GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

EEN STEM VAN DE DUITSE KATHOLIEKE VERLICHTING IN NEDERLAND

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

ERNST MÜNCH EN DE "ALETHEIA" (1829-1831)

Tegen het eind van de jaren 1820 had het Verenigd Koninkrijk van Willem I zijn gelukkigste tijd achter de rug. Op het eerste gezicht mocht het lijken of de nieuwe staat stevig op eigen benen stond: na jaren van aanloopmoeilijkheden en politieke onrust, vooral in het Zuiden, begonnen de binnenlandse staatkundige structuren hun voltooiing te naderen, het politieke bestel functioneerde tamelijk geruisloos en men kende economische voorspoed. Een van de voornaamste stenen des aanstoots, de vertroebelde relatie tussen de overheid en de rooms-katholieke kerk, scheen definitief opgeruimd toen in 1827 een concordaat met de H. Stoel was gesloten dat nog slechts op uitvoering wachtte. De kritiek op het bureaucratisch-centralistisch bestel en Hollandocentrisch beleid van de koning was echter wel verstomd, maar niet verdwenen. Onder romantisch-liberale inspiratie kwam in 1828 - niet alleen in het zuiden - een hernieuwde oppositiebeweging op gang, die het koninkrijk in een ernstige politieke gezagscrisis stortte 1 . Een van de merkwaardigste trekken van deze oppositie was de plotselinge toenadering tussen twee politieke stromingen die elkaar tot dusver heftig hadden bestreden en zo de regering de mogelijkheid hadden geboden tot een comfortabele verdeel-enheers-politiek: de 'ultramontanen' en de 'jonge' vleugel van de liberalen. Vooral de volte-face van de oppositionele katholieken was opmerkelijk; onder invloed van De Lamennais hadden zij hun verzet tegen de tolerantiedoctrine, een der uitgangspunten van de Nederlandse grondwet, opgegeven en eisten nu samen met de liberalen op hoge toon de volmaakte toepassing van diezelfde grondwet om hun idealen van de vrije kerk in de vrije staat te kunnen verwezenlijken. Volkomen vrijheid van kerkelijke organisatie, van onderwijs en drukpers en ministeriële verantwoordelijkheid waren de voornaamste eisen van de verenigde oppositie. Zij tastten op essentiële punten het centralistische beleid en de staatsrechtelijke

uitgangspunten van Willem I aan, voor wie kerk en onderwijs zo al niet in dienst van de staat, dan toch in functie stonden van het "amalgaam", het moeizame en nog lang niet voltooide proces dat Noord en Zuid tot één natie moest vormen, terwijl zijn opvattingen over de verhouding tussen grondwet, koning, ministers en volksvertegenwoordiging principieel van die der opposanten verschilde 2 .

Bij het tot stand komen en het verloop van deze politieke crisis speelde de periodieke pers, kranten en tijdschriften, een belangrijke rol als opinievormer en coördinatiepunt. Het Verenigd Koninkrijk kende, zeker in vergelijking met het buitenland, een bijzonder vrijzinnige perswetgeving zonder censuur. De regering, die tevoren moeilijkheden met verschillende grote mogendheden had geriskeerd bij het handhaven van deze persvrijheid en slechts aarzelend tot maatregelen was overgegaan, reageerde minder lankmoeding toen zij zelf werd geconfronteerd met heftige publieke kritiek. Zij verdedigde zich op twee manieren. Om te beginnen werd justitieel hard opgetreden tegen een aantal, vooral zuidelijke en franstalige, persorganen van liberale en ultramontaanse kleur, zoals de Courrier des Pays-Bas en de Gentse Catholique. Daarnaast ging zij in de tegenaanval door aankoop en subsidiëring van persorganen, die de eigen boodschap moesten uitdragen en het politieke gif van de oppositie neutraliseren. Een keur van vliegen uit de journalistieke onderwereld werd door de aangename lucht van de hiervoor ruim beschikbare fondsen aangetrokken, en de verdedigers die de overheid zich hieruit koos vormden bepaald een ongelukkige greep 3 . Behalve kranten, die rechtstreeks en op een breed front de publieke opinie moesten. beinvloeden, werd ook geld en mankracht besteed aan tijdschriften die onderdelen van het regeringsbeleid, soms bij specifieke groepen, moesten verdedigen.

Een voorbeeld hiervan was het verlicht-katholieke Katholikon,

een tijdschrift dat ongeveer in dezelfde bewogen jaren als de hierna te bespreken Aletheia verscheen en dat een vergelijkbaar doel nastreefde: stelselmatige bestrijding van het ultramontaansoppositionele katholicisme en verdediging van de kerkelijke politiek van de Nederlandse regering 4 . Tussen de twee bladen bestaan nog meer overeenkomsten. Zo werden beide grotendeels volgeschreven door auteurs die bij die overheid in dienstbetrekking waren en die in ideologisch en religieus opzicht onder sterke Duitse invloeden stonden; beide waren efemere verschijningen van obscuur karakter, waarvan men in de historiografie nauwelijks een spoor terugvindt.

Katholikon was echter opgericht op initiatief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en werd verzorgd door de referendaris bij het Departement van R.K. Eeredienst Piet van Ghert, later secretaris van de Permanente Commissie uit de Raad van State voor rooms-katholieke aangelegenheden, gesecondeerd door Jan Wap, een "inktkoelie te koop voor de meestbiedende" 5 . Het werd volledig van overheidswege betaald en volgde een zeer bedekte taktiek bij zijn pogingen de katholieke clerus en ontwikkelde leken over te halen tot een gematigd "verlicht" en anti-romeins standpunt. De Aletheia werd weliswaar achteraf gedeeltelijk door de overheid betaald, maar door de redacteur Ernst Münch, een Duitser die hoogleraar was aan de universiteit van Luik en later verbonden aan de koninklijke bibliotheek in Den Haag, met veel pijn en moeite aan de gang gehouden. Dit blad was er op gericht het regeringsbeleid vooral op kerkelijk terrein te "verkopen" in Duitse kring en daarnaast cultureel-wetenschappelijke en godsdienstige verbindingen tussen anti-ultramontaanse kringen in Duitsland en de Nederlanden tot stand te brengen. De toon van het blad was duidelijk harder dan die van Katholikon, een tendens die geleidelijk sterker werd.

Dat een dergelijk blad eveneens van overheidswege werd gesteund, illustreert iets van de onduidelijkheid en meerduidigheid van het kerkelijk beleid onder Willem I, waarin invloeden van verlicht

katholicisme, Staatskirchentum en het streven naar een nationale kerk niet steeds duidelijk te scheiden zijn. Het element van ouderwets cesaro-papisme was in de beleidsvorming ingebracht door het departement voor R.K. Eeredienst onder Goubau en werd tot op grote hoogte overgenomen en gesteund door de invloedrijke minister van Justitie C.F. van Maanen. De idee van een nationale kerk speelde zeker ook een rol bij de pogingen om het 'amalgaam' tussen Noord en Zuid tot stand te brengen. Grotere of totale onafhankelijkheid van Rome was in beide gevallen nodig, een behoefte die gedeeld werd door verlichte groepen in de Nederlandse kerk zelf 6 . In dit kader waren diverse plannen opgesteld en ten dele uitgevoerd, vooral op het terrein van de priesteropleiding, maar sinds 1826 was onder invloed van de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken L. van Gobbelschroy een mildere wind gaan waaien, waarvan het concordaat van 1827 een eerste resultaat was. Dat betekende niet dat de factie binnen de regering die een hardere opstelling voorstond, volledig tot zwijgen was gebracht. De benoeming van E. Münch tot hoogleraar in het kerkelijk recht en de kerkgeschiedenis te Luik was daarvoor symptomatisch en paste evenzeer in het op Duitsland georienteerde Bildungs-ideaal (niet voor niets waren de leerstoelen aan de Zuidelijke universiteiten voor een belangrijk deel met Duitsers bezet), als in de kerkelijke opvattingen van deze partij.

Ernst Hermann Joseph Münch (1798 - 1841) 7 werd geboren in Rheinfelden, in het Zwitserse kanton Aargau. Tijdens zijn studie

aan de universiteit van Freiburg im Breisgau (1816-1819) toonde hij zich een begeesterd aanhanger van het romantisch-liberale nationalisme, dat op dat moment in Duitsland een grote vlucht nam. Na enkele jaren in Zwitserland als ambtenaar en leraar te hebben gewerkt, keerde hij naar Duitsland terug, waar hij in 1824 werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de historische hulpwetenschappen aan de universiteit van Freiburg im Breisgau. In deze jaren ontplooide hij een intense publicitaire activiteit, vooral op het terrein van de reformatiegeschiedenis; zo gaf hij onder meer de verzamelde werken van Ulrich van Hutten uit. Daarnaast verschenen omvangrijke werken die aansloten bij de grote vragen van de dag, onder meer de Griekse vrijheidsstrijd en de onafhankelijkheidsoorlogen in Zuid-Amerika. Bovendien was Münch medewerker aan verschillende tijdschriften, kranten en seriewerken, terwijl hij zich ook intensief bemoeide met de concordaatsonderhandelingen die op dat moment aan de gang waren tussen de H. Stoel en verscheidene Duitse staten. In dit kader had hij contacten met bijvoorbeeld Ignaz von Wessenberg, de door Rome niet geaccepteerde kapittelvicaris van Konstanz en kampioen van een nationale, Duitse en van Rome onafhankelijke kerk. Münch was ook betrokken bij het opstellen van een promemorie waarin gepleit werd voor afschaffing van het celibaat 8 . Dat bij dergelijke veelsoortige activiteit grondigheid en betrouwbaarheid van het gepubliceerde ernstig tekort schoten, is niet verbazingwekkend; toch waren zijn geschriften bij het intellectuele publiek populair vanwege hun vlotte stijl en omdat hun actualiteit en liberale tendens in de smaak vielen 9 . Tijdens de Freiburgse jaren kwam Münch dan ook in kontakt met steeds meer vooraanstaande Duitse schrijvers en staatslieden (waarvan hij in zijn Erinnerungen een uitputtende opsomming geeft).

Münch was, zoals al opgemerkt, een overtuigd aanhanger van het

liberale Duitse nationalisme. Zowel zijn vaderland Zwitserland als het nieuwe koninkrijk der Nederlanden zag hij als "abgerissene Theile der germanischen Gesamtnation ... dazu bestimmt, einst mit derselben, wenn auch bloss föderativ und als Bundesglied ... wieder vereinigt zu werden" 10 . Dat zal ongetwijfeld hebben meegespeeld bij zijn deelname aan een prijsvraag, in 1826 door de Nederlandse regering uitgeschreven voor een plan tot het schrijven van een algemene vaderlandse geschiedenis; de winnaar zou een aanstelling krijgen als "geschiedschrijver des Rijks", een aantrekkelijke positie voor Münch, die er nog steeds niet in was geslaagd zijn buitengewone aanstelling te Freiburg in een ordinariaat te laten omzetten. Dat hij deze prijsvraag 11 - waaraan onder meer werd deelgenomen door Groen van Prinsterer en Thorbecke - niet won, weet hij aan het feit dat later bleek dat slechts ingezetenen van het rijk konden deelnemen 12 . Ook een later voorstel dat hem in feite tot "geschiedschrijver des Rijks" zou hebben gemaakt, werd, mede op aandrang van Groen van Prinsterer, niet aanvaard 13 .

In zijn pogingen om zijn positie te verbeteren werd Münch naar eigen zeggen onder meer gesteund door Von Wessenberg, de voormalige gezant van Pruisen in Rome B. Niebuhr, de Nederlandse ex-gezant aldaar Reinhold en de Nederlandse gezant bij de Duitse Bond Von Gagern. Dit resulteerde in 1827 in contacten met de administrateur voor het onderwijs (ministerie van Binnenlandse Zaken) Van Ewijck, die hem de keuze zou hebben gelaten tussen een benoeming tot hoogleraar in het kanoniek recht en de kerkgeschiedenis te Luik of Gent - het werd de leerstoel te Luik, waar onder meer de Belgische publicist en latere opstandelingenleider L. de Potter, diens medestander F. Tielemans én de latere 'apos-

tolische' voorman E. de Gerlache vergeefs naar zouden hebben gedongen 14 .

De benoeming te Luik liep vanaf het eerste begin uit op een grote teleurstelling. Meteen bij aankomst midden 1828 vernam Münch van de rector-magnificus dat zijn college's in de kerkgeschiedenis en het kerkelijk recht vooralsnog geen doorgang zouden kunnen vinden 15 . Volgens Münch zou de pauselijk internuntius Capaccini namens de H. Stoel hebben geëist dat zijn benoeming ongedaan werd gemaakt, of dat in elk geval de door hem gegeven colleges niet verplicht zouden zijn voor de studenten in de rechten; de Luikse "theologische Camarilla" onder leiding van de kapittelvicaris J.A. Barrett, hierin gesteund door een campagne van de Courrier de la Meuse, zou in verband daarmee zelfs met de factoexcommunicatie hebben gedreigd 16 .

Dat de minister van Binnenlandse Zaken L. van Gobbelschroy, immers voorstander van de conciliante benadering, het wijzer achtte de benoeming van de nieuwe hoogleraar zoveel als mogelijk ongedaan te maken, is alleszins verklaarbaar. Münch stond in Duitsland bekend als een der heftigste aanhangers van het idee van een Nationalkirche. Hierboven werd al gewezen op zijn vroegtijdige preoccupatie met de Reformatie; voor de eigen, Duitse katholieke kerk achtte hij een tweede reformatie dringend noodzakelijk, die haar zou bevrijden van het "ultramontane Zwingjoch" en "Versumpfung"; zelf noemde hij zich "zwar Katholik, aber eifriger Anhanger der teutsch-katholischen Kirche und aus national-politischen Gründen zugleich ein geschworner Feind alles Ultramontanen" 17 . Uit al zijn geschriften sprak een

onuitroeibare afkeer van de H. Stoel en de usurpaties van de Romeinse curie op het terrein van de rechten van staat en bisschoppen, terwijl de Jezuieten, in de beste negentiende-eeuwse anticlericale stijl, een integrerend onderdeel uitmaakten van zijn conspiratietheorieën. In Duitsland had hij dan ook de naam verworven een fervent "Romhasser" te zijn 18 .

Dit was een wel heel ongelukkig credo voor een hoogleraar die zijn intrede moest doen op het moment dat de delicate onderhandelingen met de H. Stoel over de uitvoering van het concordaat van 1827 aan de gang waren, terwijl tegelijk de eerste tekenen van de 'Unie' tussen oppositionele liberalen en katholieken zichtbaar werden, die juist in Luik hun oorsprong vonden 19 . En ook al trad Münch niet op het gewraakte terrein in functie, hij liet te Luik niets na om de verzuchting van rector-magnificus Ernst waar te maken' "II n'est pas pour nous. C'est un grand malheur. II nous fera beaucoup de mal" 20 . Kennelijk min of meer tot werkloosheid gedwongen en beroofd van de 'minervalia' die de gangbare aanvulling vormden op het niet al te vette hoogleraarssalaris, stortte hij zich opnieuw in publicitaire activiteiten van uiteenlopende aard. In het Journal de la Province de Liége verscheen in afleveringen een later afzonderlijk als pamflet uitgegeven "Conspiration contre la légitimité des Trönes". In dit geschrift wordt het Verenigd Koninkrijk beschreven als een der voornaamste doelen van een revolutionaire samenzwering in Europa, uitgaande van de H. Stoel (het motto luidde: "C'est une épée dont la poignée est a Rome et la pointe partout") 21 . In de in Duitse liberale kringen toonaangevende Augsburger Allgemeine Zeitung 22 plaatste hij uitvoerige correspondenties, waarin hij het beleid van de Nederlandse regering verdedigde en scherpe aanvallen deed op

de liberaal-ultramontaanse Unie. Deze buitenlandse steun zal de Nederlandse regering ongetwijfeld welkom zijn geweest (als zij haar al niet had uitgelokt), maar gaf de katholieke oppositie aanleiding hem te betitelen als een "Robespierre clérical avec un bonnet de vélour", behorende tot het legertje Duitsers "investis du soin d'abatardir la génération naissante"; een serviele stem van de regering, gehuurd om de Belgische katholieken in Duitsland te bezwadderen 23 . Tot zijn pijnlijke verbazing werd Münch door de liberalen al even hard aangevallen als een "agent du pouvoir" en werd het hem te Luik onmogelijk gemaakt toe te treden tot een vrijmetselaarsloge 24 . De hoogleraar in de Nederlandse taal en geschiedenis J. Kinker meende dat hij met zijn wilde uitvallen soms meer kwaad dan goed aanrichtte, maar achtte anderzijds deze door de oppositiepers zo gehate collega voldoende bewerktuigd voor deelname aan een georganiseerde poging de oppositie in het Luikse te bestrijden "en in zooverre hoop ik dat hij door Zijne Majesteit aangemoedigd zal worden" 25 .

Die aanmoediging ontving Münch kennelijk. Begin 1829 werkte hij mee aan de oprichting van het dagblad Courrier Universel, dat uitgegeven werd door de Luikse drukker Sartorius - met wie Münch zeer bevriend was - , een mislukking die de regering enkele tienduizenden guldens kostte 26 . Ongeveer tegelijkertijd kwam de administrateur Van Ewijck tot de slotsom "dat men zich in deze oogenblikken zeker meer nut van zijne talenten mag beloven wanneer hij zich met zijne studiën overeenkomende werkzaamheden kan bezorgen in 's-Hage, dan wanneer hij in zijn tegenwoordige betrekking in Luik zou blijven". Zo werd de Duitse professor, onder voorbijgaan van 15 andere sollicitanten bij Koninklijk Besluit van 27 april 1829 benoemd tot Tweede Bibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, wat enig

opzien baarde en de K.B. weinig voordeel bracht 27 . Tot de door Van Ewijck bedoelde werkzaamheden behoorden stellig ook journalistieke activiteiten ten gunste van de regering ïn buitenlandse kranten 28 . Daarnaast startte de uitgave van de Aletheia, Zeitschrift für Geschichte, Staats-und Kirchenrecht, nog opgezet in Luik en gedrukt bij Sartorius, later voortgezet in Den Haag bij de "Verlagsbuchhandlung der Gebrüder Hartmann".

De publieke aankondiging gaf als doelstelling van het blad: "La défense des principes de Phumanité et de la civilisation, de la tolérance, de 1'union chrétienne et du catholicisme éclairé, de la monarchie constitutionnelle ou de celle dirigée par les lumières et les lois. II c om battra le despotisme sous quelque forme qu'il se montre et il sera un appui et un point de réunion pour les amis d'une liberté sage et modérée dans les Pays-Bas, en Allemagne, en Suisse, en France et au Nord". 29 . Dit programma mag verheven en onschuldig genoeg lijken, de tijdgenoot die tussen de regels door las, liet zich niet misleiden door het aangekondigde "strikt wetenschappelijke" karakter; uit alles bleek dat het hier ging om een blad dat politiek op de lijn van de regering zat en anti-ultramontaans zou zijn. In een brief aan minister van Justitie Van Maanen, geschreven vlak voor zijn vertrek uit Luik, drukte Münch zich wat directer uit: het blad moest "das Ausland über die Niederlandischen Affairen, der jesuitisch-demagogischen Faction entgegen arbeitend, in Kenntniss setzen". Hij beweerde toezeggingen van allerlei vooraanstaande Duitse liberalen, diplomaten en staatslieden te hebben voor bijdragen, en hoopte dat de uitgave van een dergelijk blad de Nederlandse regering niet onverschillig zou laten; de aanstaande medewerkenden aan het blad immers "dirigiren die öffentliche Meinung, welche auch in den liberalsten und aufgeklartesten Staate stets ihre accoucheurs und Hebammen hat und braucht". In de brief zwaaide Münch achtereenvolgens de Neder-

Fortschritte und den Verfall der weltlichen Priestermacht" 33 . Ongetwijfeld bevat het blad nog meer van dergelijke mystificaties. Op grond van de inhoud lijkt het bijvoorbeeld niet onwaarschijnlijk dat Dr. Ed Widenmann die in 1830 scherpe analyses van de politieke situatie in het koninkrijk publiceert, niemand anders is dan Münch zelf 34 . Overigens werden, in tegenspraak met de beloften van het prospectus, maar weinig artikelen ondertekend.

De toelagen die Münch gedurende zijn aanstelling in Den Haag van de Nederlandse overheid ontving, werden hem dan ook zeker niet uitsluitend voor de Aletheia gegeven 35 . Of het blad in het buitenland veel gelezen werd, mag worden betwijfeld. Gezien de financiële problemen waarmee het te kampen had, kan de afzet niet zo groot zijn geweest. De nummers verschenen dan ook vaak te laat 36 . Duidelijk is ook dat nogal wat afleveringen in grote haast en zonder veel redactioneel beleid werden vervuld. Veel ellenlange historische artikelen (gewoonlijk voorpublicaties van Münch zelf of bijdragen afkomstig van leden van de Historische Gesellschaft te Freiburg) vervulden kennelijk de functie van stoplap.

In de overige actuele (kerk)politieke bijdragen en beschouwingen 37 keert één thema vrijwel steeds terug: de funeste invloeden van de Heilige Stoel en zijn jezuietische stoottroepen, duistere machten die uit zijn op een wereldheerschappij en daarbij voor niets terugschrikken. Het monomane hameren op dit ene aam-

beeld van de conspiratie bezat misschien in de ogen van gelijkgezinde lezers de aantrekkelijkheid van de eenvoud, maar kan moeilijk geschikt zijn geweest om de gewenste steun voor het regeringsbeleid op te wekken bij de groepen waarop het blad zich richtte. Daarvoor had Louis de Potter in zijn bekende boutade 38 al te duidelijk de armoede van deze argumentatie aangetoond: de monsterlijke buitenlandse bedreiging die moest dienen om het gebrek aan werkelijke constitutionaliteit in het politieke bestel aan het oog te onttrekken. Dat in Duitse liberale kring Münchs houding in dit opzicht heel goed werd doorzien, blijkt uit het feit dat hij er een groot deel van zijn ideologische vrienden verloor 39 . Dat had hij vooral te danken aan de artikelen die hij in de Duitse pers publiceerde kort voor en na de Belgische opstand. Zijn bruikbaarheid als propagandist nam daarmee ernstig af, mede omdat in kringen van de overheid zijn aandringen op sterkere politieke banden tussen Nederland en de Duitse staten, vooral Pruisen, steeds minder opportuun werd geacht 40 . In het najaar van 1831 vertrok hij uit Den Haag om in Württemberg de funktie van hofbibliothecaris te gaan vervullen. Daarmee kwam tevens een einde aan de uitgave van de Aletheia.

BIJLAGE: UIT DE INHOUD VAN DE "ALETHEIA"

* 1829, Erstes Heft - E. Münch. Vorwort des Herausgebers. I-X (Introductie van Het tijdschrift.) - Sendschreiben eines Diplomaten. Aus dem Französischen mit Noten eines Dritten. 22-38. (Reactie op een spectaculaire Franse memorie over herverdeling van de macht in Europa.) 41 - Trias Romana. Beitrag zur Kultur-und Sittengeschichte des XVI Jahrhunderts. 64-72. (Een anti-pauselijk vlugschrift uit de Reformatietijd, door de redacteur voorzien van venijnige voetnoten met betrekking tot de Belgische situatie.)

* 1829, Zweites Heft - E. Münch. Ueber Adam Smiths Theorie hinsichtlich der Ausgaben für die öffentlichen Erziehungsanstalten. 14-27. (Liberale theorie over de vrijheid van onderwijs ontzenuwd.) 42 - Aphorismen über Baiern von einem Baiern. 28-42. (Aanklacht tegen de godsdienstige en ideologische achterlijkheid in dat land, veroorzaakt door het "Jezuitisme".) - A.A. de Liagno [früher Bibliothekar Sr. Maj. des Königs von Preussen], Ueber die katholische Kirche in Schlesien. 88-96. (Heftige aanval op de Romeinse curie, met interessante noten van Münch.) - E. Münch. Aufforderung zur Stiftung eines öffentlichen Vereins und zur Veranstaltung jahrlicher Zusammenkünfte an die Geschichts-und Alterthumsforscher, Statistiker und Literaturhistoriker in den Niederlanden, in Teutschland u.s.w.. 149-151. (Voorstel tot het oprichten van een overkoepelende "Duitse" organisatie.) * 1829, Drittes Heft - Freiheit des Unterrichts vor dem Forum der Philosophie, mit besonderer Beziehung auf den Niederlanden, von Dr. Joseph Gambihler 43 . 45-76. (Afwijzing van vrijheid van onderwijs die aan Jezuieten en ultramontanen te veel kansen biedt.) - [E. Münch], Notiz für den Courrier Francais. 139-142. (Naar aanleiding van berichten in dit blad over een Pruisische interventie in het oppositionele België.) - [E. Münch], Geisterstimmen zu Ende des scheidenden Jahres. 143-148. (Heftige uitvallen tegen Frankrijk en de H. Stoel.) * 1830, Erster Band - Die Niederlande im Jahr 1829, von Dr. Ed. Widenmann, mit einem Anhang. 1-59. (Analyse van de politieke oppositie in België als onderdeel van een internationale jezuitische samenzwering.) - [E. Münch, ed.]. Denkschrift der general-Vikare des Bisthums Gent ..., im Jahr 1814 dem Wiener Congress übergeben 44 . Mit Bemerkungen mitgetheilt vom Herausgeber. 60-86. (Met zeer uitvoerige noten; "ter waarschuwing".) - Aphorismen über Belgien von Dr. Ed. Widenmann. 113-126. (Voortzetting van blz. 1-59.) - [E. Münch ed.]. Jugement doctrinal des évêques du Royaume des Pays-Bas sur le serment prescrit par la nouvelle constitution. 127-139. (Uitgave zonder commentaar, als tegengif tegen het "heuchlerisches Constitutionsgeschrei" der "Pfaffenpartei".)

- Brief eines Mitglieds der linken Seite an Herrn Casimir Perrier, über die Belgische Angelegenheiten. 222-236. (Vertaling van een pamflet, door Münch toegeschreven aan baron De Reiffenberg; "jezuïtische" inspiratie van de Belgische oppositie.)

* 1830, Zweiter Band - Der Prozess von de Potter, Tielemans, Barthels etc. 1-112. (Mogelijk wel van Münch, die echter ontkent de schrijver te zijn 45 . Uitvoerig commentaar bij uittreksels uit de uitgegeven stukken van het proces tegen een aantal oppositionele journalisten, kritisch over het optreden van de overheid.) - Die Sizung der Generalstaaten von der Veröffnung bis ans Ende des Jahrs 1829. 113-151. (Vermoedelijk wel van Münch. Toelichting van de achtergronden van de politieke crisis, met veel aandacht voor de intriges der "apostolischen".) - [E. Münch]. Der Primarunterricht in den Niederlanden; aus den officiellen Rapporten gezogen. 152-175. (Analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve verschillen tussen het lager onderwijs in het Noorden en Zuiden van het koninkrijk.)

* 1830, Dritter Band - [E. Münch], Die neuste Revolution von Paris und ihre Folgen. 1-102. (Ondanks alles gematigd optimisme over de gevolgen van de Juli-revolutie in Frankrijk, waarover hij later van mening veranderde 46 .) - Tuba Mirum Spargens Sonum. III-VIII, 103-334. ("Humoristisch" geschrift tegen het priestercelibaat, zogenaamd geschreven tegen de "Freiburger Cölibatdenkschrift" door een "katholischer Stadtpfarrer im Südl. Teutschland". Met een voorwoord van Münch, die er tevens aan toevoegde enige "Analekten zur Geschichte des Cölibates und seine Folgen", bestaande uit een lang, satyrisch latijns gedicht over de zeden der Jezuieten in de Nederlanden in de 17e eeuw met annotatie, en "Miscellanea flagellatoria", verhalen over de liederlijke levenswandel van de katholieke clerus in het verleden en heden.)

* 1830, lO.s Heft - [E. Münch], Teutschlands Vergangenheit und Zukunft, die Gefahren welche es bedrohen, und die Mittel, denselben zu begegnen. Ein Wort der Zeit an die Regierungen und die Nation, und ein Promemoria an den künftigen Kongress. 1-92. (Oorzaken van de revoluties in Europa. Politieke en kerkelijke verhoudingen in de Duitse staten. Program voor Duitse eenwording onder leiding van Pruisen. Epiloog: wenselijkheid van Pruisische interventie in de Belgische opstand.)

* 1830, 12.s Heft - E. Münch. Karl von Rotteck, und sein Lehrbuch der Vernunftrechts und der Staatswissenschaften. 26-43. (De opvattingen van deze Zuidduitse liberale voorman worden tegenover die der Belgische liberalen geplaatst.)

- [E. Münch], Professor von Reuchlin, zu Freiburg, und seine Wirksamkeit. 46-68. (Von Reuchlin had een geruchtmakend stuk gepubliceerd over wenselijke hervormingen in de katholieke kerk. Aan het slot van het artikel enkele pagina's over de Duitse canonist Alexander Müller.) - E. Münch. Denkwürdigkeiten zur geschicht der belgischen Revolution. I. Vollstandiges Verzeichniss der Quellen zur Geschichte des Brabanter-Aufruhrs von 1789 und der Belgischen Revolution von 1830. 84-113. (Overeenkomsten tussen de Brabantse opstand uit het eind van de 18e eeuw en de Belgische opstand. Lijst van pamfletten.) II. Die öffentliche Meinung und ihre Organe über die Belgische Revolution und die Verhaltnisse in den Niederlanden. I. Artikel. 114-135. (Klacht over de houding van het Europese liberalisme ten aanzien van de Belgische opstand.) - E. Münch. Wissenschaften und Künste im Königreich der Niederlande wahrend der leztern Zeit. 136-141. (België na de opstand een culturele woestijn; "priestertyrannie". Aankondiging van een serie artikelen over cultuur en wetenschap in Nederland.)

* 1831, Erstes Heft - [E. Münch]. Wissenschaften und Künste im Königreiche der Niederlande wahrend der leztern Zeit. II. 57-69. (Rapport van de commissie voor het Hoger Onderwijs, verschenen midden 1830.)


1. Vgl. hiervoor onder meer het prikkelende artikel van N.C.F. van Sas, "Het politiek bestel onder koning Willem I", Documentatieblad werkgroep 18e eeuw nr. 49-50 (1981), 110-134.

2. Zie noot 1 en daarnaast: J.A. Bornewasser, "Koning Willem I", in Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis, Alphen aan den Rijn 1979, 247-250; vgl. M. Chappin en J.P. de Valk, "Koning Willem I: een verlicht despoot? ", Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw, 49/50 (1981), 84-109.

3. Zie voor het persbeleid onder Willem I met name W.P. Sautijn Kluit, "Dagbladvervolgingen in België 1815-1830", Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 3e reeks 6 (1892), 307 w.

4. L.J. Rogier, "Het tijdschrift 'Katholikon' 1827-1830", Terugblik en uitzicht, I (Hilversum/Antwerpen 1964), 291-340. Zie voor een scherpe analyse van het kerkelijk beleid van de koning in deze periode J.A. Bomewasser, "'Het Credo ... geen rede van twist'. Ter verklaring van een koninklijk falen", Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 19 (1977) 234-287.

5. Rogier, "Katholikon", 312.

6. Illustratief in dit opzicht is de verzuchting van de priester en hoogleraar (en regeringskandidaat voor een bisschopszetel) J.M. Schrant dat "Rome overal en onbepaald heerscht", een "wezenlijke ramp voor de Kerk", die de noodzaak aantoont van een "hervorming in capite et membris"; Bornewasser, "Het Credo", 254.

7. De biografische gegevens worden ontleend aan: Allgemeine Deutsche Biographie, dl. 23 (Leipzig 1885), 714-716; A. Le Roy, Liber Memorialis. L'Université de Liége depuis sa fondation (Luik 1869), k. 479-484; daarnaast aan zijn eigen autobiografische geschriften, waarvan het belangrijkste helaas niet in Nederlandse bibliotheken aanwezig is, nl. zijn Erinnerungen, Reisebilder, Phantasiegemalde und Fastenpredigten aus den Jahren 1828 bis 1841, 2 dln. (Stuttgart 1841). Wel vindt men in de K.B. een publikatie getiteld Abgenöthigte Wort der Zeit wider Anschuldigungen des Partheigeistes an das teutsche Publikum (Stuttgart 1832), op het omslag gepresenteerd als "Erstes Heft" der Denkwürdigkeiten von Ernst Münch, kennelijk een slecht geredigeerde voorpublikatie uit de Erinnerungen. In de U.B. te Utrecht tenslotte bevindt zich nog een driedelige autobiografie onder de titel Erinnerungen, Lebensbilder und Studiën aus

den ersten sieben und dreissig Jahren eines teutschen Gelehrten, mit Rückblicke auf das öffentliche, politische, intellektuelle und sittliche Leben von 1815 bis 1835 in der Schweiz, in Teutschland und den Niederlanden (Karlsruhe 1836-1838), een grotendeels met schaar en lijmpot vervaardigd lapwerk, waarvan de strikt autobiografische delen niet verder gaan dan midden 1829.

8. Vgl. Abgenöthigtes Wort, 34-36, 56-57.

9. Vgl. de zeer kritische bespreking in de Allgemeine Deutsche Biographie, 715.

10. Abgenöthigtes Wort, 10. Vgl. voor zijn opvatttingen ook H.W. von der Dunk, Der Deutsche Vormarz und Belgien, 1830-1848, (Wiesbaden 1966), 135 w.

11. Zie hiervoor P.A.M. Geurts, "Nederlandse overheid en geschiedbeoefening 1825-1830", Theoretische Geschiedenis 9 (1982) 304-328.

12. Abgenöthigtes Wort, 51.

13. Zie hiervoor C. Gerretson ed., Groen van Prinsterer. Schriftelijke nalatenschap. Tweede deel: Briefwisseling. Eerste deel. 1808-1833 (Den Haag 1925; Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie nr. 58), 114-16, 119-120, 161, 480, 736-738. Groen wees het plan van Münch volstrekt van de hand en oordeelde later ook zeer kritisch over het eerste deel van diens Geschichte des Hauses Nassau-Oranien (Aken/Leipzig 1832).

14. Vgl. Abgenöthigtes Wort, 50-52; Erinnerungen und Lebensbilder, II, 333-339.

15. Deze benoeming schijnt dan ook, door ingrijpen van minister Van Gobbelschroy, niet geëffectueerd te zijn. In het Koninklijk Besluit van overplaatsing naar de Koninklijke Bibliotheek wordt hij buitengewoon hoogleraar aan de letterenfaculteit genoemd (Algemeen Rijksarchief, Staatssecretarie 1813-1840, inv. nr. 3182, d.d. 27 april 1829, nr. 40).

16. Abgenöthigtes Wort, 55-57; Erinnerungen, Lebensbilder, II, 375-376. Van het veronderstelde opteden van Capaccini is noch in het Haagse, noch in het Vaticaanse archiefmateriaal een spoor te vinden; vgl. J.P. de Valk ed., Lettres de Francesco Capaccini, agent diplomatique et intemonce du Saint-Siège au Royaume XJni des Pays-Bas 1828-1831 (Den Haag 1983; R.G.P. Kleine Serie nr. 53).

17. Zie Abgenöthigtes Wort, 22-24, 115; Aletheia 1 (1829), Zweites Heft, 72.

18. J. Hergenröther, Handbuch der allgemeinen Kirchengeschichte, deel III (Freiburg 1886), 855.

19. Vgl. Ch. Terlinden, Guillaume Ier roi des Pays-Bas et l'Eglise catholique en Belgique (181.4-1830), II (Brussel 1906), hoofdstuk VI.

20. Abgenöthigtes Wort, 58.

21. Ibid., 70-71. Het is in de Duitse grondtekst afgedrukt in de Erinnerungen, Lebensbilder, III, 1-43.

22. Von der Dunk, Der Deutsche Vormarz, 153, noemt deze krant "das grösste und representativste Blatt für das Bürgertum des Vormarz", waarin liberale stemmen van zeer uiteenlopende schakering aan het woord kwamen. Een omvangrijke keuze uit zijn correspondentie drukte Münch af in het derde deel van zijn Erinnerungen, Lebensbilder (76-230, 275-514).

23. Abgenöthigtes Wort, 55-57; A. Bartels, Documens historiques sur la Révolution beige (Brussel/Den Haag 1836), 99-100: citaten uit de Gentse Catholique.

24. Abgenöthigtes Wort, 63, 76-77.

25. Kinker aan minister van Justitie C.F. van Maanen, 10.2.1829; ARA, collectie Van Maanen, Aanw. 1900, inv. nr. 84. Vgl. het oordeel van de Belgische historicus en tijdgenoot baron de Reiffenberg over Münch, zoals weergegeven door Von der Dunk, Der deutsche Vormarz, 140: "einen Opportunisten, der sich so wild für seine Brotherren schlage, dass einen die Angst packen könne".

26. Zie Abgenöthigtes Wort, 87-88, 104-105; Le Roy, Liber memorialis, k. 480.

27. K.B. met bijbehorende stukken in ARA, Sts. inv. nr. 3182; vgl. Groen van Prinsterer aan J. Kappeyne van de Coppello, 11.5.1829 in Gerretson, Groen, Briefwisseling, II, 161. Volgens Münch zelf geschiedde deze overplaatsing op eigen verzoek, omdat hij na de voortdurende campagnes en de ontvangst van dreigbrieven zijn leven niet meer zeker achtte (Abgenöthigtes Wort, 78-79), een mededeling die stellig met een korreltje zout moet worden genomen. Zie verder L. Brummel, Geschiedenis van de Koninklijke Bibliotheek (Leiden 1939), 1 05-108.

28. Vgl. ibidem, 106, 112.

29. Aankondiging in de Revue Bibliographique des Pays-Bas et de l'Etranger, 8 (1829), nr. 39/40 van 31 oktober 1829.

33. 1829, Drittes Heft, 1-44. Het stuk zou afkomstig zijn van een Italiaanse aartsbisschop en in handen geraakt van en vertaald door de "abbé E.", blijkens aantekening in het K.B.-exemplaar I. von Wessenberg. Het gaat om een in 1788 gedrukte verhandeling van aartsbisschop Giuseppe Capecelatro van Taranto, in 1820 ongeautoriseerd herdrukt. De filojansenistische auteur had toen al lang van zijn opvattingen afstand genomen. Zie Dizionario Biografico degli Italiani, ' dl. 18 (Rome 1975), 445-452.

34. Aletheia 1830, Erster Band 1-59, Zweiter Band 113-126.

35. In 1829 en 1830 ontving hij een toelage van f. 600, —, voornamelijk voor de onkosten verbonden aan zijn buitenlandse correspondenties; in 1831 van f. 1000, —, mede ter afdoening van de "achterlijke kosten van het tijdschrift Aletheia". Zie ARA Sts. inv. nr. 5744, Geheim Verbaal exh. 23.8.1831 Lit. 026; Binnenlandse Zaken Geheim 1814-1850, inv. nr. 20, Van Doorn aan de koning 16.11.1830.

36. Op de exemplaren aanwezig in de K.B. zijn enkele data van ontvangst aangetekend. Het eerste nummer van 1831 - tevens het laatste dat in Nederland aanwezig is - verscheen pas in juli van dat jaar.

37. Zie de bijlage bij dit artikel voor een overzicht.

38. Zie H.T. Colenbrander, Willem I, koning der Nederlanden, I (Amsterdam 1935), 308.

39. Vgl. de inleiding van Abgenöthigtes Wort, geschreven als apologie tegen verwijten van liberale zijde.

40. Vgl. Münchs "Promemoria" betreffende Duitsland en de reactie van minister van Buitenlandse Zaken J.G. Verstolk van Soelen resp. 18 oktober en 15 november 1830 (ARA, Binnenlandse Zaken, Geheim, nr. 20); zie Aletheia 1830, ll.s Heft, 1-92.

41. L.A.C. de Richemont, De la situation politique de l'Europe et des intéréts de la France (Brussel 1829). Van het artikel verscheen ook afzonderlijk een Franse versie. Volgens Münch werd het stuk geschreven door een "Duitse vriend". Zie N.C.F. van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot. Nederland, Engeland en Europa, 1813-1831 (Groningen 1985), 287-292; Abgenöthigtes Wort, 88.

42. In dit artikel bestrijdt Münch op ondergeschikte punten een eerder door hemzelf anoniem in Duitsland uitgebrachte brochure: über die Freiheit des Unterrichts, mit besonderer Beziehung auf das Königreich der Niederlanden und die gegenwartigen Opposition in demselben (Bonn 1829).

43. Duits filosoof (1801-1847), onder invloed van Kant en Fichte; publiceerde in 1831 een Philosophie und Politik des Liberalismus.

44. Vgl. Terlinden, Guillaume Ier, I, 15-19.

45. Abgenöthigtes Wort, 92.

46. Vgl. Abgenöthigtes Wort, 115-117.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's

EEN STEM VAN DE DUITSE KATHOLIEKE VERLICHTING IN NEDERLAND

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's