GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beweging der Jongeren,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beweging der Jongeren,

IV

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer men na zooveel jaren, op een critische distantie, zich nog weer eens inleeft in wat deze beweging der „jongeren" was en wilde, vraagt men zich met verbazing af: hoe heeft dit alles mannen en vrouwen, die gereformeerd wilden zijn, die uit de Schriften begeerden te leven, kunnen beroeren en boeien?

Men realiseere zich toch ter dege, dat het in deze beweging van „jongeren" naar eigen vaste overtuiging niet maar ging om een steeds in een kentering der tijden optredende spanning en wrijving tusschen „ouderen" en „jongeren". Neen, deze jongeren waren er vast van verzekerd, dat zij aansohouwers en participanten, ja, promotors waren van een geestelijke beweging, die voluit r e f o r m a t o r i s c h wilde zijn en dat inderdaad ook was. Men sprak onder hen bijna over niets anders dan over „reformeeren". Het was al reformatie wat de klok sloeg. Als men een duik doet in de litteratuur van deze „jongeren" wordt hun reformatie-geroep zelfs vermoeiend en criant vervelend. Dr Wielenga durfde zelfs de bewering aan, dat het „reformatorisch" streven der jongeren „iets meer (!!) en iets anders" bedoelde dan het grootsche reformatorische worstelen der vaderen uit de zestiende eeuw. Dat laatste „bestond hoofdzakelijk in afwerping van valsehe moderniteiten en terugk e e r i n g tot het oude, ingevroren, beginsel". Maar wat men =!= 1920 beoogde was , , niet slechts aanvulling of zuivering", maar niet minder dan een „reconstructie en uitbouw der belijdenis, waarbij plaats moet worden ingeruimd aan de groote problemen (cultuurvragen) die sinds Dordt zijn opgekomen" ^").

Maar terwijl men zoo diep en breed reformatorisch wil zijn, zegt men n.b. gansch openhartig, dat de beweging dezer „jongeren" toepassing en consequentie is van een verandering, die zich in het algemeen e, en dus God-looze menschenleven heeft voltrokken. De geboorte van den nieuwen tijd, zoo hoorden we immers betoogen, moest noodzakelijkerwijs in de kerk de beweging der jongeren te voorschijn roepen.

Is dit nu niet pure dwaasheid?

Zeker, zeker, een reformatie ontstaat in een bepaalde historische constellatie. Dan namelijk, wanneer in de kerk een v e r v a 1-proces te constateeren is. En een reformatie richt zich ook o p een bepaalde constellatie in kerk en wereld. Maar de eenige oorzaak, of juister gezegd: de eenige Werker van zoo'n reformatie is de Heilige Geest! Indien daarom een beweging van „jongeren" — of van „ouderen", dat doet er niet toe — werkelijk haar ontstaan dankt aan impulsen en krachten die in „de wereld", „buiten het erf der kerk" hun oorsprong nemen, dan is zij nimmer reformatie! Ze kan dat dan niet zijn. Ze is dan veeleer d e formatie. Als ze reformatie is, als ze resultaat van het werk des Geestes is, staat ze radicaal en totaal tegenover wat in de wereld leeft, daaruit opgist en het leven der kerk ten verderve infiltreert.

Men lette voorts op de visie op de gereformeerde kerken en het gereformeerde leven, welke bij deze „jongeren" gevonden werd en, meer nog indirect dan direct, uit hun schrijven openbaar werd. Het gereformeerde volk en de gereformeerde kerken werden namelijk als een bepaalde h i s t o r i s c h e gegeven h e i d gezien. Men sprak dikwijls ook van „het Calvinisme". Geestig werd eens opgemerkt, dat men het, zoo sprekend, ziet als een soort Naamlooze Vennootschap met commissarissen, aandeelhouders enz. Men sloofde zich voorts uit om een juiste diagnose te geven van de geestelijke gesteldheid van dat „Calvinisme". Men constateerde dan hier een tekort, daar een eenzijdigheid, ginds een teveel. Een tekort aan ethiek, mystiek, gevoel, geest; een tekort aan kennis en verwerking van de „groote problemen" van den „nieuwen tijd". En een teveel aan intellect en organisatie. Een ontbreken van harmonische persoonlijkheden. En nu maakt men zich op om die tekorten aan te vullen. Het-teveel weg te doen en overal de juiste accenten te plaatsen. En door dat alles moet komen groei, bloei, progressie, ontwikkeling. Argeloos poneerde Prof. Hepp in het tweede nummer van „De Reformatie", dat reformatie ONTwikkeling is. Wat wil de reformatie? zoo vroeg hij daar. En zijn antwoord luidde: Reformatie , , laat geen middel onbeproefd om den sierlijken opwas van den boom te verzekeren. Is de grond op den duur verarmd, zij tracht er nieuwe voedingsstoffen in te brengen. Zij snoeit het doode hout, waar zij het ontdekt, weg. Zij ruimt al wat den boom het zonlicht beneemt, op. Zij verschaft hem ruimte en lucht. Daartoe moet zij onvermoeid bijl en zeis hanteeren Ontwikkeling is slechts mogehjk bij Reformatie" ^38).

Men kan zulke woorden alleen met verbazing lezen. Dit alles kan men misschien „cultuur" noemen, „religieuze" cultuur van een volksgroep — maar nooit reformatie! Want reformatie is allereerst dit, dat God zijn woord laat dreunen over het leven van zijn kerk zóó, dat de zonden in haar gruwelijkheid worden gekend en men er voor siddert en beeft. Reformatie is dit, dat die zonden worden beleden uit het diepst van het hart. Reformatie is dit, dat men kreunt en smeekt om genade en er juichend in roemt. Reformatie is dit, dat er dan en zóó geworsteld wordt om de zonden overal en voortdurend weg te doen en ten bloede gevochten wordt om iij alle verhoudingen naar den wil des Heeren te leven, wat daarvan ook de gevolgen mogen zijn! Misschien, als God dat zoo wil, het geroepen worden tot groote dingen in staat, maatschappij en cultuur. Misschien het uitgestooten en vervolgd worden, als de HEERE zijn Naam door zijn kinderen zóó wil laten verheerlijken!

Wie weten wil wat ware reformatie is moet, na een bad genomen te hebben in de publicaties der jongeren van =fc 1920 zich maar eens verdiepen in een paar strijdschriften van Calvijn, waarin hij op leven en dood vecht met de kerk van den Paus, dien hij den Antichrist noemt! Hij zal verstaan dat waar God ware reformatie schenkt, men uit andere krachten leeft, een anderen strijd voert, andere wapens hanteert, gansch andere doeleinden nastreeft en in andere categorieën denkt dan die van accentverlegging en ontwikkeling. Bij een ware reformatie bééft men voor den toorn Gods, strijdt men tegen de zonde, zwoegt men om Gods woord te kennen, heeft men maar één begeeren n.l. het leven naar Gods heilige wet en verwacht men het al van zijn zegen! Calvijn strijdt met het zwaard des Geestes om de kerk weer te mogen zien met haar „oude gelaat". En hij roept het met alle kracht over zijn wereld uit, dat wij ten slotte een kerk noodig hebben, wier eenlge zorg is met vrome nederigheid op Gods woord te letten en zich gehoorzaam daarnaar te voegen'").

Typeerend en onheüspeltend is ook de exorbitante waardeering voor „de cultuur", welke bij deze „jongeren" leefde. We gaven reeds vele uitspraken, welke daarvan getuigden. Ongetwijfeld, God vraagt van al zijn kinderen dat ze op de plaats waar ze staan en naar de mate van de krachten waarover ze beschikken intensief bezig zullen zijn in het vervullen van hun roeping, óók in den cultuur-arbeid. Het onderwerpen en beheerschen van de aarde is nog steeds Goddehjke opdracht. Eveneens is het de taak van de christenen, die daartoe geroepen zijn, zich grondig op de hoogte te stellen van wat in de cultuurwereld der godlooze menschheid te koop is! En ze zullen ook zonder ophouden bezig moeten zijn met het verwerken van wat daar aan inzicht, kennis, en wat voor ander waardevol materiaal ook gevonden wordt, ten dienste van den arbeid en den strijd in het Koninkrijk Gods! Maar dit alles is gansch wat anders dan het verwachtend uitzien naar wonderen van waarheid en schoonheid, die zich op het „terrein van de gemeene gratie" voor onze oogen zullen vertoonen. Dat is gansch wat anders dan het verheerlijken van, het gretig grijpen naar en het misschien wel gereserveerde maar toch tegelijk ook hartstochtelijke genieten van wat in de godlooze cultuurwereld werd bereikt!

In den met God niet rekenenden cultuurarbeid zien we zonder twijfel scliitterende talenten en soms grandiooze genialiteit tot ontplooiing komen. En die zijn Gods SC h e p p i n g, zijn gaven. We zien er eveneens in, dat God ondanks alles de structuur van de geschapen wereld en de velerlei verbanden waarin en het materiaal waarmee deze cultuurwerkers arbeiden in tact laat. Maar de groote, beslissende vraag in dezen is: hoe gebruikt men de door God gegeven gaven ? Uit welken geest en met welk doel worden ze geactiveerd, soms in fantastische praestaties? Men kan duizelend staren naar de diepzinnigheden welke Kant ons voortoovert. Men kan in stomme verbazing de bijna bovenmenschehjke taalvirtuositeit van Nietzsche ondergaan: Maar de groote, de beslissende vraag is: wat deden ze met dat alles? Wat bereikten ze er mee voor of tegen God ? Welke geest wordt er in openbaar? Zeker ook als die geest niet deugt, ook als Christus' verlossingswerk wordt tegengestaan, kunnen we in deze cultuurwereld glanzende waarheids-en schoonheidsmomenten ontdekken. Maar het is dan alles ingekapseld in een systeem van leugen! Het is ingeschakeld in 'n geweldige, kerkverwoestende macht. Het is dan waarheid en schoonheid en goedheid, die in ongerechtigheid ten onder wordt gehouden. Het is een locomotief van waarheid die een trein vol leugen achter zich voortsleept. Het is de schoonheid van een afgodstempel, dien God vervloekt. Het is de weelde en luxe van een bordeel. Als geheel, als concrete cultuurarbeid, met zijn resultaten ligt het alles onder Gods vloek. Wordt niet Gods toorn geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van menschen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden? Wie dezen stand van zaken heeft doorzien is voor goed genezen van een bewondering voor de „sublieme vruchten" van „de gemeene gratie" zooals in deze „jonge­ ren" leefde.


5) De Ref., Ie Jaarg. No. 20, 11 Febr. 1921.

3ö) De Ref., Ie Jaarg. No. 2, 8 Oct. 1920. Wanneer de, ook nu nog bestaande „kop" van De Reformatie voor het eerst wordt gebruikt, bij het begin van den derden jaargang, schrijft Prof. Hepp daarvan „Ziet, hoe de letters in elkander doordringen. Het is alsof ze worstelen, zij wekken niet de gewaarwording van rust, maar van streving: Hoe breed zijn de lijstlijnen! Breed als het leven, als het Gereformeerde leven, dat zich wél opsluiten laat, maar de wereld voor Christus opeischt. Doch herhaaldelijk worden de horizontale lijnen door verticale gesneden. Daar zit drang naar leven In. De ontwikkelingsidee wordt er zoo kostelijk door uitgedrukt!"

«') Zoo sprak Galvijn lu zijn antwoord-aan Sadoletus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De beweging der Jongeren,

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's