GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

Toen in 1886 de Doleantie daar was, zat ik nog op de banken der lagere school, een openbare school, want in ons dorp was er nog geen christelijke. Er was een kleine gereformeerde kerk, uit de afscheiding geboren, en de Ned. Herv. Kerk was zóó modem, onverschillig, dat er daar niemand-aan doleeren dacht. De dominé, een zeer deftig man, bevriend met mijn vrijzinnige familie, van welke er niemand ooit in de kerk kwam dan alleen op den oudejaarsavond, placht te zeggen: gereformeerd worden? Als ik veranderen wou, werd ik liever roomsch, want daar kan de mensch nog wat bijbrengen tot zijn zaligheid. Hij had trouwens ook aan het sterfbed van een zijner schapen, zeer bang voor het „hiernamaals", want wat kon hem dan weer boven het hoofd hangen, niets anders te zeggen dan: houd maar goeden moed.

In ons dorp was dus van doleantie geen sprake. Men nam nauwelijks notitie van wat er in ons land in dit opzicht gebeuren mocht. En de christelijke gere­ formeerden zeiden: laten ze bij ons komen, als ze wear naar Schrift en belijdenis willen wandelen. Sympathie vond zoo de doleantie eigenlijk niet.

Dit kwam meer doordat onze predikant, een zeer bekwaam man, zeer ernstige bezwaren had tegen enkele van Kuypers leeringen, als de gemeene gratie en de veronderstelde wedergeboorte. En hij waarschuwde ernstig tegen die dwalingen.

Ik leefde echter wel met de doleantie mee, maar dit op een heel eigenaardige wijze, ongeveer zóó, als vele leden der gebonden.kerken, die de rust zoo liefhebben, " zulks doen inzake de vrijmaking vaii dezen dag. De voorlichting van hun dominé en hun kerkelijke pers is ongeveer van gelijken aard als ik die putte uit een liberale krant van toen.

Ik mocht toch eiken namiddag, als de school uitging, het toenmalig bestaand provinciaal ochtendblad de „Nieuwe Groninger courant", uit 's meesters hand ontvangen, om het naar een mijnheer te brengen, die dicht in onze buurt woonde. En verzot als ik was op Icranten, las ik, vóór ik deze taak had volbracht, elk nummer dier courant van a tot z.

De buitenlandsche politiek eerst; het spookte toen op den Balkan; en dan de binnenlandsche berichten, inzonderheid die over de doleantie, die in ons gewest niet veel beteekende, maar daar toch was, zooals in de stad, in Zuidwolde en enkele andere plaatsen.

Nu moet ik zeggen, dat het blad er journalistiek wel wezen kon, iets wat ik eerst later leerde waardeeren.

Even goed als het toen van ouds bekende avondblad „De Prov. Groninger", die door onzen postbode eiken avond, soms mee met onze hulp, huis aan huis bij de rijke menschen werd bezorgd en door hem nooit anders werd betiteld dan als: de geldzak.

De hoofdredactie van beide bladen was fijn liberaal zeer goed op de hoogte der binnen-en buitenlandsche litteratuur, van vrijzinnige zijde dan. Vooral de tooneel-litteratuur. De hoofdredacteur der „Nieuwe Groninger" was een zeer deftige verschijning. Het was een genot, hem naar zijn bureau te zien wandelen : niet groot, wel ietwat gezet, zijn zeer groot hoofd ietwat op zijde gehouden, steeds bUjkbaar üi diepe gedachten. Het Groningsche publiek, dat hem hoogachtte, en veelszins niet ten onrechte, noemde hem altijd: het wieze heufd.

Hij dacht in zijn litteraire beschouwingen en politieke overwegingen, goed liberaal, niet aan de kerkelijke gebeurtenissen, maar er verschenen in zijn courant wel vele berichten dienaangaande. Ook omtrent de doleantie. En die berichten waren van dien aard, dat ik de doleerende menschen als zeer gevaarlijke lieden leerde beschouwen.

Ik dacht meer dan eens, zij het .met eenige huivering: ik wou wel eens zoo'n doleerende zien. Vreeselijke menschen. In het donker had ik echter niet graag een van hen op mijn pad ontmoet.

Hoe gevaarlijke actie. Er waren zelfs inbrekers bij; denk aan de paneelzagerij. En welke groote gevaren bedreigden toen niet kerk en school en staat.

Het zal thans zoo ongeveer gesteld zijn met de lezers der synodocratische pers. Vooral als zij vernemen van die „doorgaande reformatie", voor welke zelfs leden van vrijgemaakte kerken op de vlucht sloegen.

En dan die politieke partij; kerkelijk politieke partij; het Gereformeerd politiek verbond. Niet dan hulp voor communisten en, zooal dit niet, dan toch voor roomschen en socialisten.

Erger kan het toch niet. De menschen beven, als zrj er van lezen. Hoe is het mogelijk, dat eens gereformeerde mensohen zóó diep kunnen vallen. Daar moeten, evenals indertijd bij de doleantie, verkeerde, slechte factoren achter werken.

Teleurgestelde Kuypers — omdat hij geen professor werd — en dwepende Alexanders, Lohman dan.

Zoo is het natuurlijk ook nu weer. Daar zit, zoo verklaren edele voorlichters en kerkehjke nieuwsbrengers, ressentiment achter. Bij sommige menschen een wraakgevoelen. Soms zoo iets pathologisch, iets ziekeUjks. En men tikt even aan het voorhoofd.

En dan zeggen die hoogstaande, liefdevolle menschen heel meewaardig: hoe tragisch hé? En hun nobele ziel doet hen diep zuchten.

Wie van de lezers zou dan niet diep onder den indruk komen? Ja, ja, zeg het wel, buurman of buurjuffrouw, het is wel erg met die menschen. En onze goede dominé heeft er zoo mee te doen. Hij zei het al lang. Die menschen doen dingen, die een fatsoenlijk mensch doen beven.

In de oorlogsdagen riep een ietwat driftig uitgevallen man: ze moesten naar een concentratiekamp.

Maar wat doen zij dan voor booze stukken? Daar is eerst dat ontzettend gevaar van verabsoluteering der kerk. En voor hen, die moeite met dit deftige woord mochten hebben, is er een ander gevaar: verkerkelij king van het leven.

Ik las daarvan in het „Gereformeerd Jongelingsblad", in een artikel van den bondsvoorzitter, den heer Algra, een bekwaam man, die een tijd gekend heeft, dat hij gezond denken en schrijven kon.

Hij vertelt nu aan zijn jongelieden: er dreigt een groot gevaar, en dat is de verkerkelijking van het leven, zooals bij de Ned. Herv. kerk als bij de vrijgemaakten — tusschen aanhalingsteekens dan. Men mocht eens meenen, dat het met vrijheid iets te maken had.

Wij zullen, dus de geleerde schrijver, in de gereformeerde, dat zijn dan de gebonden kerken, tegen dit streven op onze hoede moeten zijn. Want het is een geestelijk gevaar, omdat het in wezen een ongereformeerd streven is.

Wat is dan toch die verkerkeUjking? Ik sloeg de groote van Dale op; het woord stond er niet in. Wel vele andere met ver, b.v. verkorsten, en dat wil dan zeggen: alles tot korst doen worden of maken. Dus zou verkerkeUjken zijn: alles tot kerk maken of doen worden? Maar laten wij het betoog van den heer Algra eens wat nader bezien. Hij zal het ons wel duideüjk maken.

Hij is in discussie met een dier lichtzinnige geesten, die thans in zijn kerken den toon aangeven, het leven daar meer en meer gaan beheerschen; met ds Lugtigheid van Zwolle, die daar de gereformeerde J.V. reeds om hals bracht en zijn meeningen nader propageert op ringvergaderingen. Die dominé wil nu alle jeugdwerk in elke plaats — padvinderij en zoo — concentreeren, om het daarna te brengen onder leiding van de plaatselijke kerk. Dan komt er meer activiteit.

Welnu, de heer Algra vertaalt dit zoo, dat dan alles komt onder leiding van den plaatselijken predikant. Hij acht dit zeer gevaarlijk en voert daartoe vier argumenten aan. Drie er van laat ik zwemmen, want het komt op het vierde aan, waarvan gezegd wordt, dat het het zwaarst weegt.

Het is dit: vsrij willen de zelfstandigheid van ons jeugdwerk bewaren ook tegenover de kerk. De spatieëring is van den heer Algra. »

De zelfstandigheid van het jeugdwerk tegenover de kerk.

Daar dreigt dus groot gevaar van dien kant.

Maar wat is dan toch die kerk, die zoo gevaarlijk is voor onze zelfstandigheid? Want een ieder gegrijpt, dat dit gaat gelden voor heel het leven. Het staat er ook zoo.

Het is een geestelijk gevaar, wat wordt aangeduid.

Voor den heer Algra is kerk hier of de dominé. kerkeraad,

Dat verwondert ons niet, want wij lazen meer dan eens, dat, als d e Synode vergadert, haar leden niet meer afgevaardigden van kerken zijn, maar kerken zelve. Als zij spreekt, spreekt de kerk. En mochten wij zulke sjTiodeleden zien schrijden, want zulke hooge heeren loopen niet — naar hun vergaderzaal, of als wij hen zagen komen in de vergaderingen van een kerkeraad of classis om bevelen te geven, dan kunnen wij zeggen met een van hen: ziedaar, de kerk op marseh.

Zou het nu zoo erg zijn voor den heer Algra, als heel de wereld bestond uit zulke menschen, haast had ik gezegd Uebermenschen ?

Ja, zegt de heer Algra, wij moeten de zelfstandigheid onzer vereenigingen bewaren tegenover hen, den kerkeraad of den dominé. En dat maken wij, d.w.z. de jongelingen, dien kerkeraad ook duidelijk.

Want wij begeven ons naar dien kerkeraad en vragen kerkelijk toezicht, doch alleen op' een zeer speciaal pimt: de belijdenis.

Nu mogen wij toch wel even nadenken.

In het formulier van bevestiging van ouderlingen wordt gezegd, dat zij het opzicht hebben over de gemeente. En dat opzicht beteekent niet weinig, want als men belijdenis aflegt wordt op de vraag: belooft gij u te zullen onderwerpen aan de kerkelijke vermaning en tucht, indien het mocht gebexxren, wat God genadiglijk verhoede, dat gij in leer en leven u kwaamt te misgaan, het plechtige antwoord gegeven: ja.

Een dure eed, als dr Kujrper placht te zeggen. Behooren tot dat leven — er is geen enkele uitzondering gemaakt — ook onze organisaties? Ach, zoo roept de heer Algra ons toe, vergeet niet, dat do belijdenis is een zeer speciaal punt.

Hoe is dit te verstaan?

Als de jongelingen tot den kerkeraad komen, zeggen zij: wij stellen ons onder uw toezicht. Wij doeïl dit dus in vrijheid: konden het ook laten. En als de praeses dan zegt: heel goed jongelui, dan verklaren zij: maar wij hebben U eerst nog wat te zeggen. Wij trekken om dat toezicht een zeer nauwen cirkel, waarbuiten U zich niet moogt begeven. U hebt niets te maken met onze werkwijze (hoe dol die dan ook weze moge. M.), niets met onze organisatie (welk karakter die dan ook moge dragen. M.), niets met onze financiën (al koopen wij bijv. veel zonder te betalen. M.), niets met we Ik ander onderdeel van ons werk ook. Bijv. als wij handelen over politieke en sociale en letterkundige onderwerpen of voordrachten houden en tooneelstukjes geven. Niets, niets. Gij als kerkeraad hebt alleen tot taak, als U het toezicht verleend wordt door ons, wat inhoudt dat wij het cok niet konden do^, maar wij zijn nu

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's