkheid. Als Abraham Heydanus op den Remonstrantschen Catechismus een antwoord geeft, waarin hij hem „proeft", toetst, dan merkt hij terecht op, dat de Remonstranten in de maag blijven zitten met hun onderscheiding van wel en niet noodzakelijke waarheden. Maar dacht U, dat Episcopius die toch wel klinkklare werkelijkheid toegeeft? Geen sprake van. Hij zegt tot Heydanus — volgens weergave althans van zijn gevoelen in het door Wtenbogaert na Episcopius' dood bezorgde werk — gij, gereformeerden hebt toch zelf gezegd, dat men de som der geloofsartikelen kan aandienen als: al hetgeen God ons in het evangelie beloofd heeft en bevolen te gelooven? Dat is toch ook „het n o o d z a k e 1 ij k e" ? Maar als dan de gereformeerden hebben gezegd, dat er een belijdenis is, en dogma's zijn, en dat de kerk de waarheid steeds puntiger handhaaft tegen de dwaling, omdat haar VERGADERING daardoor bepaald wordt, dan ontwijkt Episcopius het debat: „Edoch, ten doet hier ter saecke niet, of de nootzaeckeUjeke Geloofs-poincten weynig of vele zijn. (Antwoord op de Proeve van Abr. Heydanus tegen de Onderwysinge ui de Chr. Rel. na de Bel. der Rem., gestelt door S. Episcopius, 2e dr., Rotterdam, 1644, 345).

Maar dit ontduiken van de kwestie bewijst, dat de remonstrantsche pluriformiteitsleer — we volgen nu de onnauwkeurige omschrijving, die trouwens juist daarom tn zwang is — meer een wensehdroom dan een geloofsbelijdenis is. En de gereformeerden, hoewel ze in de dagen van 1618/19 met de handen in het haar zaten, wat aangaat de menigte der secten, en hoewel ze tegen de roomschen grootendeels hetzelfde plachten aan te voeren als wat Episcopius tegen Wading zegt, hebben niettemin geweigerd, met hem in de conclusie mee te gaan. Episcopius zegt: schei, er nu maar uit met de eenheid als kenmerk van de ware kerk te stellen. De Gereformeerden: begin er weer mee, maar zorg, dat ge dan meteen duidelijk zegt, wat de waarheid Gods is, en laat niet door de tegensprekers uw praeciseering in het spreken een smadeHjk einde vinden. Want anders regeeren de twijfelaars en tegensprekers de kerk: zal niet JUIST tegen het fundamenteele en „noodzakjelijke" de duivel altijd weer twijfel en tegenspraak doen wekken? De historie der wijsbegeerte geeft iri dé2!en een schrikkeUjk duideUjk antwoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De remonstranten en de pluriformiteit

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's