GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerf in de schuit of baken in zee?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerf in de schuit of baken in zee?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

In onze familie houden we allemaal sedert 1854 van Kampen. In de laatste jaren is het er niet minder op geworden. De Kampenaren zullen, denk ik, dat wel gezellig vinden, want wij hebben een groote familie.

Nu is Kampen van ouds bekend als een wijze stad. Ze heeft wel den naam de stad der dwaasheden te zijn, maar dat ligt niet aan de Stad, doch aan de ommelanden. De meeste niet-Kampenaren hebben van Kampen alleen maar onthouden, dat er , , Kamper uien" zijn gepleegd; ze verstaan dan onder die „uien" allerlei dwaasheden, uitgehaald door magistraat en bevolking. De laatste Kamper ui zien énkelen daarin, dat er in dat „gat" twee theologische hoogescholen zijn, ééne. die ultimo gebonden is aan 1618/9, en een andere die ultimo gebonden Is aan 1944. De Kampenaren dragen deze verdenking van dwaasheden te hebben uitgehaald met voorbeeldige wijsheid: ze weten immers, dat wie de dwaasheden van een ander dóórheeft, de wijste is. En zoo staat het met de Kamper Uien. Wijlen de heer J, H. Kok, die voor Kampen zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft, heeft dat eens overduidelijk aangetoond in een brochure onder den titel: , , De „Kamper-Uien" .' Import" (1936). Het troostelijkste k3.pitte!-.je uit dit geschrift van 84 blz. is het hoofdstuk: Hoe is Kampen gekomen aan de , , Kamper Uien" ? Daarin bewast, zoo geloof ik het te mogen zeggen, de heer Kok, dat al die „dwaze stukjes" uitgehaald zijn, niet in Kampen, maar in een denkbeeldige stad, genaamd Laleburg. Geen Kampenaren, maar Lalen hebben die dwaasheden uitgehaald. Het was dan ook een Lalebuch (een Narrenboek), waarin een duitsch anonymus, In 1597, vertelde van de lalie der Lalen. In 1614 verscheen een iierdruk. Daarin maakte de schrijver het verhaal al weer een beetje mooier. Laleburg (Lalenburg) werd toen gezegd te liggen in Mlsnopotamia, achter Utopia. En de auteur verklaarde te wonen in Ypsilonburg.

Van die verhaaltjes nu heeft een Kamper ingezetene, later drukker van zijn eigen werk (net als de Heer Kok), een uittreksel, verhollandscht, uitgegeven. De man heette J. J. Fels; dultscher van afkomst. Hij kende het Lalebuch dus. De geestigheid straalt uit zijn leuken kop: het portret gaf de heer Kok erbij. Hij noemde zijn stukjes Kamper Stukjes, net zooals je spreekt van den Enkhulzer Almanak.

En dan moet je weten, dat de uitgaaf van 1597 nog niet eens de eerste was; de heer Kok vermeldt als oudste bekende uitgaaf een boekje Seltzamer Geschichte der Lal-, len zu Lallburg, Laleburg 1497. Het was toen de tijd van de Erasmussen (de Erasmus-typen bestaan er ook, of liever de afdrukken van het Erasmus-type). Erasmus schreef: Lof der Zotheid. Noemt men hèm daarom den grootsten zót? „Leverancier van Rotterdamsche Uien", staat dé.t soms op zijn standbeeld in Rotterdam? Is het Erasmusgymnasium een Uiengym? Niemand die het zou beweren. Maar dan moet ook de Kamper Fels niet beloond worden met de fabelachtige, en toch maar fabuleuse schande van de Kamper uien. Die Kamper man had de duitsche lalen (lallen) door. Hij wist, dat lallen een eigenaardige manier van spreken was; dat lalein (spreken) een grieksch woord was, met een zeer eigenaardige historie (denk aan het in den bijbel bekende verschijnsel van glossolalie, spreken-in-tongen, waar een mensch-metzijn-verstaud-niet-bij-kon); dat lallatie, fransch lallation, beteekent: het lallen, de verkeerde verdubbeling van de letter 1 (dat heet: lambdacisme) of ook door de verandering van de 1 In een r: bijvoorbeeld: een raadsel-opgaaf besluiten met: „la, la, wat is dat? " of: „de Lalen zijn maar raren" weergeven als: „de Raren zijn maar raren" en zoo meer. Pels wist, dat laletlek de spraakleer was. Kortom: hij wist veel meer dan de halve wijzen; hij had de dwaasheden van de anderen door, en was dan nog zoo vriendelijk de "Lalenburgers-dwaasheden te transplanteeren naar Kampen, zooals vlaamsche schrijvers bijbelsche verhalen verplaatsen naar Vlaanderen (Maria loopt dan langs de Nethe), of zooals Joseph Wittig, toch ook geen kwajongen, want de roomsche kerk kreeg met hem moeite, het kindeke Jezus brengt in een kamertje In het Silezische dorpje Schlegel, want: , , èlk dorp ligt tusschen hemel en hel" (I, 28): Bethlehem ligt in de buurt van Schlegel en Bbersdorf, en de Annaberg in die buurt is zou oud als het Oude Testament: het kindeke Jezus in Silezië, en nog wel elders ook.

Met het kindeke Jezus nu zou ik liever niet zoo lallen; maar met het lallen wel. Die Fels-uit-Kampen heeft Lalenburg (dat later in Schildburg veranderd werd) laten herleven in zijn uitgaaf „Kamper Stukjes"; en hij bleek zijn tijd te kennen, want in 1811 was het oude Narrenboek weer herdrukt door F. H. v. d. Hagen, die van Lalenburg Schildburg maakte: hij was waarschijnlijk bang, dat men in zijn tijd niet meer wist wat lallen was. Of, hij vond, dat lallen met Schild te maken had. Dat kan ook.

Toen Fels dus die oecumenische dwaasheden in Kampen transplanteerde, was hij wijs: hij wou maar zeggen: ieder in Vlaanderen, in Silezië, in Ebersdorf, in Amsterdam, en waar ook ter wereld, ieder zegge: de dwaasheid kon bij mijn volksken geboren zijn: ik kon wel een SchUdburger, een Lalenburger wezen: de zotheid is toch een algemeen verschijnsel en gelukkig wie met den paradoxaleu lóf-der-zotheid inkeert tot zichzelf. Wat een Kamper wijsheid! Fels heeft — de heer Kok vertelt het —• , , den Schout van Schildburg" veranderd in den , , Praeses van Kampen". Als ze overal zoo wijs geweest waren, dan zou de stedemaagd van Kampen niet de Assepoester van haar trotsche dwaze zusteren geworden zijn, maar zou Kampen hebben gegolden als plaats-der-wijsheid, die de dwaasheid tenminste léérde kennen en er grootmoedig aandeel in nam. Maar de toeristen, die Kampen „doen" hebben het nóg niet door.

Jij, hoop ik wel: Adolphus Venator althans schaart zich graag onder de burgers van Schildburg, zijn dwaasheid bekennende.

Maar laat ons niet langer ISllen over Kampen, doch uit één van deze Lof-der-Zotheid-verhalen wijsheid puren. Ik koos ditmaal voor jouw en mijn gebruik een aardig verhaaltje. Het staat op bl. 74. De Schildburgers — lees ik daar — duchtten eens oorlogsgevaar: de kans was groot, dat hun mooie raadhuisklok door den vijand zou worden geroofd. Om er wapentuig van te maken. Ze zouden de klok dus maar In volle zee laten zinken: na den oorlog konden ze haar er weer uit ophalen. Maar

net toen ze het mooie kunststuk overboord wilden gooien, vroeg één der werkgasten: kunnen we later de plek wel weervinden, waar de klok Is neergelaten? Geen nood, zei de schout, dat kan: we zullen de plek wel merken. Hy nam een mes, sneed In het boord van het schip een flinke kerf, daar, waar de klok langs zou moeten bij den grooten duik; men Het ze buiten boord precies langs die plek, en vonden natuurlijk na den krijg de klok nimmer weer.

Zoo is het verhaaltje: er bestaan variaties natuurlijk: een deensch schrijver laat een hoUandschen boer (de hollEinders hadden dest^ds nog den naam, „steenrijk" te wezen) op een trekschuit de plaats met een krijtje merken, waar zijn portemonnale, een vette, in het water was gevallen.

Niets ernstigs, dezen keer, in mijn briefje, vind je zeker?

Maar nu komt de toepassing. Ik dacht, toen ik dat verhaaltje las, aan een opmerking van den bekenden amerlkaanschen schrijver Heyns, je weet wel, over wien nog al eens wat te doen is. Die schreef eens over het verbond, en In verband daarmee over het subjectivisme. HQ zei toen: men moet het anker niet werpen in den bodem van het schip, doch In den rivierbodem. Niet in zijn eigen ziel (met „kenmerken"), maar in Gods belofte.

Dat is nu precies hetzelfde als de moraal van de Kampenaren, de Schildburgers, de Lalen, de Grand-Rapldsburgers, want daar schreef Heyns in de eerste plaats voor; en ik kan me niet voorstellen, dat er tn Grand Rapids, of Amsterdam, of Kampen, in Apeldoorn, of Rotterdam zijn, die daartegen iets willen inbrengen.

Zoowel die klokbevelligers van Schildburg, die van de zee hun safe wilden maken, als die andere domme lieden, die het anker uitwerpen In den bodem van hun eigen schip, weten niet, dat zich „oriënteeren" gebeuren moet naar een vé, st punt. Oriëntatie, daar hoor je tegenwoordig erg veel van. In de dagen van dr J. G. Geelkerken was het de vaste gewoonte, mekaar te vertellen, dat we een nieuwe oriëntatie noodlg hadden. Dat woord beteekende in de pers van die dagen niet veel anders, dan dat je „thuis" moest zijn vooral in endere huizen dan je eigen woning. En dat je een nieuwe, een hèr-oriëntatie zoeken moest, om je uitgangspunt elders te zoeken, dan waar het eerst was. Maar vaak werd vergeten, dat „oriëntatie" komt van • „orient", het oosten. Dat is een vaste richting; als men een kerk bouwt met het koor naar het oosten, weet men, dat al die kathedralen naar één richting wijzen. Als een schipper op zee de positie van zijn schip bepalen wil, moet hij niet naar een of andere mistbank, of naar een drijvenden ijsberg zijn plaats berekenen, want dé, t zijn beweeglijke dingen, evenals zr|n schip beweeglijk is; hij moet de vaste poolster zoeken. Ten minste, als ik het niet mis heb, want ik ben maar een jager (venator, ) maar geen schipper. En wil hij zijn schuit vastleggen, dan moet hij een vast punt hebbeu op een vS-sten bodem: een ankerplaats in den' rivierbodem, of een paal aan den wal. Zoo hadden die Schildburgers zich georiënteerd in het schip, maar niet naar een vast punt buiten het schip.

Amice, zouden we niet een beetje vaker aan die Schildburgers mogen deuken? Ze konden hun klok niet weervinden, want ze waren hun plaatsbepaling kwijt, of liever: ze hadden er nooit aan gedacht. We hebben enkele weken geleden tot twee keer gekeuveld over Thijs Booy: ik vind zijn boek zoo iets als een Schlldburger ui: tegen alle mogelijke vijanden wil hij de kerkklokken en andere kerkschatten beveiligen. Maar als je vraagt: waar ligt nu het depositum van de kerk? , en hoe staat het met de plaatsbepaling? dan krijg je een opstopper, want die vraag is uitgegaan van een antlbarthiaanschen kijk op de mogelijkheid van plaatsbepaling: en Thijs Booy vindt, dat Barth mishandeld wordt door wie zulke vragen stellen. Hij heeft een flinke kerf in de scheepswand gegeven: dddr en daar begint operatie Zoo-en-Zus. Maar zijn schip drijft verder? de oriëntatie is naar binnen, niet naar buiten, niet naar het vaste punt.

Ik geloof, dat boeken als dat van Thijs Booy symptomatisch zijn voor onzen tijd. En dat de Lalen, Sciiildburgers. Kampers zeer in trek zijn. Niet in hun biecht, maar in hun dwaasheid.

Een kaart van je schip, niet van de zee; parallel verschijnsel is: verschrikkelijk veel verstand van „de ziel" S (en erg veel kerven gezet door psychiaters, freudiaan of wat anders, in zieltjes die op drift geslagen zijn); maar een radikaal afwezig zijn van zelfs eenig „begrip" voor een wereld-beschouwing, een vaste belijdenis aangaande heniel en aarde; daarentegen een haast schamper lachen, als je spreekt van oriëntatie op de vaste punten in het heelal, in kaart gebracht door God in het Woord der openbaring.

Zielebeelden, nauwkeurig, meneer: met een Leica, merk Oedipus, geven ze een foto van je ziel, en maken ze scherpe opnamen van je „Operatle-klokbeveillgtng": a& & T stond jij, en hier stond Ik, en ginds Wng de kabel, en dêAr heb je de kerf. Keurige vergrooting, naar wensch. Maar wereldbeelden? Dogmatiek? Kennis van God-inverhouding-tot-de-wereld? , ho maar. Niet noodlg: zielebeelden zijn wat anders dan wereldbeelden.

Je kunt de situatie tegenwoordig zóó teekenen:

Als je een kerf in je zieleschuit hebt, en dat ding laat zien, dan zeggen ze: tjonge, jonge, wè, t een kerel. Multatulit. Hij heit veul deurstaon, schipper. Kijk, dé, S.r is Ie aan 't hijschen geweest: een, twee, drie, haal op je hei, en zóó trok dat touw, en de zware klok ging recht van boord, en hij heeft gezweet, nee, maar, wat een werker....

Maar als je zegt: zouden we geen baken-in-zee zetten, dan zeggen ze: wat een dwaas, dat klinkt zoo naar ouderlingen en dominees, naar antibarthiaansche lui, die èlles willen weten; laat dien éénen Schildburger maar lallen.

Neem de Hervormde Kerk tegenwoordig. Ze weten allemaal: een reuze kerf In het schip; klok 1816 overboord.

Maar geen mensch weet nu meer, waar hij Is, waar hij aan toe is. Want het nederlandsch van de huidige barthianen kan niemand lezen. Bovendien heeft het de strekking: oriëntatie als een dwaasheid te brandmerken.

Nu, denk er eens over, en neem een scliildburgsche spreuk aan: iever een baken in zee, dan een kerf in je schuit. Denk er aan, dat in jouw leven twee keer gezegd wordt: et vaste punt bulten onszelf zoeken. In het doopsformulier, slot van de eerste perikoop. En In het avondmaalsformulier:9e perikoop.

Tot ziens:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerf in de schuit of baken in zee?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's