GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

'ZINGENDE BEHOUDEN ...'

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. Kloppenburg (Tesselschadelaan 10, 1217 LH Hilversum) is kerkmusicus.

Wanneer we onze blik richten op het kerkelijke lied in de negentiende eeuw, dan ontwaren we een tamelijk overzichtelijk geheel. Het Geneefse Psalter vormt het gemeenschappelijke repertoire van alle kerken van het gereformeerde type. Het wordt langzaam en isometrisch gezongen in de statige berijming van 1773 en in sommige kerken zelfs nog met de woorden van Petrus Dathenus uit 1566. De Hervormden hebben daarnaast ook hun Evangelische Gezangen (1806) en de Vervolgbundel (1866). Dan zijn er nog de kleinere kerken, Lutheranen, Doopsgezinden enz., met hun eigen liedboeken, maar bij elkaar is het toch niet meer dan een half plankje in mijn boekenkast.

Heel anders is het gesteld met het geestelijke repertoire buiten de kerk, de liederen voor zondagsschool en huisgezin, voor weeshuis en asyl-inrichting, voor christelijk onderwijs en jongelingsvereniging, voor zendingsbijeenkomst en evangelisatie ... Wie zich daarin gaat verdiepen begint het al gauw te duizelen. Honderden liedboeken en - boekjes, duizenden liederen 1 . Ik schat het totaal, alleen al op protestants-christelijk erf, op zeker 25.000. Daarvan heb ik er misschien 250 bestudeerd, 1 procent dus. En van die 250 kan ik er in deze bijdrage niet meer dan tien of twaalf behandelen. Mijn doel is dan ook niet, een hymnologisch verantwoord overzicht te geven. Maar misschien is het nog wel interessanter om te proberen iets te begrijpen van de ontroering die zich van onze grootouders en overgrootouders meester maakte bij het luisteren naar en het zingen van die typisch negentiende eeuwse liederen. Juist door die ontroering was het lied een middel bij uitstek om 'het volk te beschaven' en normen en geloofswaarden bij te bren-

gen. En als we afgaan op de bekeringsverhalen in tractaatjes, almanakken en scheurkalenders, dan zijn er meer mensen behouden door het lied dan door de prediking ...

Magdalena

Op de tentoonstelling 'Het Réveil in druk' nam de fraai uitgegeven Magdalena-almanak van het asyl Steenbeek een prominente plaats in. We treffen in deze boekjes verschillende liederen aan; soms is alleen de tekst afgedrukt ('op de wijs van'), vaak ook is er een éénof meerstemmige muzieknotatie opgenomen.

In Jaargang 1877 is een 'Optochtslied om den kerstboom' afgedrukt 2 . Muzikaal en tekstueel is het lied misschien niet van het allerhoogste niveau, maar het is om twee redenen toch interessant. In de eerste plaats is dat de vorm; het lied heeft bijna cantateachtige pretenties. We vinden dergelijke vormen ook in de bekende bundel Kun je nog zingen, zing dan mee (men denke aan het doorgecomponeerde lied 'De Wind', waar alle windkrachten, van koele bries tot wilde storm, worden bezongen en in de pianobegeleiding treffend worden geïllustreerd).

In de tweede plaats is het op z'n minst merkwaardig om reeds in die tijd een 'lied rond den Kerstboom' aan te treffen. De kerstboom was in ons land bepaald nog niet ingeburgerd, en het gebruik was zelfs zeer omstreden (wie Het Bureau van JJ. Voskuil heeft gelezen, weet dat de datum van invoering in Nederland van de kerstboom een belangrijk onderzoeksthema vormt).

Jan ter Gouw toont zich in zijn boek De volksvermaken (1870) een fel bestrijder van dit soort uit Duitsland geïmporteerde gebruiken. Wij kijken 'überhaupt' veel te veel naar Duitsland, vindt hij, ook op het gebied van de opvoedkunde.

Wie de geschiedenis van ons 'verbeterd onderwijs' kent, weet, dat de Hollandsche pedagogen hun wijsheid uit Duitsche boeken hebben geput. (...) Zoo heeft men hier sedert ongeveer drie kwart eeuw van Duitsche meesters willen leeren, hoe men kinderen moet opvoeden en onderwijzen, en zelfs hoe men hen moet laten spelen. Ook de Duitsche Kersavond werd allerliefst gevonden; 'menig verhaal daarvan mag onder de schoonste gerekend worden, dien men aan de jeugd in handen geven kan', zei de Geldersche Volks-

almanak in 1837, en voegde er met welgevallen bij: 'ook op onzen vaderlandschen bodem wordt dit kinderfeest - de Kersboom namelijk - meer en meer inheems', 't Is te vergeefs of Dr. Eelco Verwijs nog roept: 'Laat Duitschland zijn kerstboom!' Hij heeft gelijk, maar 't is te laat; - wij hebben dit denneboompje reeds, en raken nu 't niet weer kwijt. (...)'

Maar is die kersboom wel zoo christelijk? (...) Bij 's Heilands geboorte komt geen boom te pas; en de Duitse kersboom zal wel eenige eeuwen ouder zijn dan Bethlehems kribbe; want wij kunnen wel een heidenschen maar geen christelijken oorsprong voor dat verlichte denneboompje vinden. 3 '

Op Steenbeek deed men dus mee aan deze verwerpelijke germaans-heidense gewoonte! Ik vermoedde aanvankelijk dat het 'Optochtslied' een vertaling was van een Duits voorbeeld, gezien ook de naam van de componist 4 . Maar daarin vergiste ik mij: het lijkt er sterk op dat de tekst een origineel dichtwerkje is van uitgever Kirberger en dat de muziek er speciaal voor gecomponeerd is. Gustav Adolph Heinze was weliswaar een musicus van Duitse afkomst, maar hij heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewerkt, onder andere als dirigent van het koor Excelsior.

Er zijn méér liederen speciaal voor Steenbeek geschreven, over het algemeen gelukkig van een hogere kwaliteit dan het Kerstboomlied. Bij J.J.L. ten Kate vinden we 'Een zestal liederen om op Steenbeek te zingen, en overal waar men de liefde van Jezus kent' 5 . Ik druk lied III hierbij af omdat daarin het duidelijkst te zien is voor wie Ten Kate deze teksten schreef. Als wijsaanduiding staat Psalm 42 aangegeven. Die melodie werd uiteraard langzaam en isometrisch gezongen!

Heer en Heiland! Aan Uw voeten Buig ik mij aanbiddend neêr, Om te bidden en te boeten, Om te juichen tot Uw eer. Ach, waar elders zou ik gaan? Dreigend blikt de waereld m'aan, En ik voel nog al de wonden Van haar zorgen, van haar zonden.

Maar Gij zaagt mij in de verte, Dwalend schaap, die U niet zocht! Diep bewogen met mijn smerte, Riept Gij, of ik volgen mocht. Trouwe herder! met Uw bloed Hebt Gij al mijn schuld geboet, Want Gij droegt me in stervende armen Naar den schoot van Gods erbarmen.

Tot de waereld wederkeeren? Neen, dat niet in eeuwigheid! Sterk mij, goede Geest des Heeren, Die mij hiertoe hebt geleid! Voed in mij een droefenis, Die aan God gevallig is, Die mij straks een vreugd zal geven, Boven alle vreugd verheven!

Heer! Uw arme Magdalene Vindt in U haar hoogste Goed. Niets begeert zij dan dit ééne: Laat mij blijven aan Uw voet! Troost, vernieuw en heilig mij, Tot ik gants gelouterd zij, Tot ik, juichend voor Uw throone, Eeuwig boven bij U wone!

Jan de Liefde

Een naam die in dit verhaal over het geestelijk lied in de negentiende eeuw niet mag ontbreken is die van Jan de Liefde. In Réveilkring was hij bepaald niet onomstreden, maar toch werd hij vaak bewonderd om en gesteund in zijn werk 'in de achterbuurten van Amsterdam', zoals men dat noemde.

Allard Pierson heeft hem in zijn boek Oudere Tijdgenooten op treffende wijze geportretteerd:

... de Liefde was een man van talent bij uitnemendheid, één dier armen die alles hebben gekregen, één dier zwakken die

alles vermogen. Schrijver, redenaar, dichter, komponist, humorist en theoloog, bij afwisseling of tegelijk, was hij rusteloos werkzaam naar de groote verscheidenheid van zijn aanleg. Ook was hij, als Da Costa en Capadose, klein van postuur, een zekere hoekigheid met groote bewegelijkheid verbindende. (...) Benepen, afgepast, berekenend, kwamen in zijn woordenboek niet voor. Hij droeg het hart op de tong. 6

De Liefde schreef over alle mogelijke onderwerpen, vooral in school-en jeugdboeken. Misschien nog het langst heeft hij doorgeleefd in zijn liederen, zoals 'Daar gaat door alle landen' en 'In Bethlehems stal'. In het Liedboek voor de Kerken staat slechts één tekst van zijn hand: 'Van U zijn alle dingen'. Dat lied wordt altijd gezongen op Bastiaans' melodie voor 'Beveel gerust uw wegen'. Maar eigenlijk hoort er een melodie bij van De Liefde zelf. Daaruit blijkt dat De Liefde zijn lied niet als kerklied bedoeld heeft. Bij hem is het een soort aria met pianobegeleiding. De titel luidt 'Gods ontfermingen'. 7

Jan de Liefde hield zich ook met andere stijlen bezig, zoals het typisch negentiende-eeuwse, sentimentele 'luisterlied'. Marijke Stapert-Eggen wees mij op een recente aanwinst van het Réveil-

archief: 'De blinde', een gedicht uit 1843, op muziek gezet voor mevr. G. Schimsheimer-Van Daalen Buissant des Amorie. Ook haar treffen wij aan in Oudere Tijdgenooten, onder het gehoor van Isaac da Costa.

Eiken Zondagavond was da Costa gewoon zijn huis te openen voor belangstellenden, die hij dan voorging in Bijbellezing en gebed. Men verdrong zich jaren achtereen, week aan week, des winters, in zijn zij-en binnenkamer: rijken en armen, geletterden en meer onkundigen. Wie er ooit mocht ontbreken, niet Schimsheimer. Zijn lieve blinde vrouw aan den arm, voor wie elk gaarne plaats maakte, kwam hij meestal naar voren, en daar was goede reden voor. De blinde had de troost der blinden: een schoone stem. Vooral niet minder begaafd was in dit opzicht Mevrouw da Costa; en deze beide voorzangeressen moesten naast elkander zitten om het psalmgezang te kunnen leiden, dat da Costa's voordracht opende en besloot. 8

(Schimsheimer was de man die thuis alles optekende wat hij uit de mond van Da Costa gehoord had. Zijn aantekeningen werden uitgegeven in negen delen Bijbellezingen.)

Het vers dat De Liefde voor de blinde mevrouw Schimsheimer schreef is later uitgegeven in een serie van vier liederen. Het lied is door zijn sentimentele toon voor ons nauwelijks genietbaar. Alleen al de aanwijzing boven de partituur spreekt boekdelen: 'weemoedig blijde'. Moraal van het lied: lichamelijke blindheid is minder erg dan zielsblindheid. De blinde tot de ziende:

Ach! ziet gij ook in blijde kleuren Der wereld streelend zingenot, Toch zijt gij, ziende, te betreuren, Wanneer gij blind zijt voor uw God.

Hans Christian Andersen In februari/maart 1866 is Hans Christian Andersen in Nederland. Hij logeert bij zijn landgenoot Andreas Ludwig Brandt (van houthandel Ebeling en Brandt), Herengracht 366 (thans Bijbels Museum). Andersen ontmoet veel vooraanstaande figuren, zoals Ten Kate, Hasebroek en de componist/dirigent Johannes Verhulst (met zijn vrouw Johanna Rochussen, zuster van de Rotterdamse kunstschilder. Commentaar in Andersens dagboek: 'Zijn vrouw was jong en fris, maar zij droeg in het geheel geen crinoline, zodat zij er wat rechttoe-rechtaan uitzag ...'). Verder bezoekt hij concerten en toneelvoorstellingen. Zijn gastheer Brandt organiseert literaire en muzikale avonden, waar Andersen zijn sprookjes voorleest in het Deens, Duits of Engels; Ten Kate leest zijn eigen Andersenvertalingen. Alleen Potgieter wilde niet komen; hij hield niet van avonden ter ere van één of ander zogenaamd beroemd persoon ... Het dagboek van Andersen 9 is buitengewoon boeiend om te lezen: bekende Nederlanders, kunstenaars en vooraanstaande figuren, waaronder verschillende uit de kringen van het Réveil, gezien door de bril van een buitenlander.

De verleiding is groot om in te gaan op een aantal curieuze details: Andersen was een groot toneelliefhebber en vroeg aan zijn gastheer om op één van de literaire avonden ook mevrouw Kleine Gartman uit te nodigen. Brandt weigerde dit echter; toneelspelers vond hij van te laag allooi. Verder bezoekt Andersen de bekende kunstverzamelaar Christiaan Pieter van Eeghen. Van één schilderij is hij bijzonder onder de indruk: 'Magdalena aan het Kruis' van Ary Scheffer! (Een gravure naar dit schilderij vormt de vaste illustratie op de titelpagina van de Magdalena-almanak.)

Uit het dagboek van Andersen, zondag 18 februari 1866:

Gisteren was ik met Brandt en een Engelse geestelijke in het Wellems Stiftelse, in het armste stadsdeel [bedoeld is uiteraard het Koning Willemshuis aan de Egelantiersstraat; WK], Het was er als in onze armentehuizen. Meisjes en jongens zongen 'Röslein, Röslein roth'. Ik keek eens naar die gezichtjes en dacht aan hun toekomst. Misschien zat hier wel

een of ander arm kind, dat God tot een stralende toekomst had geroepen. Het middagmaal werd bij W.P. van Hengel genuttigd, die met een dochter van Ten Kate getrouwd is ...

Zongen de kinderen inderdaad 'Röslein roth', vroeg ik mij af. Of zongen ze een ander lied 'op de wijs van'? Ik denk dat laatste: In de Bijbelsche Almanak van 1866 staat een lied van J. P. Hasebroek op de bekende melodie van 'Sah ein Knab ein Röslein steh'n' van Heinrich Werner. Hasebroek had dit lied in 1864 geschreven voor de opening van het Willemshuis. De tekst is uiterst curieus. Zouden de zingende kinderen begrepen hebben dat het over hèn ging? !

De Rozengaard

Bloeijen rozen in den gaard, Rozen rijk aan geuren, Ziet hoe vroolijk zij van d'aard 't Blozend hoofdje hemelwaart Naar de wolken beuren! Rozen, rozen, frisch en rood,

Groen bemoste rozen. Maar hoe schoon de tuinroos bloeit, De aard draagt schooner bloemen: Kind'ren, in Gods hof gegroeid, Met het bloed des Lams besproeid, Dien ze als Heiland roemen. Rozen, rozen, frisch en rood, Menschheids lenterozen.

Zegen Gij deez' kweekhof, Heer, Waar die bloemen tieren; Doe ze groeijen meer en meer, Dat ze omhoog nog, tot uw eer, 't Eden Gods versieren! Rozen, rozen, frisch en rood, Paradijshof-rozen!

Hoe zou ds. Adama van Scheltema de melodie van dit lied aan de kinderen geleerd hebben? Het is best mogelijk dat hij daarbij de handzing-methode van John Curwen heeft toegepast. Adama van Scheltema was zeer geïnteresseerd in nieuwe muziekpedagogische methoden zoals het cijferschrift en de Tonica-do-methode. 10

Adama van Scheltema

Al verschillende malen is de naam Adama van Scheltema gevallen. Om allerlei redenen heb ik hem gekozen als hoofdpersoon in mijn inleidende tekst voor de Catalogus; hij is een voor de betreffende periode zeer kenmerkende figuur, met een onvoorstelbaar hoge productiviteit, ook op het gebied van het geestelijk lied. Niet minder dan 46 liedbundels staan op zijn naam, met in totaal ongeveer 2500 liederen. Het zijn deels vertalingen en bewerkingen van Amerikaanse en Engelse opwekkingsliederen, vooral van Sankey en Moody, maar ook eigen teksten. Sommige ervan zijn tot heden bekend en geliefd gebleven, zoals 'Waarheen pelgrims, waarheen gaat gij' (met de voor sommige opwekkingsliederen kenmerkende rolverdeling van vraag en antwoord).

Het echte, meestal uit Amerikaanse of Engelse bundels overgenomen opwekkingslied is in muzikaal opzicht tamelijk cliché-matig. Het staat altijd in majeur, vaak Bes-groot, met als maatsoort öf een martiale 4/4 ('Voorwaarts, Christenstrijders') öf een wiegende 6/8 ('Er komen stromen van zegen').

Niet iedereen was daar gelukkig mee; vooral in de 'deftige' Réveil-kringen vond men deze stijl nogal simplistisch en armoedig, zowel in muzikaal als in theologisch en poëtisch opzicht. Maar het is de vraag of het mogelijk is, een oorspronkelijk, origineel, verrassend opwekkingslied te schrijven! J. W. Schulte Nordholt vertelt ergens hoe hij als schooljongen in Zwolle altijd langs het beeld van Potgieter kwam en telkens met ontzag die geheimzinnige spreuk las: 'Onsterflijk maakt d'Oorspronk'lijkheid'. En dan zegt Schulte: 'Dat romantische adagium bevat een grote waarheid, maar niet op het gebied van het kerklied.' 11 En, voeg ik er dan aan toe, al helemaal niet op het gebied van het opwekkingslied!

In het lied 'In 't verborgen' heeft de componist geprobeerd, uit

de cliché's van het opwekkingslied te breken met een gedurfde modulatie. Heel verrassend inderdaad, maar terwijl de 'Stroomen van zegen' nog steeds tot het repertoire behoren (Joh. de Heer, Leger des Heils), is het lied over de verborgen nabijheid nooit populair geworden.

Drankbestrijding

Je ziet het er niet meteen aan af, maar het bovenstaande lied komt uit de bundel Onze geloofs-en strijdzangen; geheelonthoudersliederen van C. S. Adama van Scheltema en J. J. P. Valeton 12 . De drankbestrijding vormt in 'hymnologisch' opzicht een heel apart hoofdstuk. Alle mogelijke stijlen werden voor het goede doel ingezet: van opwekkingslied tot smartlap 13 . En het martiale 'Eenmaal moet de drankmacht wijken' lijkt wel een socialistisch strijdlied van de arbeiders-zangvereniging ...

Eenmaal moet de drankmacht wijken, Ja weldra, ja weldra; Moet zij vlag en wimpel strijken, Ja weldra, ja weldra. Hoe zij bouw op geld en macht, Ons geloof breekt eens haar kracht En een blijder morgen wacht Ons weldra, ja weldra.

Spirituals Verrassend is de plotselinge belangstelling voor de negro-spiritual. De Amerikaanse Fisk Jubilee Singers (negen zangers en een pianist) maakten in 1877 een tournee door Europa en traden enkele malen in Nederland op. Adama van Scheltema was zeer onder de indruk van deze liederen die 'uit een echt godsdienstig volksleven en in den vuuroven des lijdens geboren' waren. Een groot aantal spirituals is door hem vertaald. Hoewel het publiek de teksten erg mooi vond, had men moeite met de melodieën. In de meeste gevallen worden de vertalingen dan ook van een nieuwe melodie voorzien, onder anderen door R. Gerretson. En zo werd

Het is de moeite waard om de oorspronkelijke tekst en de vertaling van Adama van Scheltema naast elkaar te zetten. De vertaler heeft de volgorde veranderd en het refrein weggelaten. De voor spirituals zo kenmerkende verwijzing naar figuren uit het Oude Testament is in de vertaling geheel verdwenen. 14

The Gospel Train

1. The gospel train is coming, I hear it just at hand: I hear the carwheels moving and rumbling through the land.

2. I hear the bell and whistle a-coming round the curve: sh's playing all her steam and power and straining every nerve.

3. She's nearing now the station - 3. o sinner, don't be vain but come and get your ticket and be ready for the train.

1. De trein naar 't Hemelsch Kanan, Wordt ons van ver verkondt; Hoor, hoor zijn haastig nadren In 't dreunen van den grond.

Reeds luidt de bel, daar fluit hij, Zie ginds zijn witte pluim. De dichte stoom-en rookwolk Zacht golvend door het ruim.

Hij stoomt de wachtplaats binnen. Draal, zondaar, langer niet, Verzeker u een plaatse, Nu God u uitkomst biedt.

4. The fair is cheap and all can go, the rich and poor are there; no second class aboard this train, no difference in the fair.

5. No signal for another train 2. to follow on the line: o sinner, you're forever lost if once you're left behind.

6. There 's Moses, Noah and Abraham and all the prophets, too: our friends in Christ are all aboard - o what a heavenly crew!

7. We soon shall reach the station, 4 o how we then shall sing: with all the heavenly army we'11 make the welcome ring.

8. We'U shout over all our sorrows and sing for evermore with Christ and all his army on that celestial shore.

Refrein: Get on board, little children, (ter) there 's room for many a-more.

Hoe luttel is de vrachtprijs; Zie rijk en arm stroomt toe, Geen onderscheid van plaats hier, Haast, haast u wel te moe.

Geen andre trein zal volgen, Als deze u nu ontgaat; Wees wakker dan, o zondaar, En vrees een bang te laat.

Zie op de trein de woorden, Geprent in blinkend goud: "Verlossing en Bekeering; Heil, wie den Heer vertrouwt."

Haast landen wij ter plaatse, Waar 't huis des Vaders rijst, Waar 't heir der hemellingen Met ons den Vader prijst.

Daar zijn geen smart of tranen, Daar heerst geen zonde meer Maar leven allen eindloos, Den God des heils ter eer.

De recensies uit die tijd zijn enthousiast:

De woorden zijn goed en de muziek is voortreffelijk. En ieder die deze fraaie melodieën en aangrijpende accoorden hoort, moet wel getroffen worden. O, hoe hartelijk hopen wij dat niet alleen de Zangvereenigingen, maar honderde landgenoten, die God willen verheerlijken, en die nu genoeg hebben van de Sankeyliederen (onderstreping door mij, WK) deze liederen zich aanschaffen en instudeeren zullen. De inhoud des lieds, die zoo krachtig op het gevoel des componisten werkte, is zéér karaktervol in de muziek uitgedrukt. Wij wenschen den dichter geluk met zulk een vertolker van zijn zangen.

Hendrik Pierson

We zijn nu al een paar keer bezwaren tegengekomen tegen de simplistische teksten en clichématige melodieën van opwekkingsliederen en gospelhymns van mensen als Philip Phillips en Ira Sankey. Vooral in Réveilkring vond men die gezangen beneden de maat.

Hendrik Pierson en zijn medewerkster mej. E. de Mol van Otterloo kiezen voor de Vluchtheuvelzangen van de Heldringgestichten veelal melodieën uit het klassieke concertrepertoire. Want 'slechts grote, van God geroepen kunstenaars hebben het recht hunne tonen te paren aan 't geen den Christen heilig is'. En zo werd Piersons tekst over Johannes 3:16 ('Alzo lief had God de wereld') gezongen op de wijs van 'Wer ein Liebchen hat gefunden' uit Mozarts opera Die Entführung aus dem Serail. Een ander voorbeeld is 'Eerst het kruis en dan de kroon' op een melodie uit Mozarts klarinetkwintet:

Een zeer kenmerkende bundel die beslist niet ongenoemd mag blijven is Stem en snaren uit 1882, uitgegeven met toestemming van de Christelijke Gereformeerde Synode, en aanbevolen aan 'onze Christengezinnen, onze Zondagsscholen en Christelijke Scholen in 't algemeen'.

Stem en snaren

Deze bundel geeft een goed beeld van wat er in kringen van de Afscheiding werd gezongen: 'Getuigenissen van mensen die 'de heilswaarheden in dien vorm omhelsd en doorleefd hadden, in welken de Gereformeerde Kerk ten onzent ze vanouds heeft geloofd en beleden'.

Er staan verschillende liederen in die inhoudelijk of muzikaal een nadere bestudering waard zijn, " maar het kostelijkst vind ik 'De Bijbel' van Nicolaas Beets.

Eén van de gevaren die in de negentiende eeuw het geloof bedreigde was volgens sommigen het wetenschappelijk-kritisch bijbelonderzoek. Dat gevaar moest worden bezworen. En dus schreef Nicolaas Beets:

Wie heeft ooit de Bijbel mij Luid genoeg geprezen? Wie naar waarde zijn waardij Andren aangewezen? Bron van zuiver zielsgenot, Frissche levensspranken, Gaaf van God, waarvoor ik God Levenslang zal danken.

Waarmee zal de jongeling Rein te voorschijn treden Uit den bonten toverkring Der begeerlijkheden? Wat hem sterken in den strijd? Redden uit gevaren? Gij voorzeker, gij altijd, Heiige Bijbelblaren!

Na aldus 'de waardij van den Bijbel' bezongen te hebben, zet Beets zich als braaf huisvader temidden van vrouw en kinderen. Alleen al het zien van de Heilige Schrift blijkt een heilzame invloed te hebben!

Schaart u om mij, kindren! Kom, Zet u neer, mijn gade! Opgeslagen wederom 't Woord van Gods genade, Doornen zijn er op ons pad, Zorgen die ons kwellen; - Kom! een blik op 't heilig blad Zal de rust herstellen.

In de laatste strofe komt het gevaar van het kritische bijbelonderzoek aan de orde. Beets doet dat heel geraffineerd: hij speelt

de gewone burgerman die niets van al die geleerdheid moet hebben:

'k Heb gehoord dat wijze liên 't Bijbelboek berispen, Dwaasheên in zijn wondren zien En zijn troostgrond gispen. Maar den hemel dank ik dan, Die van mij begeerde Dat ik maar een burgerman Zijn zou, geen geleerde.

Is Beets hier helemaal ernstig, of geeft hij de goede verstaander een nauwelijks merkbare knipoog? Ik heb zo'n vermoeden dat de dichtende dominee Beets per ongeluk even geluisterd heeft naar de humoristische auteur Hildebrand!


1. Zie ook: Jan Smelik, Eén in lied en leven. Het stichtelijk lied bij Nederlandse protestanten tussen 1866 en 1938, Den Haag 1997.

2. Zie ook: G.J. Johannes, '"Onze Magdalena". een jaarboekje uit de Réveilkring', in: Aspecten van het Réveil in druk, inleidende teksten en catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling, Zoetermeer 1998. Op pagina 56 is de eerste bladzijde van het Optochtslied afgedrukt.

3. Jan ter Gouw: De Volksvermaken, z.p., z.j. (Amsterdam 1870). Naar de oorspronkelijke uitgave herdrukt door de Vereniging 'Vrienden van het Amsterdam-boek' , Amsterdam z.j., 169v.

4. In de tekst van mijn referaat op de studiedag van 20 november 1998 ben ik uitgegaan van deze veronderstelling. Ik moet deze opvatting corrigeren.

5. J.J.L. Ten Kate: De dichtwerken van - . Amsterdam 1872.

De aanhef van het lied 'Gods ontfermingen'. Tekst en muziek van Jan de Liefde.

6. Allard Pierson: Oudere tijdgenooten. Vierde druk met annotaties bezorgd door P.L. Schram, Amsterdam 1982, 111.

7. In: De Vereeniging: Christelijke Stemmen, 1849, tussen pagina's 788 en 789.

8. Pierson, a.w. 109v.

9. In: Amstelodamum 59, Amsterdam 1967, 154vv. Het recent in de serie Privé- Domein van de Arbeiderspers verschenen boek met dagboekfragmenten van Andersen (Hans Christian Andersen: Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd) was ten tijde van de Réveilstudiedag nog niet beschikbaar.

10. De illustratie met de handgebaren, op pagina 65 van de Catalogus, is niet, zoals abusievelijk vermeld, uit Neerbosch'Zangen maar uit Zondagsschoolzang. Onder catalogusnummer V, 14 staat de juiste bronvermelding.

11. J.W. Schulte Nordholt, Het kerkelijk lied (Profiel 4 van de serie 'Het spel en de knikkers' van Meulenhoff Educatief), Amsterdam 1972, 34.

12. Catalogus a.w. V, 7

13. Een fraai voorbeeld van een dergelijke 'smartlap' is afgedrukt op pagina 63 van de Catalogus.

14. C.S. Adama van Scheltema, Geloofsroem in verdrukking, Den Jubilézangers nagezongen. Muziek van R. Gerretson, Leiden 1894.

15. Zie ook: Wim Kloppenburg, 'Ruime Dankensstof. De Afscheiding en het kerklied' in Het Orgel, uitgave van de Nederlandse Organistenvereniging, jrg.81 nr.1 (januari 1985) 8vv.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

DNK | 95 Pagina's

'ZINGENDE BEHOUDEN ...'

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

DNK | 95 Pagina's