GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

VAN REITSMA TOT RASKER

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Altijd zullen wij de ontleding en het onderzoek ook van microscopische deeltjes roemen, maar de historische wetenschap (en zij niet alleen) moet ook durven komen tot de samenvoeging".

A. de Groot

L. Knappert 1 .

Onder de veelheid van vakken, waarmee de hervormde synode bij de invoering van de hoger-onderwijswet van 1876 de nieuw gecreeerde kerkelijke leerstoelen belastte, was ook de geschiedenis der Ned. Hervormde Kerk. Over het nut van de beoefening van dit vak handelde de inaugurele rede van J. G. R. Acquoy, een van het zestal predikanten aan wie deze "kerkelijke vakken" in 1878 voor het eerst werden opgedragen. Hij verklaarde toen het schrijven van een historie der Hervormde Kerk te zien als zijn levenstaak 2 . Dat het hem niet gelukt is, mag oprecht worden betreurd. Anderen echter hebben deze taak aangevat. Dit artikel bespreekt een viertal handboeken voor de z.g. "vaderlandse kerkgeschiedenis", die op de een of andere wijze in de afgelopen honderd jaar aan dit kerkelijk universitair onderwijs hun oorsprong danken, voorzover de negentiende eeuw erin ter sprake komt.

1. Als vrucht van zijn academische lessen publiceerde Johannes Reitsma (1837-1902, kerkelijk hoogleraar te Groningen sedert 1885) in 1893 zijn Geschiedenis van de hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden. Het was bedoeld als leerboek;

dit aspect moet hier buiten beschouwing blijven, maar opgemerkt zij, dat de ook elders wel toegepaste verdeling van de stof d.m.v. het gebruik van een kleinere letter voor de toelichting c.q. de uitwerking en de literatuuropgave bij elke paragraaf goed werkt.Generaties studenten hebben dit boek gebruikt. De derde druk werd bewerkt door L. A. van Langeraad en (na diens overlijden) door J. Lindeboom; vanaf de vierde spreekt men van "Reitsma-Lindeboom" 3 .

De negentiende eeuw krijgt ruimschoots aandacht. "Het tijdperk van overgang 1795 - 1815" beslaat blz. 336-354; het vervolg der eeuw, blz. 355-433. De beschrijving eindigt in de eerste twee uitgaven met de Doleantie en het nog zeer recente ontstaan van de Gereformeerde Kerken in 1892. De eeuw wordt verdeeld naar uiterlijke kenmerken, vergelijk b.v. de jaartallen 1795, 1815, 1834 en 1852. De hoofdstukken zelf zijn wel lang, maar een onderverdeling in korte paragrafen (jammer genoeg zonder titels) maakt het boek goed hanteerbaar.

Reeds bij de eerste uitgave werd opgemerkt dat de uitwendige geschiedenis der kerk nagenoeg alle aandacht heeft gekregen, daarentegen de geschiedenis van de vroomheid en de theologie niet tot ontplooiing zijn gekomen 4 . Dit hangt samen met Reitsma's kerkopvatting. Voor hem was de Hervormde Kerk "niet de belichaming van een leerstellig begrip", maar "een historisch bestaande, in staat van ontwikkeling en voortdurende actie verkeerende, nog altoos met min of meer nadruk optredende godsdienstige en zedelijke vereeniging". Ze was hem "de waardige draagster" van "de religieuse gedachte en de Christelijke levensbeginselen". Aldus de slotparagraaf. Zijn historiografie heeft onder de toepassing van deze typisch modern-protestantse ecclesiologie minder steken laten vallen dan men misschien geneigd is te denken. Maar wel is van het onderscheid tussen de

beginselen en de draagster ervan, d.w.z. (mutatis mutandis) dogmen-of theologiegeschiedenis en kerkgeschiedenis (als de geschiedenis van de vereniging of het instituut) een verschralende werking uitgegaan op de beschrijving. Daaronder heeft vooral de negentiende eeuw te lijden gehad. Reitsma was toch al meer thuis in de zestiende eeuw. Men ontkomt niet aan de indruk, dat hij voor de negentiende eeuw een excerpt van de synodale Handelingen als uitgangspunt voor het verhaal heeft genomen.

Zo wordt de lezer wel nauwkeurig op de hoogte gebracht van de vele wisselingen in het bestuur der kerk, maar bij de beschrijving van de opkomst en ontwikkeling der diverse richtingen ontbreekt de diepgang. In par. 315 worden - wij zijn dan genaderd tot het optreden van Kuyper - de verschillende groepen binnen "de rechtzinnige afdeeling in de kerk" opgesomd zonder ze nader te typeren. Even eerder (par. 310) waren de Groningers en de oud-liberalen - over wie merkwaardig weinig wordt meegedeeld - samen "de evangelischen" genoemd. Het Réveil is niet als zodanig aan de orde gekomen; toch had men in de jaren '90 daarvoor wel de blik gescherpt kunnen hebben. Af en toe duikt de benaming "behoudend" op (blz. 400, 403, 405) zonder dat klaarheid bestaat over de inhoud, behalve dan dat er een tegenstelling met de moderne richting mee bedoeld is. Juist die richting is het, die volgens Reitsma de geest van de tijd verstaan heeft. Niet onduidelijk gaat de door Reitsma geschetste ontwikkeling van de negentiende eeuw in opgaande lijn; men vergelijke de beide paragrafen aan het slot van de behandeling van de achttiende en van de negentiende eeuw.

Het zwakst is Reitsma in zijn beschrijving van de Afscheiding en van de Doleantie. Niet alleen worden de synodale handelingen geciteerd, de synodale handelwijze wordt a tort et a travers verdedigd. T.o.v. de Afgescheidenen is er nauwelijks enig begrip, t.o.v. Kuyper is er bepaald verdachtmaking 5 . Misschien kon men in 1893 over 1886 nog niet zonder emoties schrijven.

Had Reitsma dan zijn verhaal niet eerder moeten afbreken? Maar voor het evolutionistische beeld van de geschiedenis kon

de episode, waarin de kerk werd "gezuiverd van haar meest woelzieke, bitter vijandige geesten" (432), nog juist goede diensten doen.

Johannes Lindeboom (1882-1958) heeft als hoogleraar in de geschiedenis van het christendom (enz.) te Groningen (1914-1952) geen kerkelijke leeropdracht vervuld, maar dit was voor hem geen beletsel om Reitsma's werk onder zijn hoede te nemen; hij voelde zich theologisch met Reitsma eensgeestes 6 . In zijn bewerking bleef het boek bruikbaar tot op onze tijd. Grote zorg besteedde hij aan het bijwerken van de literatuuropgaven. Hoewel hij aan Reitsma's werk zomin mogelijk heeft willen wijzigen en ook menige, misschien al te pregnante typering heeft laten staan uit piëteit tegenover de eerste auteur, zijn in de derde en vooral volgende drukken de eenzijdigheden van de eerste druk wel weggewerkt. De slotparagraaf van het hoofdstuk over de achttiende eeuw met uitdrukkingen als "de geest van vooruitgang", "de wet der ontwikkeling" verdween. Wetten in de historiografie berusten immers meer op inleggen dan op uitleggen, heeft hij eens geschreven 7 . Ook de negentiende eeuw kon op een andere wijze worden afgesloten, daar mèt het voortschrijden van de twintigste de terugblik op de negentiende eeuw niet langer zich op de Doleantie hoefde te laten fixeren en de wereldoorlog elk evolutionistisch optimisme voorlopig de mond snoerde. De denigrerende opmerkingen over De Cock en Kuyper zijn helaas niet alle geschrapt 8 . Een verbetering was het invoegen van een geheel nieuwe paragraaf over het Réveil (par. 296, in de vijfde dr. par. 256); de berichten over Mazereeuw en over de Zwijndrechtse nieuwlichters werden herschreven op grond van nieuwe publicaties. Maar de leemten inz. de theologiegeschiedenis zijn door Lindeboom niet aangevuld. Wat moet de lezer den-

ken bij: "De eerste vrees voor Schleiermachers beschouwingen was spoedig verdwenen" (470), als diens naam tevoren alleen even bij de Groninger theologie (het wezen der religie gezocht in het gevoel) was genoemd? H. Bouman en H. E. Vinke worden niet vermeld, B. ter Haar alleen i.v.m. 1853, en zo is de ontwikkeling van het supranaturalisme, op zichzelf al een mistige historie, onopgehelderd gebléven. Lindeboom heeft kerk-en dogmengeschiedenis teveel willen scheiden, maar zo deed hij nu eenmaal, ook in zijn Handboek der kerkgeschiedenis en dat gebeurde waarschijnlijk mede uit practische overwegingen. Bovendien: had hij zijn enorme kennis van de geschiedenis van het christelijk denken in Reitsma's boek willen inbrengen, hij had een geheel nieuw boek moeten schrijven.

2. Naast "Reitsma", resp. "Reitsma-Lindeboom", stonden al sinds 1911 en 1912 de twee delen van L. Knapperts Geschiedenis der Hervormde Kerk onder de Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden. Laurentius Knappert (1863-1943) was in 1902 te Leiden tot hoogleraar vanwege de Ned. Herv. Kerk benoemd (emer. 1933) 9 . Hoewel van huis uit geen kerkhistoricus, ontwikkelde hij zich tot een grootmeester op het gebied van de Nederlandse kerkgeschiedenis. Onder zijn talrijke publicaties hierover neemt het zojuist genoemde tweedelig werk de ereplaats in. Hoewel het wel als zodanig heeft gediend, is dit boek geen leerboek zoals dat van Reitsma. Daarvoor is het niet alleen veel te uitgebreid - in aanmerking genomen de plaats van het vak in het curriculum - , maar ook worden de hoofdzaken te weinig gemarkeerd t.a.v. de bijzaken. Als handboek is het werk echter bijzonder geslaagd. De auteur heeft het terrein naar alle kanten tamelijk ruim, soms zeer ruim, verkend en laat de lezer daarvan in de noten onder aan de bladzijden mee profiteren. De stijl is pittig, zeer verzorgd, soms ietwat archaïserend, met veel humor en instructieve anecdoten. Geen wonder, dat Knappert - naar het verhaal gaat - nog voor hij hoogleraar werd, eens is aangezocht om redacteur van een dagblad te worden.

De negentiende eeuw wordt zeer breed geschilderd. Na op blz. 180-250 van deel II de jaren 1795-1813 te hebben behandeld, beschrijft hij de eeuw tot de Doleantie op blz. 251-342. De Doleantie krijgt vervolgens slechts 5 blz., gevolgd door een slotparagraaf "Nieuwe verhoudingen" (blz. 346-354): als de geschiedschrijving de eigen tijd nadert, wordt zij "een hachelijk ondernemen" (II, vi), en daarom achtte hij het verstandig het recente verleden maar aanduidenderwijs te beschrijven.

In zijn inaugurele rede vroeg Knappert van een kerkgeschiedenis de behandeling van de leerstellige ontwikkeling, de historie van haar grote mannen, van het godgeleerd onderwijs, van de prediking, de catechese en de liturgie, van de plaats die de kerk in het volksleven ingenomen heeft en een geschiedenis van de vroomheid. Het zou te ver voeren hier Knapperts eigen handboek op deze punten na te lopen; voor de negentiende eeuw ontbreken deze aspecten wel geen van alle, maar sommige zijn bepaald zwak vertegenwoordigd. Het biografisch element kruidt het gehele verhaal; een theologisch weinig geprononceerde periode als de eerste decennia der eeuw is daardoor toch nog boeiend geworden. De theologiegeschiedenis is tekortgekomen. Waren er b.v. geen buitenlandse invloeden aan te wijzen? "Schleiermacher's machtige persoonlijkheid" wordt slechts éénmaal genoemd, maar ook niet meer dan in het voorbijgaan (325); Ritschl blijft onvermeld, Vinet alleen als iemand die door D. Chantepie de la Saussaye werd vereerd (336). Zo levendig de opkomst der moderne theologie wordt getekend (ook aan de hand van eigen herinneringen), zo zwak zijn de gedeelten over de andere richtingen in de tweede helft der eeuw. Wel krijgt het Réveil een goede tekening. Voor de ethischen bracht Knappert kennelijk weinig begrip op; het beeld van J. H. Gunning jr. is karikaturaal (347). Van Oosterzee wordt slechts terloops genoemd. Opmerkelijk zijn de bladzijden over de tale Kanaans onder de Afgescheidenen (310-312). Zoals in al zijn werk is voor Knappert de kerkgeschiedenis hier tegelijk cultuurgeschiedenis, maar vergeleken met de voorafgaande perioden is de schets van de negentiende eeuw soberder, wat het culturele en literaire aspect aangaat. Het letterkundig werk van N. Beets of J P. Hasebroek b.v. wordt niet eens gereleveerd. J. J. L ten Kates naam ontbreekt geheel. P. A. de Génestet krijgt de aandacht die hij verdient.

Zijn er alzo duidelijke gebreken aan te wijzen, toch geloof ik dat de negentiende eeuwse kerkgeschiedenis over het geheel verant-

woord is beschreven. Zijn eigen geloofsopvattingen laat Knappert zelden meespreken (hij behoorde tot de moderne theologen). Het ging hem erom de geschiedenis te verklaren en begrijpelijk te maken. Ik mag er hier tot slot nog wel op wijzen, dat Knappert, te weinig misschien, ook een oog voor de tekortkomingen van "de" Hervormde Kerk toonde te bezitten; men zie b.v. zijn oordeel over het optreden ("barsch en uit de hoogte") van de "toongevende klasse" t.o. de Zwijndrechtse nieuwlichters (277) en de "treurige vervolgingen" van de Afgescheidenen ("barbaarsch en dwaas", 306) - een groot verschil met Reitsma.

3. Theodorus Lambertus Haitjema (1888-1972) was voor alles dogmaticus. Vergunde hem, of liever: noodzaakte hem de combinatie der vakken, die hij te Groningen als kerkelijk hoogleraar (1923-1959) had te doceren, zijn aangeboren historische belangstelling te ontwikkelen, zijn uitgangspunt bleef daarbij dat van de systematicus, niet van de historicus. Hij heeft daarvan ook nooit een geheim gemaakt. Het boek, dat ik hier als derde in de rij wil noemen, legt daarvan op elke bladzij een zeer persoonlijk getuigenis af 10 .

De nieuwere geschiedenis van Neerlands Kerk der Hervorming is geen handboek als de vorige twee; de ondertitel geeft de scopus van het werk meteen al aan: Van Gereformeerde Kerkstaat tot Christusbelijdende Volkskerk. Als specimen van zijn onderwijs in de "vaderlandse kerkgeschiedenis" waarmee Haitjema, boeiend docent als hij was, generaties van predikanten heeft opgeleid, mag het echter in deze bespreking niet ontbreken, temeer niet omdat blijkens de inhoud het boek voornamelijk over de negentiende eeuw handelt. Na een inleiding over de z.g. "perspectivische' beschrijving van de kerkgeschiedenis schetst hij de betekenis der grote vergadering van 1651 ("het uur der publieke proclamatie van de Gereformeerde Kerkstaat"). Dan volgen hoofdstukken over de zeventiende en de achttiende eeuw (blz. 18-51 en 52-74). De periode van 1795 tot de twintigste eeuw beslaat blz. 75-304 met 11 hoofdstukken. Alleen een kort hoofdstuk ten besluite handelt nog over de twintigste eeuw (blz. 305-326).

Haitjema heeft in de negentiende eeuwse kerkgeschiedenis slechts aandacht voor enkele hoofdmomenten en hoofdfiguren: de scheiding van kerk en staat, de organisatie van 1816 met de kwestie van de proponentsformule, het Réveil, de Afscheiding, Kohlbrugge, Kuyper c.s., de Doleantie, Hoedemaker. Maar niet alleen selecteert Haitjema rigoreus, hij plaatst deze selectie ook in een bijzondere ontwikkeling, en wel in opgaande lijn: van de vaderen der zestiende eeuwse calvinistische reformatie tot figuren als Kohlbrugge en Hoedemaker, die tegen de dreigende verwereldlijking van iedere machtspositie der kerk alarm sloegen (10 vlg.). Voor deze beschouwing moet de auteur de eeuw wel in donkere kleuren schilderen; wij horen van "gevaarlijke dijkdoorbraken in Neerlands gemenebest ten gevolge van de springvloed der Verlichting" (IV) en van "te vroeg gegrepen triomfen op de geest der eeuw in de sectoren van theologie en cultuurfilosofie" (VIII; hier zijn de ethische én de neocalvinistische theologen bedoeld).

Het goed recht van deze perspectivische geschiedschrijving wordt meer opgeëist dan geadstrueerd: "Kerkgeschiedenis in de ware zin van het woord (moet) (...) steeds ook weer een doorkijk hebben naar de plaats der actualisering van Gods openbaringswoord, welke als zodanig nooit als profane wereld kan en mag worden gezien"(14). De moeilijkheden die dit geloofsstandpunt met zich meebrengt voor iemand die het daarbij toch over de empirische kerk moet hebben en niet slechts tot ingewijden wil spreken, was Haitjema zich wel bewust. Dat hij erin geslaagd is, deze methode aanvaardbaar toe te passen, is door verschillende recensenten betwijfeld. O. J. de Jong wilde het karakter van het boek recht doen door het te omschrijven als "kerk-en dogmenhistorische fragmenten aangaande een gereformeerde theologie van kerk, staat en volk" 11 . A. F. N. Lekkerkerker zag het als een uitdaging om nog eens na te denken over het reformatorisch karakter van staat en volk in Nederland, waarvan in de hervormde Kerkorde sprake is 12 . De "lichtlijnen" die Haitjema in het veld van onderzoek zag lopen naar zijn theocratisch gezichtspunt, waren voor anderen bewijzen van die "subjectivistische willekeur" waarvan de schrijver juist hoopte verlost te worden (13).

Ondertussen heeft dit boek een eigen waarde door de goede tekening van enkele belangrijke gebeurtenissen, m.n. de Afscheiding en de Doleantie, ook al houdt de auteur ons telkens op de hoogte van zijn persoonlijke mening. Jammer genoeg ontbreekt nagenoeg elke verantwoording d.m.v. literatuurverwijzing.

Persoonlijk zou ik het hebben toegejuicht als de historische gedeelten van dit boek waren samengevoegd met Haitjema's vroegere werk De richtingen in de Nederlandsche Hervormde Kerk^ 3 . Dan hadden wij misschien een geschiedenis van de negentiende eeuwse hervormde (of ruimer: protestantse) theologie in Nederland gekregen waaraan langzamerhand een dringende behoefte was ontstaan (het standaardwerk van Chr. Sepp 14 dateert al van 1869).

4. Op een ongedacht moment is zulk een werk ons juist voor zijn emeritering geschonken door de tweede opvolger van Knappert te Leiden. Albert J. Rasker (geb. 1906) publiceerde o.d.t. De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795. Haar geschiedenis en theologie in de negentiende en twintigste eeuw een samenvatting van wat hij in de twintig jaar van zijn kerkelijk professoraat (1954-1974) over de bewuste periode had gedoceerd 15 . Na een inleiding over de methode van het werk volgen hoofdstukken over de kerk tijdens revolutie en restauratie, "theologie der verlichting" (voor een goed begrip: hier worden beschreven Van Hemert, Bonnet, Heringa, Van der Palm, de Evangelische Gezangen, "quia en quatenus"), de Groninger theologie, Afscheiding, Réveil, Kohlbrugge, de grondleggers van de moderne, resp. ethische theologie, "strijd om de belijdenis en de vrijheid van de kerk", Kuyper, de Doleantie, Bavinck en allerlei maatschappijproblemen, tesamen 15 hoofdstukken (blz. 15-212). Vanaf blz. 213-373 wordt de twintigste eeuw behandeld,

hoewel daarbij ook nog gesproken wordt over negentiendeeeuwers als Wormser, Vos en Hoedemaker. In het slothoofdstuk (25) is kort "de grens van de geschiedschrijving" aan de orde gesteld.

Ter inleiding van zijn werk zegt de auteur in de aanvang o.m., dat het onbillijk en onverstandig is, niet van het verleden te willen leren. "De diepste grondslag van deze overwegingen is, dat wij met onze vaderen in de kerk van Christus zijn, waar voor ons dezelfde fundamentele categorieën gelden, die voor hen gegolden hebben, zoals openbaring, geloof, gemeenschap. (...) Dat is de theologische zin van de kerkgeschiedenis, dat wij hen aan het woord laten en bij onze beslissingen laten medespreken". "Dat, wat ons voorgeslacht doordacht en doorworsteld heeft, houdt ons in toom". Het gaat tenslotte niet "om een strijd van menselijke ideeën, inzichten, plannen en mislukkingen, maar om een levende waarheid, die ons geschonken is en die steeds nieuw over ons beschikt" (16 vlg.). Dat er dan een subjectieve keuze en beschrijving optreedt, is onvermijdelijk.

De overeenkomst met de werkwijze van Haitjema, van wie Rasker - ook geen historicus van huis uit - nog een leerling is geweest, springt in het oog, maar ook het verschil. Rasker valt de mensen niet in de rede. Van het denken van de belangrijkste theologen geeft hij goede résumé's. In de beschrijving van de negentiende eeuw is grotere evenwichtigheid bereikt dan in die van de twintigste. Wel is het voor dit type geschiedschrijving noodzakelijk, dat men wat te zeggen gehad moet hebben, wil men ook vermeld worden; met de mannen van de daad (denk aan de inwendige of ook de uitwendige zending) bemoeit de auteur zich veel minder, sociologische aspecten blijven geheel buiten beschouwing. Voor de geschiedenis van de liturgie, de prediking, de catechese is bij deze opzet niet of nauwelijks aandacht. Toch zou de lezer daarvan, gezien de titel en de brede beschrij ving van deze periode, iets hebben kunnen verwachten. Vandaar dat ik ertoe neig dit werk als een geschiedenis van het theologisch denken te typeren en het ook als zodanig wil waarderen. Wat ik er méér in aantref, is misschien soms nodig om de verbanden en ontwikkelingen te adstrueren, maar kan ik toch beter ook nog eens naslaan in de handboeken van Reitsma-Lindeboom en Knappert, of een uitgebreide geschiedenis van Nederland. De paragrafen over de Bataafse Republiek (II, 1), de restauratie (II, 4), de schoolstrijd (VII, 2), maatschappelijke vragen (VIII, 6) en het hoofdstuk over de maatschappijproblemen

(XV) zijn zwak van compositie en voor de behandeling van de kerkgeschiedenis alleen te verdedigen, als men ook de plaats van de hervormden temidden van de andere sectoren der cultuur zou getekend hebben. Maar over economie, kunst, literatuur, de binnen-en buitenlandse politiek horen we niets (een uitzondering is gemaakt voor Groen, Kuyper en Hoedemaker, alsof b.v. conservatieven en liberalen dan niet genoemd behoeven te worden).

Raskers geschiedenis van het negentiende eeuwse theologische denken in hervormd Nederland (maar ook Bavinck en Tiele komen ter sprake) zou er bij hebben gewonnen, als de hoofdstukker strakker waren geconcipiëerd en beter op elkaar afgestemd. De vragen naar de buitenlandse invloeden zijn hier gelukkig niet ontweken. - Over de invloed van Schleiermacher, Strausz en Vinet in Nederland zijn trouwens reeds monografieën verschenen - . Bij alle nadruk op de theologie geeft Rasker uitvoerig aandacht aan de biografie der hoofdpersonen. De literatuuropgaven en de verantwoording van de tekst in het notenapparaat beslaan een zesde van het boek en zijn van groot nut; ik ben zelfs geneigd te zeggen, dat hierin de grote kracht van Raskers boek ligt, waardoor zijn werk bij alle subjectiviteit voor de bewuste periode de waarde van een handboek bezit.

5. Goede handboeken dienen snel te verouderen. Hierin ligt geen nadeel, als er maar steeds nieuwe komen of de oude opnieuw worden bewerkt. In het vak "vaderlandse kerkgeschiedenis" nemen de kansen daarvoor echter af, gezien de veldwinnende gewoonte, dit deel der kerkelijke vakken toe te vertrouwen aan de hoogleraar in de geschiedenis van het christendom (enz.) of een andere niet-kerkelijk benoemde (zij het kerkelijk wel betrouwbare) docent. Krijgt de hervormde kerkgeschiedenis dan wel een plaats, die haar historische bepaaldheid en beperktheid beter tot haar recht doet komen, de stimulans om juist deze sector afzonderlijk te beschrijven, vermindert echter. Het boek dat Otto J. de Jong (geb. 1926), hoogleraar in de geschiedenis van het christendom (enz.) te Utrecht, en sinds 1972 voor de vaderlandse kerkgeschiedenis door de synode van de Hervormde Kerk belast met een leeropdracht, heeft geschreven o.d.t. Nederlandse kerkgeschiedenis is daarvan het bewijs 16 .

De beperkte opzet van dit artikel laat niet toe, hier nader op De Jongs boek in te gaan. Maar hoewel het kader geheel anders is en het boek eerder een leerboek is dan een handboek in de traditionele zin, wil ik het hier toch nog graag noemen. Zou er nl. opnieuw een handboek voor de "vaderlandse kerkgeschiedenis" worden samengesteld, dan kan dit werk op veel punten tot voorbeeld dienen. De indeling van de hoofdstukken over de negentiende eeuw als zodanig is niet gelukkig; ook is de doorlopende beschrijving van de ontwikkelingen in de diverse kerken in een en hetzelfde kader eerder verwarrend dan verhelderend. Maar in menig opzicht overtreft de auteur de schrijvers van de hier genoemde handboeken, doordat hij op evenwichtige wijze de diverse aspecten van de kerkgeschiedenis, ook van de negentiende eeuw, recht heeft gedaan. Zelfs in de beknopte vorm waarin een en ander moest worden samengebracht, is door een uiterst geserreerde en pregnante schrijfwijze een maximum aan gegevens meegedeeld. Kerk-en theologiegeschiedenis gaan hand in hand; de geschiedenis van de verschillende onderdelen als prediking of kerkbouw, komt even goed aan de orde als b.v. de plaats van de kerken in de maatschappij en in de oecumenische situatie der negentiende eeuw. Alle recensenten waarderen de objectiviteit in de beschrijving; zonder in een onpersoonlijke droge opsomming te vervallen, verstaat de auteur de kunst - het is werkelijk een kunst, een gave - de meest uiteenlopende persoonlijkheden en bewegingen tot hun recht te laten komen.

De hier oprijzende desiderata t.a.v. "ons" handboek in kwestie laten zich evenwel nog vermeerderen als men kennis neemt van het "handboek" voor de geschiedenis van slechts die éne hervormde gemeente in ons land, die (ook in de negentiende eeuw) wel de belangrijkste, althans de meest bewogen en rijkst geschakeerde kerkelijke gemeente is geweest, Evenhuis' Ook dat was Amsterdam, waarvan het laatste, vijfde deel in 1978 is verschenen 17 . Hier wordt de "vaderlandse kerkgeschiedenis" op nog andere wijze verrijkt, nl. door de beschrijving van het leven op het gemeentelijk niveau, waar de verhoudingen (ook theologisch) soms heel anders liggen dan in nationaal perspectief en het "gewone" gemeentelid eindelijk aan zijn trekken komt.

Vermoedelijk is geen andere hervormde gemeente meer in staat de eigen geschiedenis zo uitgebreid in handboekformaat te doen beschrijven. Het wordt dan de plicht van de schrijver van het volgende handboek voor de "vaderlandse kerkgeschiedenis" de studies die in steeds aanzwellende stroom de lokale kerkgeschiedenis behandelen, samen te lezen.

Gezien de grote productie, maar ook de steeds veranderende historiografische methode is het misschien dan toch wel zinnig om nog eens de geschiedenis van één kerk, al is 't ook van één periode, samen te vatten. Het vak "vaderlandse kerkgeschiedenis" heeft nog toekomst 18 .


1. L. Knappert, De geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk en hare beteekenis voor den aanstaanden evangeliedienaar, Assen 1902 (inaugurele rede Leiden), 24.

2. J. G. R. Acquoy, Het nut der beoefening van de geschiedenis der Hervormde Kerk in Nederland, Leiden 1878, 15.

Volgens Knappert, Geschiedenis, 24 vlg., stelde Acquoy zichzelf telkens zwaarder eisen en is hij zo nooit tot schrijven gekomen. Volgens D. Nauta, "Van Ypey en Dermout tot Reitsma", in: Rondom het Woord, VI (1964), 111 vlg., is zijn werk aan deze taak blijven liggen als gevolg van zijn overgang in 1881 naar de leerstoel voor de geschiedenis van het christendom.

3. J. Reitsma, Geschiedenis van de hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden, Gron. 1893; tweede dr. 1899; derde bijgew. en verm. dr. bez. door J. Lindeboom, hoofdst. I-IX bew. door L. A. van Langeraad, met medew. van F. Reitsma, Utr. 1916, vierde en vijfde herz. dr., bez. door J. Lindeboom, Utr. 1933, 's-Grav. 1947. - Over Reitsma zie men: M. A. Gooszen, "Levensbericht van Johannes Reitsma", in: Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden. Bijlage tot de Handelingen van 1903-1904, Leiden 1904, 206-250.

4. Gooszen, Levensbericht, 241.

5. Vergel. over De Cock en Scholte zinsneden als: "De beide eerste leiders leefden in een toestand van voortdurende overspanning en verbittering. Zij waren evenmin als het vrome volk, dat hen naliep en voortzweepte, toerekenbaar voor hun hartstochtelijke woorden en daden", 379. Kuyper heet "de zeer begaafde, geslepene leider der reactionairen in kerk en staat", 423.

6. Zie over hem het artikel van W. F. Dankbaar in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, I, Kampen 1978, 120-123.

7. J. Lindeboom, "Kerk en dogmengeschiedenis", in: Inleiding tot de theologische studie, OJ.V. H. van Oyen, Gron.-Ëat. 1946, 108.

8. Lindeboom haalde zich de ergernis van menigeen op de hals door in de derde dr. in het verhaal van Reitsma over De Cocks proces toe te voegen: "Hij onderging die straf te Groningen zijn hart ophalende aan psalmgezang", 767. Dit is nu gewijzigd in: "... zich stichtend met psalmgezang", vijfde dr., 444.

9. L. Knappert, Geschiedenis der Hervormde Kerk onder de Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden, 2 dln., Amst., 1911-1912, 1: Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk gedurende de 16de en 17de eeuw; II: gedurende de 18e en 19e eeuw. Over Knappert zie men: J. Lindeboom, "L. Knappert", in: Jaarboek der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1942-1943, 51-90.

10. Th. L. Haitjema, De nieuwere geschiedenis van Neerlands Kerk der Hervorming. Van Gereformeerde Kerkstaat tot Christus-belijdende Volkskerk, 's-Grav. 1964. Over Haitjema zie men: A. J. Rasker, "In memoriam", in: Ned. Theol. Tijdschrift, XXVI (1972), 385-388.

11. Recensie in: Ned. Theol. Tijdschrift, XIX (1964-1965), 411 vlg.

12. "Kroniek" in: Kerk en Theologie, XVI (1965), 159-162.

13. Th. L. Haitjema, De richtingen in de Nederlandsche Hervormde kerk. Wageningen 1934; tweede dr. 1953.

14. C. Sepp, Proeve eener pragmatische geschiedenis der theologie in Nederland van 1787 tot 1858, derde dr., Leiden 1869.

15. A. J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795. Haar geschiedenis en theologie in de negentiende en twintigste eeuw, Kampen 1974. Over Rasker zie men: Liber amicorum aangeboden aan A. J. Rasker bij zijn afscheid als kerkelijk hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, redactie Kune Biezeveld, J. J. C. Dee, Leiden 1974 en i.h.b.: G. J. Hoenderdaal, Het ethos van de geschiedschrijving, 131-136.

16. Otto J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, Nijkerk 1972; tweede herz. en uitgebreide dr. 1977.

17. R. B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam 5 dln., Amst. 1965-1978. Deel V: De kerk der hervorming in de negentiende eeuw: de strijd voor kerkherstel, behandelt de, eeuw tot ca. 1875; het laatste hoofdstuk verhaalt nog wel de komst van A. Kuyper naar Amsterdam.

18. DNK leent zich minder voor een bespreking van de principiële vragen inzake de theologische (confessionele) bepaaldheid van het vak. In het bovenstaande is er hier en daar op gewezen, hoe zij die dit vak hadden te doceren, het deden vanuit zeer verschillende opvattingen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979

DNK | 63 Pagina's

VAN REITSMA TOT RASKER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979

DNK | 63 Pagina's