GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze vaderen en de Luthersen - in verband met de artt. 27-29 N. G. B.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze vaderen en de Luthersen - in verband met de artt. 27-29 N. G. B.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Bijdrage tot kennis van de verhouding van de Gereformeerden tot de Luthersen in ons land van omstreeks 1571 tot 1620)

(VI)

„GROUWELYCKE KETTERY".

„Dker is noyt grouwelycker kettery gevonden sint Kristy geboorte" (I).

Al jaren lang lag er het conflict tussen gereformeerden en luthersen, en meermalen is getracht (in Duitsland en vóór de organisering van de nederlandse gereformeerde kerken ook tn de .zuidelijke Nederlanden) om tot een oplossing te komen. En het werd ér niet gemakkelijker op sinds in de lutherse kringen zelf controversen openbaar werden, met name ook inzake de leer der ubiquiteit (alom-tegenwoordigheid van Christus' lichaam), die door sommige theologen op afstotende wgze gedreven werd. Half de tachtiger jaren laaide de strijd in Duitsland opnieuw op, en een zeer ijverig aandeel werd eraan genomen door de vurige theoloog Philip Nicola ï, hof prediker van de weduwe gravin Margaretha von Waldeck, sinds '96 predikant te Unna in Westfalen, en vanaf 1601 in Ham.burg. Nicolaï was zo fel, dat hij er in eigen kring wel eens moeilijkheden van ondervonden heeft. Een van zijn meest geruchtmakende publicaties was: „Kurzer Bericht von der Calvinisten Gott und ihrer Religion" in 1598 verschenen, geschreven in vragen en antwoorden. De reactie was even fel als het boekje. In de bestrijding van dit „schandboek" noemden de gereformeerden hem een „Wildschwein", een razende, die aan de ketting behoorde gelegd te worden, en ontzag men zich niet om allerlei lelijks over zijn leven te vertellen. In 1602 schreef hij een boek over „het allerheiligst mysterie van de alomtegenwoordigheid van Jezus Christus" (in het latijn), waarbij hij in het eerste deel handelt over de alomtegenwoordigheid van Christus naar zijn Godheid, en in het tweede over de alomtegenwoordigheid van Christus naar zijn mensheid. In het volgende jaar, 1603, volgde nog een uiteenzetting van de leer der tegenwoordigheid van Christus' lichaam en bloed in het avondmaal. Dat alles werkte bij de gereformeerden natuurlijk als een rode lap op een stier.

In dat jaar 1603 begint ook de strijd: tegen de amsterdamse predikant Petrus Plancius, een van onze beste theologen van die tijd.

En dat betekende het overbrengen van de felle strijd uit Duitsland naar ons vaderland.

De zaak is deze:

Op Hemelvaartsdag 1603 (8 Mei) gaf Plancius in zijn preek een bestrijding van de lutherse opvatting van de alomtegenwoordigheid van Christus (zie ook Zondag 18 van de Catechismus).

Een verslag hiervan werd overgebriefd naar Ham­ burg. Er was destijds een wekelijkse bode-disnst Amsterdam-Hamburg. Nicolaï vroeg aan Plancius zijn preek aan 'n onderzoek te onderwerpen, waaraan natuurlijk niet werd voldaan. Toen greep deze Hamburger strijdtheoloog naar de pen en gaf in 't licht zijn „Verantwortung der Evangelischen Kirch en in Hollandt wider die Lasterung Petri Plancii" (Verantwoording van de evangelische kerken in Holland tegen de laster van Petrus Plancius), een boek, dat ook la hollandse vertaling verscheen.

Van de duitse uitgave werden enige exemplaren naar Amsterdam gezonden, waar ze naar de boekbinder werden gebracht (ik volg nu de lezing, die Nicolaï in een later geschrift zelf van het geval heeft gegeven). Dit moet ontijdig zijn uitgelekt, want het kwam Plancius ter ore en deze wist te bereiken, dat de exemplaren in beslag werden genomen. Bovendien werd dit ook de naaste aanleiding, dat in Amsterdam de godsdienstoefeningen der luthersen verboden werden. Nicolaï heeft zich daar later over beklaagd, omdat evenals in Duitsland ook in Holland de geschriften van wederdopers, vrijgeesten, mennonieten en puriteinen in de boekhandel yrij ten verkoop werden aangeboden. Ook betuigt hij later, dat hg zijn „Verantwortung" uit eigen initiatief geschreven heeft, zonder dat men er vanuit Holland om gevraagd had. 't Zal wel waar wezen, maar de titel van z\jn boek heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat men daar anders over gedacht heeft. En als hg opmerkt, dat het verbod het tegendeel zou bereiken van wat men wenste, omdat juist de interesse erdoor zou opgewekt worden, dan kan hij daajrin wel eens heel erg gelijk gehad hebben. Er verscheen althans een hollandse vertaling, die aftrek vond.

Maar met dit al kwamen de luthersen in ons land in grotere moeihjkheden. De gespannen verhoudingen werden er vooral niet beter op. De gereformeerden, die reeds in 1601 hadden uitgesproken, dat men zich in verband met de lutherse activiteit plaatseHjk met de magistraten in verbinding zou stellen, en dat men zou aandringen op verbod der godsdienstoefeningen, vonden te meer reden om tegen de lutherse dwalingen te waarschuwen en tegen hun optreden maatregelen te nemen. Zo kwam dan in Amsterdam het godsdienstverbod los, en blijkens een brief van de rotterdamse ouderling Jan van Leemputt aan zijn collega Geeraert Verpoorten te Amsterdam (dd. 17 April 1604) ook in Rotterdam. Hij schrijft: „Dan de oorsake onser verstooringe is door het schryven van UI. overheyt binnen Amsterdam hier comen, alsoo wy hier berecht syn, comende uyt het boek van Hamborch". In een volgend artikel wordt hierop nog terug-gekomen.

Nicolaï Uet zijn boek volgen door een ander, dat in de loop van 1604 werd uitgegeven, ook in hollandse vertaling, onder de titel: „Bericht vande E V angh e 1 i s c h e Christenen tegenspoet tot Amstelredam in Hollandt, den strengen Calvinist Petro Plancio aldaer tot naerrich'tinghe ende die benaude Ge-meynte tot troost ende heylsame Vermaning, cortelijcken vervaet door Philippum Nicolaï Doctor der heyliger Sc'h rif t". Als text staat hieronder geschreven: „Philippenzen 8 vers 28, 29. En laet u in gheenen wege verschricken vande wederpartyen, welcke is een bewys haerder verdoemenis, maer u ter saUcheydt ende dat selve van Godt".

Om enigszins een indruk te krijgen, op welke wijze hij polemiseerde (en hij was de enige niet, die geen blad voor de m.pnd .na, m), geef ik hie** enkele sprekende citaten door.

„Sulcx wilt ghy Evangelische Borghers ende Inwoonders tot Amstelredam (dewelcke men de Martinisten noempt) in goeder acht nemen ende daerom niet verloren gheven oft men alwel u huyskercxken ende den Predickstoel verboden heeft; en vreest u voor den Plancius niet, ende en laet u voor der Calvinisten Predicanten schelden, dreygen ende snuyven op haer Predickstoelen niet en verveyren. Gelyckerwyse als Jannes en Jambres Moyses wederstonden, alsoo wederstaen oock dese de waerheydt. Het zyn menschen van verdorven sinnen, ongesohickt tot de Geloove. Maer sy en sullense niet uytvoeren, want haer dwaesheydt sal openbaer worde allema gelyc als ooc gener was, ende eer dan haer Dorenen r5rp worden aenden Dorenstruyck salse een Toomicheyt so versch wechrucken".

„Sy stellen ons eenen alsulcken God voor, die in zynen heymeleycken Raet decretirt, besluj't ende hebben wil: alle sonde ende schande, alle lasteilnge ende ondeucht, dat moorders, dieven, verraders, overspeelders, hoeren, toovenaers, dronckaerts, Godslasteraers, ende wat des geselschaps meer is, die desen heymelycken willen haers Godts neercomen ende ghelyckfomjigh leven; Daer heeft naer him voorgheven, Godt den Vader syne Sone niet alle Adamskinderen geschonken, dat is, Christus en is niet voor alle menschen ghestorven, daer en syn die Evangelische beloftenissen niet universales, dat alle de werelt daertoe beroepen wordt. Daer logiert den heylighen Gheest in de moordenaers ende overspeelders wanneer sy alleenelycken maer uytverkoren en syn. Daer is den Sone Godts buyten zyn Vleesch allenthalven, daer vervloecken ende vermaledeyen sy ons, als wy Christum naer zyne Mensheyt aenroepen, daer en werct die doope nimmermeer tgeloove, nerghens verghevinghe der sonden, sy en verlost niemanden vanden doot, sy en gheeft niemant het eewich leven noch de salicheyt, daer moeten die woorden des Avontmaels verstaen worden: etet, dat bediet myn hchaem, drineket, dat is een teeken ende figure mynes bloeds, daer scheyden sy dat lichaem Christi ende zyn bloet soo verre van tbrood en den wyn des Avontmaels, soo wyt en verre als Hemel ende Aerde van malcanderen syn".

Na deze uiteenzetting van wat de calvinisten volgens de schrijver zouden leren, geef ik nu nog een citaat, waarin Nicolaï beslist profaan wordt. Met verwijzing naar Joh. 15 : 17, 18; Hd. 4; Hd. 16; Ef. 5 en Joh. 16 en 15 : 17, 18, schrijft hij het volgende: Waert ghy van der Calvinisten Sinagoge, so hadden die Calvinisten dat haere lief. Maer mitsdien ghy van de Calvinisten leer en religie niet ei? zyt, maer bekent Il tot de Confessie van Augsborch, ende ghelooft aen

onsen Heeren ende Heylandt Jesum Christum, die aJs Godt ende Mensch overal is, daerom haeten u de Calvinisten. Ghedenckt aen dat woordt des Heeren, dat hy by den Evangelist S. Joannis seyt: Den knecht en is niet grooter dan zyne Heere; Hebben die Calvinisten onzen Christum in haeren scriptis opentlycken vervolcht, heeten hem Deum impanatum, eenen Broot-Godt, semelen Godt, versierden Afgodt, Israëliets Calf, Wolf ende sielenmoorder, ende roepen, dat m.on syne allenthalven teghenwoordicheyt als 'n stin': éfide aes, duyvelsdreck, ende geborste moordthoere nieuwers in Kereken ende scholen lyden en sal, soo en ist gheen wonder, dat sy u oock vyandelycken naertrachten, ende u Huyskeroxken verbieden: Maer dat doen sy om des Ubiquitistisch'^n Christi (gelyck se hem noemen) naems wille, want sy en kennen noch hem, noch syn goddelycke majestejHt niet, ende en weten niet, hoe hooch hy verheven is".

Nog één citaatje: „lek wil roemen, des Heeren woort, 'fi-''^pe op Godt ende en vreeze my niet. Wat connen my "'die Calvinisten doen? Myn Godt, ick hebbe u belooft, dat ick u dancken wil. Die Calvinisten willen aen my en omringen my, maer in den name des Hee­

ren wil ick se in stukken houwen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze vaderen en de Luthersen - in verband met de artt. 27-29 N. G. B.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1951

De Reformatie | 8 Pagina's