De kerk was met uitgewekenen gevuld
De opvang van vluchtelingen in enkele Nederlandse parochies
Inleiding
Als wij afgaan op de bestaande literatuur over de massale vluchtelingenstroom van Belgen naar Nederland aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, is de rol van de Katholieke Kerk bij hun opvang zo niet geheel afwezig, dan toch wel tot een minimum beperkt gebleven. Na de eerste chaotische dagen werd de opvang van de Belgische vluchtelingen ter hand genomen door plaatselijke steuncomité’s, 1 al spoedig gecoördineerd door het Nederlandsch Comité tot Steun aan Belgische en andere Slachtoffers en ten slotte gereguleerd door een opvang vanwege de overheid in vluchtelingenkampen (zie kaart). 2 Vermeldt Hendrickx nog dat er in die kampen provisorische kerkgebouwen werden geplaatst, bij De Roodt komen de kerken in het geheel niet in het verhaal voor. Wie zou menen dat de auteurs hier blijk geven van historische bijziendheid, moet worden gewezen op het merkwaardige feit, dat ook van officieel katholieke zijde, van de Nederlandse bisschoppen, geen woord aan het vluchtelingenprobleem is gewijd. Tussen 1914 en 1918 hebben de bisschoppen verscheidene herderlijke brieven aan de oorlog gewijd: zij riepen op om te bidden voor vrede, zij typeerden de oorlog als een gevolg van de opkomst van onchristelijke stromingen of verval van de zeden, en in een enkel geval ook nog eens als een straf van God. Aan een bisschoppelijk gebrek aan menselijkheid kan het niet gelegen hebben, want toen in 1916 het Zuiderzeegebied door een stormvloed onder water kwam te staan wijdden de bisschoppen een herderlijk schrijven aan deze ramp, met een dringende oproep de slachtoffers te hulp te komen.
Gold deze afzijdigheid van de vluchtelingenstroom ook voor de plaatselijke katholieke kerken? We kunnen ons nauwelijks voorstellen dat dit het geval was, zeker niet in plaatsen als Roosendaal of Bergen op Zoom, die te maken kregen met de eerste opvang van duizenden, en na de beschieting van Antwerpen op 7 en 8 oktober 1914 zelfs met een miljoen vluchtelingen. Het merendeel keerde weliswaar spoedig terug naar België, maar begin november waren er nog steeds 323.600 vluchtelingen in Nederland. In mei 1915 waren dat er nog 105.000, en dat aantal zou tot het einde van de oorlog min of meer gelijk blijven.
Bronnen
In deze bijdrage wil ik proberen zicht te krijgen op het plaatselijk niveau aan de hand van een specifieke lokale bron, te weten het zogeheten ‘memoriale’ dat elke pastoor diende bij te houden om het wel en wee van zijn parochie vast te leggen. Ik maak daarvoor gebruik van een collectie kopieën van memoriales, die door het Katholiek Documentatie Centrum eind jaren zeventig van de vorige eeuw werd aangelegd als bron voor historisch onderzoek.
De kdc-collectie omvat 179 van deze memoriales – een kleine 20% van het toenmalige aantal parochies. De kwaliteit ervan is uiterst gevarieerd: korte of wat uitvoeriger aantekeningen over de bloei van het parochieleven, de oprichting van katholieke verenigingen, vermeldingen van aankopen van kerkelijk vaatwerk, enzovoort. In veel gevallen zijn er grote gaten in de verslaglegging; kennelijk had niet elke pastoor zin om zich jaarlijks aan dit werkje te zetten. Dat blijkt al uit een eerste selectie van alle memoriales die vóór de Eerste Wereldoorlog al werden bijgehouden en minstens doorliepen tot daarna – een eenvoudige zoekvraag aan de kdc-catalogus. Er blijken 48 memoriales te zijn die ook de jaren van de Eerste Wereldoorlog omvatten, maar bij nadere inspectie gaat het slechts om 36 exemplaren: in de andere twaalf ontbreekt elke vorm van verslaglegging over deze – en vaak over een veel langere – periode. Maar ook de informatie in de resterende 36 is vaak beperkt: in 26 ervan wordt summier melding gemaakt van de oorlog, maar slechts zelden van een vluchtelingenprobleem.
Resten slechts tien memoriales waarin iets wordt verteld over vluchtelingen. Veel meer dan een impressie van hoe daar op plaatselijk niveau naar werd gekeken kan in deze bijdrage dan ook niet worden gegeven.
Belgische vluchtelingen in memoriales
Op de bijgaande kaart zijn de plaatsen ingetekend waarvan wij beschikken over een parochieel memoriale: Bergen op Zoom (2x), Breda, Princenhage (toen nog geen wijk van Breda), Kampen, Meppel en Witmarsum. Op Heerlen en Hedel komen wij later terug. Het lijkt er op dat het zuidoosten en oosten van Nederland het minst met het vluchtelingenprobleem te maken hebben gehad. Er waren daar geen vluchtelingenkampen, en memoriales uit die streek met verwijzingen naar het vluchtelingenprobleem hebben we niet in de kdc-collectie.
Wij volgen globaal het traject dat de vluchtelingen hebben afgelegd en bezien allereerst twee memoriales uit één van de plaatsen die de eerste stroom moesten opvangen: Bergen op Zoom. Pastoor J.A. Jooren van de Sint Joseph-parochie maakt melding van het feit dat alle kerken nodig waren om de duizenden mensen onderdak te verlenen: 3
Wijl het niet mogelijk was aan deze duizenden menschen een onderkomen te verschaffen in de gewone huizen moesten de Pastoors ook door den nood gedwongen hunne kerken beschikbaar stellen om aan deze ongelukkigen een nachtelijk onderkomen te verschaffen. Vier a vijf nachten was de kerk met honderden menschen gevuld, die dankbaar waren een onderkomen te vinden. Des avonds werden de menschen toegesproken door den Pastoor om hen op te wekken den eerbied in de kerk zoveel mogelijk te bewaren, waaraan bereidwillig gevolg werd gegeven en des morgens een half uur voor de H. Mis verlieten allen de Kerk. Alsdan werd de Kerk gereinigd en hadden wederom de H. Diensten plaats. Wij mogen den Goeden God danken, dat het in die Octoberdagen prachtig weder was, waardoor het onnoodig was overdag de kerk voor de vluchtelingen beschikbaar te stellen.
Aanvankelijk zag het er kennelijk niet naar uit dat alle kerken nodig zouden zijn, en dacht men voldoende te hebben aan de oude Sint Josephkerk:
In de dagen van October deed het oude kerkje bijzonderen dienst, toen de uitgewekenen uit België aankwamen. De vluchtelingen werden, zodra zij te Bergen op Zoom aankwamen, naar de oude St. Josephkerk gebracht. Daar werden zij onthaald op koffie en boterhammen en vandaar werden zij gebracht naar de verschillende huizen, waar men zoo bereidwillig was vluchtelingen op te nemen, terwijl des avonds alles werd ingericht voor nachtverblijf der vluchtelingen. 4
Het beeld van de wanorde in Bergen op Zoom wordt nog aangevuld door pastoor E.P.M. Raaijmaakers van de Mariaparochie, die schrijft: 5
Bij gelegenheid van het beleg van Antwerpen werd onze stad met een overgroot getal van Antwerpsche vluchtelingen overstelpt. Men schat dat honderd dertig duizend op 6 Oct. hier aanwezig waren. Velen werden doorgezonden naar de nabij gelegen plaatsen, doch steeds bleven er bij komen. Van af Putte was het een aaneengesloten rij. Velen bleven in de bosschen. De meesten voerden hun have en goed met zich. Het marktplein was als het ware in een keuken herschapen, meer dan twintig groote ketels werden voortdurend gebruikt om spijzen voor de vluchtelingen te bereiden. Gedurende een tiental nachten was onze Kerk met uitgewekenen gevuld.
Wat opvalt in beide rapportages is, dat de katholieke kerken, waar in tegenstelling tot protestantse kerken dagelijks de H. Mis werd opgedragen, ’s morgens weer werden ontruimd en klaargemaakt voor de eredienst. Het kerkelijk onderdak was dus maar heel beperkt. Na de nacht stonden de vluchtelingen weer op straat. Opmerkelijk is, vanuit het heden gezien, ook de prioritering: de vluchtelingen werden allereerst in gewone huizen opgevangen – waar het ongetwijfeld passen en meten was – en pas in tweede instantie kwamen de kerken in aanmerking!
Zoals gezegd werden de meeste vluchtelingen vervolgens ondergebracht in een vluchtelingenkamp. Over het kamp bij Bergen op Zoom schrijft de pastoor van de Mariaparochie: ‘Groote houten tenten waren daartoe opgeslagen. In dit Kamp was werkzaam de Z. Eerw. Heer A. Maas, Kapelaan van Willebroek. 6 Er was zelfs een eigen houten Kerk gesitueerd. In het begin van Mei [19]15 zijn de vluchtelingen overgebracht naar het [moeilijk leesbaar. Het kamp te Kampen?, lw] waarheen de Eerw. Heer Maas hen toen gevolgd is.’ Niet alle Belgische vluchtelingen vertrokken overigens verder het land in. In Bergen op Zoom bleven ruim honderd woonwagens met kermisgasten, die gedurende de hele oorlog in Bergen op Zoom bleven en een eigen priester hadden, ‘de weleerw. Heer Somers, Belgisch priester’, die er (godsdienst)onderwijs gaf en kennelijk daarover contact onderhield met zijn Nederlandse collega’s: ‘Op 13 April 1916 is door Z. Doorl. Hoogw. Monseigneur P. Hopmans [de bisschop van Breda] het H. Vormsel toegediend aan 493 kinderen waaronder 71 kinderen uit de Belgische woonwagens.’ Ook werden jaarlijks Eerste Communie- en Plechtige Communievieringen in het woonwagenkamp gehouden. De pastoor besluit dan ook: ‘Wij kunnen zeggen dat het voor die kinderen eene groote weldaad geweest is hier eenigen tijd verbleven te hebben. Veruit de meeste wagens toch waren Kermiswagens die geregeld de Kermissen in België bezochten, zoodat voor hen geen tijd was voor onderwijs & Catechismus.’ Uit deze berichtgeving kunnen wij opmaken dat de priester van het woonwagenkamp wel contact onderhield met zijn collega’s uit Bergen op Zoom, maar dat het kamp tijdens de oorlog, pastoraal gezien, vrij zelfstandig functioneerde.
De vluchtelingenstroom trok via de aan de Nederlandse grens gelegen plaatsen verder naar het noorden het land in. Pastoor F.P.L. Flooren van de parochie Sint Martinus in Princenhage (tegen Breda aan) signaleerde dat er door zijn parochie ‘een onafzienbare menigte Belgen Holland ver in [trok]’. 7 Hij vervolgt: ‘Een 1500-tal bleven in onze parochie, waarvan eenige honderden in de bewaarscholen dagelijksch gespijzigd werden. In 1915 keerden vele Belgen naar hun vaderland terug.’
In Breda zelf beperkte pastoor J.M. van Oers van de Catharinaparochie, weliswaar een officiële parochie, die echter uitsluitend een begijnhof omvatte – 36 parochianen met een zondagse kerkgang van 100%, meldt de Pius Almanak – zich in zijn aantekeningen tot zijn eigen ‘territorium’. Hij schrijft dat er in het begijnhof gedurende drie weken twintig Belgische begijntjes uit Turnhout werd ondergebracht. 8 Verder vermeldt hij enkele bijzondere gasten – daar komen wij nog op terug.
Veel vluchtelingen trokken door naar de streken rond Zwolle, waar al spoedig verschillende kampen werden ingericht, zowel voor vluchtelingen (Oldebroek en Nunspeet) als voor gevluchte en vervolgens geïnterneerde militairen (Kampen, Zwolle, Oldebroek en Harderwijk). Het beschikbare memoriale is in dit geval dat van de parochie Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming in Kampen. 9 Pastoor J.M. Gerrits was er voornamelijk druk mee om ervoor te zorgen dat alle vluchtelingen (‘meest allen, in naam althans, katholiek’) de H. Mis konden bijwonen:
Het was onmogelijk gebleken, aan al deze menschen in de kerk een plaats te geven, van waar zij met het oog de H. Diensthandelingen konden volgen: hetgeen nogal eenige ontevredenheid verwekte. Toen is de pastoor op ‘t idee gekomen om bij den ingang van ‘t priesterkoor een altare pro populo of hulpaltaar te plaatsen. Na overleg, en veel passen en meten met de Eerw. H.H. Kapelaans bleek het plan uitvoerbaar en practisch, omdat de plaatsen in de transsepten [sic] nu ook gezicht kregen op het altaar, wat en voor de tijdelijk aanwezige vreemdelingen en voor de parochianen zelf een niet gering voordeel opleverde.
Pastoor J.B.J. Kaeter van Meppel was lid van het Steuncomité. 10 In die hoedanigheid was hij dus nauw betrokken bij de vluchtelingenopvang en kon hij ook uitvoeriger zijn. Daardoor komen wij een aantal saillante details te weten over het verblijf van vluchtelingen in Meppel. 11 Van hun godsdienstigheid had hij, net als zijn Kampense collega, geen hoge pet op: ‘Alle vluchtelingen zeggen Roomsch te zijn ofschoon velen hunne Roomsche verplichtingen niet vervullen en Zondags de H. Mis verzuimen. De Pastoor [hijzelf dus] beschouwt het dan ook niet als een aanwinst voor zijne parochie en zag ze gaarne wederom zo spoedig mogelijk terug-gaan.’ Hij kon op dat moment niet weten wat hij aan hun bezoek zou overhouden. Maar misschien viel er nog wat te redden: ‘Door toedoen van den Pastoor waren de kinderen der vluchtelingen bij zijne parochianen ingekwartierd, zodat het godsdienstig voorbeeld der Meppelsche Katholieken op de kinderen een blijvende goeden indruk zal gemaakt hebben.’ In 1915 kon de pastoor opgelucht melden dat ‘de Belgische vluchtelingen gelukkig vertrokken’ waren naar het vluchtelingenkamp te Ede. Zijn opluchting maakt een buitengewoon ondankbare indruk, want de Belgen hadden zijn kerk grondig onder handen genomen: ‘Als een voortdurende herinnering aan deze vluchtelingen zal blijven de schildering van de geheele Kerk en alle kerkmeubelen en de voorgang voor de pastorie, en al is het werk door G. Gebruers uit Antwerpen verricht wel niet volgens de strenge eischen der Kunst, de Kerk heeft nu werkelijk een aangenaam en frisch aanzien gekregen, zodat ieder, die het Meppels kerkje nu betreedt, het een lief, gezellig, proper en devoot bedehuis vindt.’
Het laatste memoriale waarin wij iets over de vluchtelingen vinden is dat van het augustijner klooster in Witmarsum (Friesland). 12 Daar arriveerden in oktober 1914 bijna tweehonderd vluchtelingen, die er fysiek en geestelijk (‘tam corpora quam animo’) slecht aan toe waren. De paters deden vooral hun best de vluchtelingen geestelijk tot steun te zijn. Materiële zaken werden ook in Witmarsum immers verzorgd door het steuncomité, waarvan ook de prior van het klooster lid was. De paters beperkten zich daarom tot het uitdelen van rozenkransen, gebedenboeken en katholieke dagbladen. Bovendien lazen zij ’s zondags om 9 uur een mis-met-preek (‘sub qua fit admonitio’) voor de Belgen. De schrijver wist voorts te melden dat er ook in Dokkum meer dan tweehonderd vluchtelingen waren ondergebracht bij niet-katholieke gezinnen. Of dit een compliment was voor de betreffende protestanten en ongelovigen, of een gevaar werd geacht voor het Belgische zielenheil, vermeldt het memoriale niet.
Hoge gasten
In sommige memoriales vinden wij in het bijzonder een vermelding van hoge gasten, vluchtelingen, die dan weer wél in de pastorie werden gehuisvest. Dat was ongetwijfeld een kwestie van collegialiteit, maar ook van een standsverschil, dat in die tijd gebruikelijk was: ook bij de verdeling van de vluchtelingen over de kampen werd rekening gehouden met de maatschappelijke laag waar zij toe hoorden. Het kamp te Ede was bijvoorbeeld gereserveerd voor de hogere lagen. 13 Zo meldde pastoor J.A. Brewers van de Pancratiusparochie in Heerlen niets over vluchtelingen, maar wel dat ‘Mgr. Coenraedts, vice-Rector van de Universiteit van Leuven, die na de verwoesting der stad en universiteit naar Nederland was uitgeweken, de gast [is] geweest van zijn vriend Dr. Poels in de gastvrije pastorie te Welten’, en wel gedurende de hele oorlog. 14 De pastoor van de Mariakerk in Bergen op Zoom meldde: ‘Op mijne pastorie hebben gedurende eenige maanden een drietal Belgische priesters vertoefd, waaronder de Z. Eerw. Heer Bruynseels, afgevaardigde van Z. Eminentie Kardinaal Mercier. Deze was belast onder andere om Aalmoezeniers te bezorgen voor de geïnterneerde Belgische militairen, ook voor de kampen der vluchtelingen en tevens voor het onderwijs aan de Belgische kinderen.’ In Breda logeerde ‘de Pater Jezuïet van der Linden (…) gedurende drie weken bij den pastoor van het Begijnhof, waar ook eenige tijd doorbracht Mgr. De Clerck, vicaris-generaal van Kardinaal Mercier, aartsbisschop van Mechelen, die zelf in Antwerpen was gebleven tijdens het beleg.’ De pastoor van Kampen moest genoegen nemen met een gewone collega: ‘De Zeereerw. Pastoor van Râches was onder hen en deed ’s zondags een speciale H. Mis te hunnen gerieve. Slechts een klein aantal was daarbij tegenwoordig.’ 15
Andere vluchtelingen
Hoewel niets vergeleken bij het enorme Belgische vluchtelingenvraagstuk, heeft Nederland in de loop van de Eerste Wereldoorlog ook kleinere stromen andere vluchtelingen te verwerken gehad. Met name aan het eind van de oorlog vluchtten veel Noord-Fransen naar het noorden, opgejaagd door de terugtrekkende Duitse troepen. Maar ook tijdens de oorlog zelf kwamen er groepen vluchtelingen Nederland binnen. In het memoriale van de dominicaner parochie Johannes de Doper in Schiedam citeert pastoor A. Verhoeven OP een bericht dat de dominicaan pater Micklinghoff in de Nieuwe Schiedamse Courant had gepubliceerd: 16
Gisteren woonden ruim 600 Polen, die hier ter stede gehuisvest zijn, om 12 uur de H. Mis bij in de Havenkerk. Deze H. Mis, volgens voorschrift der geestelijke overheid alleen voor Polen toegankelijk, werd opgedragen door den Franciscaner pater Mazurowsky uit Rotterdam, eveneens Pool van geboorte. Het was treffend en stichtend tegelijk. Men kon het den armen zwervers aanzien, hoe gelukkig zij zich gevoelden nu zij eindelijk weer rustig de H.H. Geheimen van hun geloof konden vieren; onder de lijdensmeditatie zag men tranen in menig oog. Zelf zongen de Polen gedurende de plechtigheid hun statige enigszins zwaarmoedige liederen. Hoe diep is het katholieke geloof in de harten der Polen geworteld. Geen twintig-urige werkdag, geen derven van Zondagsrust, geen achtervolging verzwakten dat geloof te verwoesten. 17 Hun geloof heeft hen voor demoralisatie bewaard en gesteund in de moeilijkste jaren van hun leven.
Na dit bericht is het merkwaardig dat pastoor P.C. van Liempt van Hedel daarentegen meldde: ‘overigens is van ontvangen der H.H. Sacramenten [door de Franse en Poolse vluchtelingen] niets gebleken, ofschoon allen Katholiek waren behalve de Polen.’ 18 In een nota bene lichtte de Schiedamse schrijver toe hoe de Polen in Schiedam – en nog eens duizend in Rotterdam – terecht waren gekomen: ‘Deze Polen, uit Warschau en voor het merendeel wevers en mijnwerkers – enkele zijn student – zijn in Duitschland op de munitiefabrieken gaan werken, maar zij raakten uitgeput, daar zij bij het zware werk niet te eten kregen dan koolrapen met water. Zij zijn daarom – terwijl de Duitsche regering oogluikend toestemde – over de grenzen gekomen.’ Aan het einde van de oorlog kreeg Nederland nog eens te maken met vluchtelingen, Franse ditmaal, verjaagd door de in het nauw geraakte Duitse troepen. Alleen de memoriales van de Willibrordusparochie te Hedel en de Stephanusparochie in Meppel maken er melding van. In Hedel ‘arriveerden op 30 oktober 1918 141 Franse vluchtelingen. Zij werden met de grootste moeite onder dak gebracht in twee localen van de vroegere openbare school, in de graanschuur van den Molenaar, den mandenmakerswinkel van C. van de Lem en in de zaal van de oude pastorie achter onze Kerk.’ In december van dat jaar keerden deze vluchtelingen via Rotterdam weer naar huis terug. Ook de Franse vluchtelingen trokken Nederland ver in, getuige het Meppelse memoriale: Duizenden nemen de wijk naar Holland en zoo werden [lees: kwamen] op 27 en 29 October circa 2000 evacué’s uit Douai, Cambrai, Valenciennes enz. te Meppel en werden in de verschillende dorpen verdeeld. Drie Geestelijken, waaronder de Pastoor van [onleesbaar] Msr. Delplanque; de President van het Grootseminarie te Lille en tevens [Canonièns – kanunniken?] voor Cambrai Msr. Lenotte en de Kapelaan Msr. Beyart, vestigen zich te Meppel. De eerste vertoefde in het Hotel [onleesbaar] eenige dagen en is toen reeds naar Frankrijk teruggekeerd, de twee anderen verbleven aan de pastorie tot aan [opengelaten maar later niet ingevuld]. Ruim 300 evacué’s werden ondergebracht in de school aan de Pledderstraat. Zondags om 9 uur werd voor hun door Msr. Lenotte de H. Mis opgedragen en gepreekt. Den 11 november werd onder de oorlogvoerende volkeren een wapenstilstand gesloten. Maar de vreugde van dit feit werd verstoord door de dreigende re-volutie onder Troelstra en de doodende ziekte de Spaansche Griep (…).
En daarmee keerden de Nederlanders weer terug naar hun eigen besognes.
Afsluiting
Uit de voor deze bijdrage gebruikte bronnen kan worden opgemaakt, dat de inzet van de lokale katholieke kerk beperkt lijkt te zijn gebleven. Deze inzet was vooral gericht op plotselinge noodsituaties, met name het gebruik van kerkgebouwen voor nachtelijk onderdak – mits overdag weer bruikbaar voor de eredienst. Voor de vluchtelingen die langer bleven werd vooral de zielzorg waargenomen – voor zover er geen Belgische priesters bij de vlucht waren meegekomen. Uit het memoriale van de Mariaparochie te Bergen op Zoom valt op te maken dat zielzorg onder de Belgische vluchtelingen en geïnterneerde soldaten de aandacht had van kardinaal D. Mercier via de door hem afgevaardigde priester August Bruynseels, die de zielzorg voor de Belgen op poten moest zetten. 19
Opvallend is ook dat de Nederlandse clerus geen hoge pet op had van het geloofsleven van de Belgen. Daarbij moeten wij ons echter realiseren dat de Nederlandse katholieken zich in die jaren volop aan het emanciperen waren – men denke aan het volkspetitionnement van 1878 en de onderwijspacificatie van 1917 – en dat hun kerkbetrokkenheid daardoor extra groot was.
1 Waarin overigens ook plaatselijke geestelijken zitting hadden, bijvoorbeeld in Kampen en Witmarsum (zie onder).
2 Zie M. Hendrickx-Van der Avert, ‘Vlucht en opvang van de burgerbevolking’, in: Vluchten voor de groote oorlog. Belgen in Nederland 1914-1918 (Amsterdam 1988) 22-29; Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel 2000).
3 Liber memorialis parochiae Sancti Josephi fundatae anno Domini 1906 die 19 mensis Martii Bergis ad Zomam, 1906-1953, kdc, coll. memo, inv.nr. 32. De namen van de pastoors, schrijvers van de memoriales zijn vastgesteld uit de Pius Almanak van 1915.
4 Deze mededeling volgt pas na het bericht dat alle kerken nodig waren, maar moet een eerdere situatie betreffen.
5 Memoriale van de kerk van de H. Maagd Bergen op Zoom met gegevens uit 18e en 19e eeuw, ca. 1893-1967, kdc, coll. memo, inv.nr. 34.
6 Een Belgische kapelaan dus. Willebroek is een plaats in de provincie Antwerpen.
7 Liber memorialis parochiae S. Martini Hagae Principis ab anno 1870 ad annum 1922 inclusive (In verso libro status animarum anni 1839), 1870-1922, kdc, coll. memo, inv.nr. 49. Cursivering is onderstreping in origineel.
8 Liber memorialis van de parochie H. Catharina (Begijnhof) te Breda, 1825- 1981, kdc, coll. memo, inv. nr. 46-47.
9 Registrum memoriale van de parochie Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming te Kampen, ca. 1860-1969, 1981. kdc, coll. memo, inv. nr. 108. Cursivering is onderstreping in origineel.
10 Dit meldde hij overigens niet zelf, maar werd opgemerkt in het memoriale van zijn Kampense collega.
11 Memoriale ecclesiae parochialis S. Stephani Meppelae, 1875-1953, kdc coll. memo, inv.nr. 125.
12 Annales conventus S. Nicolai Tolentinatus O.E.S. Aug. in Witmarsum in Frisia, deel i, 1900-1945, kdc, coll. memo, inv.nr. 149.
13 M. Hendrickx-Van der Avert, ‘De vluchtoorden’, in: Vluchten voor de groote oorlog. Belgen in Nederland 1914-1918 (Amsterdam 1988) 35.
14 Relatio rerum memorabilium ecclesiae parochialis van de parochie H. Pancratius te Heerlen, 1863-1954, kdc, coll. memo, inv.nr. 90. Welten is tegenwoordig een wijk van Heerlen.
15 Râches is overigens een plaats in Noord-Frankrijk.
16 Chronicon domus vicariae van de parochie H. Johannes de Doper te Schiedam, 1912- 1948, kdc, coll. memo, inv. nr. 130-131.
17 Een kennelijke contaminatie van ‘verzwakten dat geloof’ en ‘konden dat geloof verwoesten’.
18 Stukken betreffende de parochie H. Willibrordus te Hedel, 1849-1927, ca. 1937, kdc, coll. memo, inv.nr. 82. Cursivering van mij, lw.
19 Deze Bruynseels publiceerde in Leiden in 1916 een bundeling van documenten met betrekking tot de onaanvaardbare wijze waarop de Duitsers in de oorlog met de Belgen omgingen getiteld De Belgen als slaven weggevoerd. Online te raadplegen: http://www.flandrica.be/ items/show/1233/
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018
DNK | 72 Pagina's