GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

¶ Frits Boterman en Marianne Vogel (red.), Nederland in Duitsland in het interbellum, Wisselwerking en contacten: van politiek tot literatuur, Verloren, Hilversum 2003, 256 blz., isbn 90-6550-763-9. Prijs EUR. 23,00¶ A.A. Spijkerboer

¶ De twee historici, die deze zestien artikelen omvattende bundel geredigeerd hebben, zijn van mening dat het beeld van de Nederlandse geschiedenis tijdens het interbellum overheerst wordt door wat dr. L. de Jong in zijn geschiedenis van ons koninkrijk tijdens wo ii over deze jaren geschreven heeft. Zij willen het interbellum op zijn eigen merites beoordelen en dat is dan ook de bedoeling van deze bundel. Toch blijft ook in hun opzet de schaduw van Adolf Hitler op deze bundel vallen, bijvoorbeeld in de artikelen over Thomas Mann, en die over Erika en Klaus Mann in ons land.

Voor de lezers van dit tijdschrift is waarschijnlijk de bijdrage van George Harinck het interessantst. Hij vertelt over de receptie van Karl Barth in ons land in de jaren na wo i. De protestantse kerken in Duitsland hadden eeuwenlang op de staat geleund, maar na de ineenstorting van het keizerrijk en het uitroepen van de republiek in 1918 moesten zij leren op hun eigen benen te staan. Dat gold ook voor de in Duitsland niet zo talrijke Reformierten. De Gereformeerde Kerken in Nederland, die in de negentiende eeuw ervaring met de hervormden hadden opgedaan, rieden hen aan vrije kerken te vormen en richtten een comité op om hen finan-cieel te steunen. Van dit comité maakte niemand minder dan H. Colijn deel uit.

Nu was er in Duitsland één leerstoel voor gereformeerde theologie, namelijk in Erlangen, die bezet werd door E.F. Karl Müller. Maar in Göttingen ijverde een predikant voor het vestigen van een dergelijke leerstoel aan deze zo centraal gelegen universtiteit. Tot ieders verbazing lukte hem dat en – Müller beval voor deze leerstoel Karl Barth aan. Barth was dan wel liberaal opgeleid en bovendien sociaal-democraat, maar hij ontwikkelde zich ‘in de goede richting’ en trok veel studenten aan. Müller wist iedereen te overtuigen, ook de Nederlandse gereformeerden, en het comité-Colijn hielp de leerstoel financieel mogelijk te maken.

Vanaf 1922 krijgen de Nederlandse Christen Studenten Vereniging en de Gereformeerde Studenten Bond lucht van Barth. Er wordt ijverig over hem gediscussieerd en in 1922 gaan de ncsv-ers Nico Stufkens en Dirk Tromp bij hem op bezoek. Uit hun verslag: ‘… de levendige ogen achter het stalen brilletje: eerst ietwat bedeesd, maar even overtuigd als pretentieloos…’ (198). Maar er komt dan ook verzet tegen Barth, van de (hervormde) Ph.A. Kohnstamm en de (gereformeerde) K. Schilder.

Wanneer in 1926 de hervormde hoogleraar Haitjema Barth met een compleet boek in Nederland introduceert en in dat boek ook aan Barth ontleende kritiek op de in datzelfde jaar gehouden synode van Assen uitoefent neemt het gereformeerde enthousiasme voor Barth snel af en zoekt men het weer helemaal bij A. Kuyper en Bavinck.

Ik heb de afgelopen vijftig jaar alles over Barth gelezen dat ik te pakken kon krijgen, maar dat hij vanuit de Gereformeerde Kerken in Nederland op zijn eerste leerstoel geholpen is was voor mij helemaal nieuw. —

¶ Paul Denekamp en Herman Noordegraaf, Vanwege de gerechtigheid. Leven en strijd van een ‘rooie’ dominee en politicus, Nico van der Veen (1916-1962). Gorinchem 2002. 72 blz.

isbn 90 5263 984 1. Prijs EUR. 10,00.

¶ Derk Jansen

¶ Hij werd slechts 46 jaren oud, ds. Nico van der Veen. Een spannend leven: kind uit een gebroken gezin, gehuwd met een a-christelijke vrouw, verzetsstrijder, predikant en politicus. Zoiets zou een mooie en forse biografie kunnen opleveren, maar Noordegraaf en Denekamp vangen dit leven in nog geen 60 bladzijden, de fotopagina’s meegerekend. Het moet echter gezegd, ‘in weinig woorden gaat veel zins’, want we krijgen een goed beeld van de hoofdpersoon. Noordegraaf doet dat op beproefde wijze zoals hij ook al heeft laten zien in diverse monografieën, waaronder die van de revolutionaire predikant Année Rinzes de Jong (zie DNK 52, juni 2000, 56-57). De lezer krijgt uit zijn bijdrage overigens wel de indruk, dat Van der Veen de turbulentie in zijn leven grotendeels zelf veroorzaakte: hij was soms vrijgevochten en ging in menig opzicht zijn eigen gang. Die levensinstelling blijkt niet alleen uit zijn optreden in de gemeenten die hij diende: in Heenvliet en Abbenbroek (1948-1952) en Westzaan en Assendelft (1952-1959) ging alles niet van een leien dakje: conflicten met de kerkenraden waren een vast gegeven in dit predikantenbestaan. Dat geldt ook voor zijn huwelijk, dat wordt omschreven als een haat-liefde verhouding. (15) Een beetje treurig is het wel, dat aan het einde van het boek Van der Veens overlijden door zijn echtgenote als een verademing wordt ervaren, ‘(…) toen mijn vader overleed, kreeg mijn moeder haar vrijheid terug’, zegt een van de zoons, ‘toen mijn vader dood was, kon opeens van alles’. Noordegraaf geeft een omlijnd beeld van een gecompliceerde persoonlijkheid, maar laat wel een aantal vragen open. Hij beschrijft hoe Van der Veen, die als bèta oorspronkelijk elektrotechniek studeerde , op twintigjarige leeftijd een soort ‘Paulus-ervaring’ had, in het Friese Bergum. Hij woonde daar een kerkdienst bij, die zo’n indruk op hem maakte dat hij – van huis uit socialist – christen wilde worden en aansluiting zocht bij de Nederlandse hervormde kerk. Van een dergelijke dienst wil je graag meer weten; Noordegraaf schetst wel het vervolg daarop, maar over het karakter van deze bekeringsgeschiedenis blijft men in het ongewisse. Onze hoofdpersoon wordt beschreven als politiek links-radicaal en theologisch rechts-vrijzinnig. (22) In de loop der jaren zou hij steeds kerkelijker gaan denken. Van der Veen moet soms in een spagaat hebben verkeerd, die in zekere mate kenmerkend was voor zijn leven, want hoewel hij ongelofelijk fel kon zijn, wilde hij toch iedereen te vriend houden. (47) Ook van deze gespletenheid had de lezer graag wat meer vernomen. Met deze constatering zijn we bij Denekamps bijdrage terechtgekomen. Dat gedeelte wordt gedragen door het begrip ‘gerechtigheid’ en bevat een groot aantal citaten uit Van der Veens parlementaire optreden. Die zijn goed gekozen en tonen ons een radicaal linkse politicus – een psp-er van het eerste uur – die in het debat zijn mannetje stond en daarin diepgang niet schuwde. (44, 51) Het lijkt me, dat Denekamp aan het einde van het werkje Van der Veen goed treft: een ‘rooie’ dominee, die socialisme, pacifisme en christendom op vertrouwenwekkende wijze combineerde. —

¶ Paul Estié, Lutheranen in Nederland. Fragmenten uit hun geschiedenis. Den Haag 2002. 232 blz. isbn 90-76093-23-7. Prijs EUR. 15,00.

¶ Derk Jansen

¶ In het boek bundelt de auteur acht artikelen, waarvan de oudste verscheen in DNK, (nr 18/19, 1984). Dit ‘Het ontstaan van het Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap 1818-1836’, de derde bijdrage, beschrijft de weg naar zelfstandigheid van deze twijg aan de boom van het Nederlandse lutheranisme. De afscheiding van deze relatief kleine groep is overigens van oudere datum, want op 24 februari 1791 verklaarde het orthodoxe deel van de Amsterdamse evangelisch-lutherse gemeente zich zelfstandig. E. beschrijft nauwkeurig haar geschiedenis in het betreffende tijdvak en wijst op de belangrijke rol die de ambtenaar Jacobus Didericus Janssen (1775-1848) speelde. Deze predikantszoon en voormalig theologiestudent had vele jaren inzake kerk en eredienst grote invloed op de wisselende ministers. Janssen, die streefde naar vergroting van de zeggenschap van het departement, was niet onverdeeld gelukkig met de totstandkoming van het nieuwe kerkgenootschap, dat hij beschouwde als een kind met een waterhoofd. Desalniettemin verwierf het genootschap een officiële plaats in de Nederlandse samenleving. Het had daartoe echter wel diverse concessies moeten doen, zoals een vergroting van de invloed van de staat. In de titel van zijn boek hanteert E. het woord ‘fragmenten’, dit kan de lezer als een understatement beschouwen, want het hiervoor genoemde hoofdstuk en ook het tweede en het vierde, resp. ‘De veranderende positie van de doopsgezinde, remonstrantse en lutherse gemeenten in de Bataafse en Franse tijd’ en ‘Het tijdschrift “Bijdragen tot de geschiedenis der Evang.-Luthersche Kerk” 1839-1845’ zijn over-zichtsartikelen en waaieren breed uit. Interessant is in het eerste zijn verwijzing naar Dokkum als voorbeeld van de kleine oecumene: in 1798 fuseerden daar de doopsgezinde en remonstrantse gemeente om onder de naam Verenigde Christelijke gemeente tot op heden te blijven bestaan. E. besluit dit artikel op ongeveer dezelfde wijze als die over het Hersteld Evangelisch-Lutherse kerkgenootschap. Na 1813 was de tijd van de ondergeschikte positie van de drie dissenterkerken ten aanzien van de Hervormde kerk voorgoed voorbij. Op het gebied van de Nederlandse kerkgeschiedenis na 1800 biedt het werk allerlei interessante en degelijke informatie, maar er valt meer te genieten. E. begint en besluit namelijk met opstellen over de zeventiende eeuw. Hoofdstuk i is getiteld ‘De eerste dertig jaar van de lutherse gemeente te Hoorn’, een verhaal dat in hoofdstuk v een vervolg krijgt, waar het reilen en zeilen van die gemeente in de negentiende eeuw wordt beschreven. Hoofdstuk vi is een overzichtsartikel van lutherse psalmberijmingen in Nederland, van de 16e tot de 19e eeuw. De twee laatste hoofdstukken behandelen lokale onderwerpen; hoofdstuk vii draagt als titel ‘Die Auseinandersetzung von Charias, Breckling, Jungius, und Gichtel in der lutherischen Gemeinde zu Kampen 1661-1668; de titel van het laatste luidt ‘Die Entlassung Friedrich Brecklings als Pfarrer der lutherischen Gemeinde zu Zwolle 1667-1668. Beide verhalen zouden de aanzet kunnen zijn voor een schelmenroman. Alleen al vanwege deze beide hoofdstukken doet men er goed aan van de gevarieerde bundel kennis te nemen. Een register van personen besluit het werk. —

¶ Annelies van Heijst, Liefdewerk. Een herwaardering van de caritas bij de Arme Zusters van het Goddelijk Kind, sinds 1852. Verloren, Hilversum 2002. 317 pp. isbn 90 6550 741 8. Prijs EUR. 25,00.

¶ Gert van Klinken

¶ Liefdadigheid is sinds de tweede helft van de twintigste eeuw een begrip dat zich in weinig populariteit mag verheugen. Het doet velen denken aan afhankelijkheid en ongelijkheid. De klank van het woord caritas lijkt in de Nederlandse taal bovendien nauw verwant aan karigheid.

Het is verheugend dat Annelies van Heijst zich door deze negatieve associaties niet heeft laten afschrikken. Integendeel: in haar onderzoek naar de religieuze zorgpraktijk van de in 1852 gestichte congregatie van de Arme Zusters van het Goddelijk Kind (de latere Zusters van de Voorzienigheid) gaat het vooral om een beoordeling van de kwaliteit van het door deze religieuzen gepraktiseerde ‘liefdewerk’. Karakteristiek daarvoor was niet alleen de institutionele inbedding maar tevens het streven naar professionaliteit in de verleende zorg. Aanvankelijk had die vooral betrekking op de opvang van kinderen. Later werden ook zieken- en wijkverpleging ter hand genomen, en zelfs missie overzee.

Van Heijst heeft zich beperkt tot het rooms-katholieke vrouwelijke segment van de zorgsector tussen 1852 en 2002. Van een scherp onderscheid tussen de klassieke ‘histoire d’église’ en de door W. Frijhoff in Nederland geïntroduceerde ‘histoire religieuse’ wil zij niet weten: voor een goed begrip van de congregatie van de Arme Zusters is kennis van institutionele kerkelijke aspecten even onmisbaar als inzicht in de menselijke belevingszijde van het verhaal. Op beide niveaus constateert Van Heijst een verwevenheid van geloof en medemenselijkheid, die slechts in hun samenhang begrepen kunnen worden. Het ultieme doel van de zusters was God en de naaste te dienen. Dat wil zeggen: opvang te bieden aan de hulpbehoevende medemens en aldus tevens bij te dragen aan geloofsversterking van zowel zorgaanbieders als zorgontvangers.

Interessant is dat de veranderingen in de uitvoering van deze doelstelling even sterk van binnenuit geïntroduceerd werden als van buitenaf. Veranderingen in de samenleving werden vanaf de jaren vijftig binnen de congregatie merkbaar door een meer assertieve, minder volgzame instelling van jonge intredende religieuzen. Maar een nieuwe mentaliteit kreeg pas werkelijk kans om zich door te zetten toen het aggiornamento van het tweede Vaticaans concilie (1962-1965) daar ruimte voor schiep. Kloosterlijke verhoudingen verschoven van een bevels- naar een onderhandelingshuishouding. De inzet van de zusters ten behoeve van de naaste bleef groot, maar werd thans gemotiveerd in termen die ook in de buitenwereld klonken: bevrijding, zelfverwerkelijking en structurele sociale rechtvaardigheid. Het concept van liefdadigheid, dat immers maatschappelijke ongelijkheid veronderstelde, werd aldus vanuit de congregatie zelf op de helling gezet.

Van Heijst sluit haar ogen niet voor de beperkingen van het verrichte liefdewerk en voor de negatieve ervaringen die met name sommige zorgontvangers daarmee hebben opgedaan. Niettemin pleit ze voor eerherstel van de caritas. Bij alle beperkingen werd die door de zusters uitgeoefend in een tijdvak waarin er een schreeuwende behoefte aan bestond en waarin alternatieven veelal ontbraken. In de beoordeling mag niet vergeten worden dat de zusters zorg aan anderen aanboden ‘om de liefde Gods’, dus zonder salaris. Zij leefden onder de drievoudige gelofte van gehoorzaamheid, celibaat en armoede. De zusters werkten zes dagen in de week, het hele jaar door, op acht dagen retraite na. Vacanties waren er niet. Als vergoeding namen ze genoegen met kost, kleding en inwoning, alles op minimumniveau. De enige ‘luxe’ die de zusters gegund werd, bestond uit dagelijkse tijd om zich te bezinnen en gezamenlijk hun motivatie op peil te houden.

Op deze manier werd niet alleen een in de negentiende en vroege twintigste eeuw hoognodige opvang verzorgd voor kinderen, zieken en ouderen, maar ook een bijdrage geleverd aan de ethiek van de zorg. Dat de opvattingen daarover sinds de negentiende eeuw radicaal veranderd zijn, is evident. Als het aankomt op verdelingsvraagstukken zijn rechten een beter instrument gebleken dan liefdadigheid oude stijl. Het ‘liefdewerk’ van een eerdere fase in de zorg aan de vergetelheid prijs te geven zou echter niet terecht zijn. Met haar boek heeft Van Heijst een onderbelicht aspect van de sociale geschiedenis van Nederland een verdiende plaats in de historiografie gegeven. —

¶ J.M. Vermeulen, Het hoogste ambt. Uit het leven van ds. A.D. Muilwijk, Kampen: De Groot Goudriaan, 2003, 286 pag..

isbn 90-6140-857-1. Prijs EUR. 22,95.

¶ Lodewijk Winkeler (Nijmegen)

¶ Na jarenlang meubelstoffeerder te zijn geweest werd A.D. Muildijk lerend ouderling en vervolgens dominee van de Oud Gereformeerde Gemeente te Dordrecht. Hij stierf in 1993 op 55-jarige leeftijd. Evenals de andere delen in deze reeks levensverhalen van oud-gereformeerde dominees (dit deel is het negende) geeft deze biografie voornamelijk de ontwikkeling in het geloofsleven van de hoofdpersoon en zijn prediking weer, en doet sterk denken aan de minstens zo onkritische, negentiende eeuwse rooms-katholieke hagiografieën. Voor zover andere lezers dan oud-gereformeerden zich in deze biografie zouden willen verdiepen, wordt hun inlevingsvermogen wel zwaar op de proef gesteld doordat niet alleen de talrijke en uitvoerige citaten, maar ook de lopende tekst bol staan van het wel heel specifieke bevindelijke taalgebruik (‘Hij bepaalde zijn gehoor bij Openb. 14:13’). —

signalement

¶ André Bouwman, Ellen Krol [samenstelling], Peter Zonneveld [inleiding], De Beetscollectie te Leiden. Inventaris van papieren en drukken uit het bezit van Nicolaas Beets (1814 - 1903) berustende in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Leiden 2003. 443 blz. isbn 90 74204-11-2. Prijs EUR. 40,00.

¶ Derk Jansen

¶ Hij ligt lekker in de hand en valt goed open, deze inventaris. Daarnaast is hij mooi uitgevoerd en wordt hij bekwaam ingeleid door Peter van Zonneveld. De inventaris bevat: Algemene correspondentie (24 nummers), met onder andere brieven van en aan leden van het Koninklijk huis, Personalia (27), Theologie (33), Belletrie (59), Taal- en Letterkunde (21), Varia (25), Familie (86), Documentatie (16). De afdeling Theologie bevat o.a. preken, een dossier betreffende de zending, diverse religieuze kwesties, waaronder een dossier over het tijdschrift Ernst en Vrede, predikantschappen (Heemstede en Utrecht) en beroepen naar Middelburg, Rotterdam en Den Haag, collegedictaten. Veel materiaal dus voor een kerkhistoricus van de nieuwste tijd. Zelf bezig zijnde met een artikel over prinses Marianne, was deze uitgave een eye-opener. Het boek is rijk geïllustreerd en bevat de noodzakelijke registers. Aanbevolen dus.

Klonten in de smeltkroes

Congres over duurzame Nederlandse gemeenschappen in Noord-Amerika

¶ 29-30 september 2004

¶ Vrije Univeristeit Amsterdam

Nederlandse immigranten in Noord-Amerika passen zich makkelijk aan. Toch zijn er in de afgelopen twee eeuwen groepen Nederlanders geweest die hun eigenheid met wisselend succes in stand hebben gehouden. Vooral een sterke religieuze opvattingen hielpen de samenhang. Toch ondervonden ook die groepen de invloed van het gastland. Dat proces was zichtbaar in de twee omvangrijkste Nederlands-Amerikaanse kerkgenootschappen: the Reformed Church in America (rca) en de Christian Reformed Church in North America (crcna).

Naast deze twee landelijke kerkverbanden, bleven kleinere gemeenschappen hun identiteit aan een Nederlandse traditie ontlenen die ze in de Verenigde Staten en Canada in stand wilden houden. Deze kleine groepen kunnen in drie categorieën worden ingedeeld: (1) Pietisten, (2) Stricte Calvinisten (3) Vrije/onafhankelijke/utopische groepen. Het doel van dit congres is om vast te stellen welke rol migratie heeft op de ontwikkeling van levensbe-schouwelijke en etnische identiteit. De punten van vergelijking zijn patronen van aanpassing en modernisering, de rol van formele (institutionele) en informele (persoonlijke) netwerken in het behoud van groepsidentiteit, onderwijs en opvoeding, contacten met andere (Nederlands-)Amerikanen en met Nederland, taalbeleid, de invloed van werk- en economische activiteiten op veranderingsprocessen, leiderschap en de functie van de plaatselijke gemeenschap in de ontwikkeling van identiteit.

Het congres richt zich in de eerste plaats op het in kaart brengen en analyseren van de veelal verborgen groepen Nederlanders in Noord-Amerika. Met behulp van deze deelstudies ontstaat een completer beeld van de doorwerking van Nederlandse tradities in Amerika. De verschillende scenario’s worden vergeleken met de lotgevallen van andere etnische groepen en met name het model dat de Amish vormen.

Het tweetalige congres wordt op 29 en 30 september 2004 gehouden in het auditorium aan de Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105 te Amsterdam.

Deelname kost  50,00 of  25,00 per dag ( 25,00/ 12,50 voor studenten). Voor informatie en aanmelding: rsc@zeeland.nl of 0118-631590 (Hans Krabbendam)

Als spreker zullen optreden:

Peter Ester, ‘Group Maintenance and Religious Orthodoxy: The Amish Model’

Robert Swierenga, ‘Patterns of Dutch Religious Communities in North America’

Fred van Lieburg, ‘Pietism Beyond Patria: A Dutch Religious Heritage in America’

Richard Harms, ‘Piety beyond the Palisades: The True Reformed Dutch Church’

Laurens Vogelaar, ‘De Netherlands Reformed Congregations’

Arie Baars, ‘De Free Reformed Churches’

Jaap van Marle, ‘Het Nederlands in orthodox-gereformeerde kerken in Amerika’

Lucas Ligtenberg, ‘In de schaduw van de Schut. Nederlandse katholieke enclaves in het Middenwesten’

Marianne Mooijweer, ‘Een socialistische voorhoede? Van Eeden kolonie in North Carolina, 1912-1939’

Cees van der Laan, ‘Nederlandse pinksterplanting in Amerika’

Frederica Oosterhoff, ‘The Canadian Reformed Churches’

Timothy Nijhof, ‘Keeping the Covenant: The Carman Canadian Reformed Church’

Paul Werkman, ‘Dutch Immigrants and the Christian Labor Union in Canada’

Jon Huisken, ‘The Protestant Reformed Churches’

Gerard Dekker, ‘Kansen voor behoud van een Nederlandse religieuze identiteit in Noord Ameri-ka? Sociologische vergelijkingen’

Het Réveil in het

verenigingsleven 1830-1870

¶ 5 november 2004

¶ Eggertzaal, Nieuwe Kerk, Amsterdam.

De negentiende eeuw wordt wel de eeuw van verenigingen en genootschappen genoemd. De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, de Zendingsverenigingen, het Nederlands Bijbelgenootschap en allerlei liefdadigheidsverenigingen hadden duizenden leden. Mede door de scheiding van kerk en staat was ook de kerk een genootschap geworden met leden. Tegen het einde van de negentiende eeuw zullen er maar weinig mensen zijn geweest die nergens lid van waren. Verenigingen creëerden nieuwe maatschappelijke structuren. Wie lid was van een landelijke of plaatselijke vereniging maakte deel uit van een groep van gelijkgestemden en voelde zich verbonden met die andere leden. Het verenigingsleven weerspiegelde zo steeds meer een groepsvorming langs religieuze en politieke lijnen, die tegen het einde van de negentiende eeuw resulteerde in de verzuiling.

Het Réveil, een religieuze opwekkingsbeweging die in de jaren twintig van de negentiende eeuw in Nederland opkwam, kende aanvankelijk geen verenigingsstructuur. Bepaalde kenmerken van de beweging, zoals een zekere afkeer van de be-staande maatschappij, de hang naar zuiverheid en het zoeken naar een eigen weg in plaats van het samenwerken met andersdenkenden, stonden echter haaks op de bestaande verenigingspraktijk. Het lijkt erop dat het Réveil en vergelijkbare bewegingen dankzij nieuwe organisaties een fundamentele invloed op het verenigingsleven van halverwege de negentiende eeuw uitoefenden: de ‘algemene’ vereniging raakte in de verdrukking en een nieuw type vereniging ontstond, dat een speci-fiekere geloofsopvatting kende, maar tegelijkertijd een zeer brede doelgroep. Ook leden van de lagere burgerij en arbeiders ontdekten de vereniging als organisatievorm.

Om meer zicht te krijgen op het verenigingsleven van de periode tussen 1830-1870 en de invloed van het Réveil daarop, organiseert de Stichting Réveil-Archief dit najaar een studiedag over dit onderwerp.

Voor meer informatie en aanmelding kunt u contact opnemen met de secretaris van de Stichting Réveil-Archief: J. Vree (j.vree@mdw.vu.nl).

Als sprekers zullen opreden:

Pieter Holtrop – Opening morgenbijeenkomst

George Harinck – De vereniging als nieuwe organisatievorm voor het christendom

Jo Egging – Willem Hendrik Suringar, een boodschapper van praktische filantropie

Annemieke Kolle – Van eenheid naar strijdbaarheid. De opleving van burgerschap en verenigingsleven na 1840

Jasper Vree – Het Réveil als splijtzwam in de predikantenkring

Jan Willem Gunning – Opening middagbijeenkomst

Boudien de Vries - Verenigingsleven 1830-1870: van exclusieve sociëteiten naar de eerste contouren van massabewegingen

Annemarie Houkes – Réveil van het volk. De Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid 1847-1870

Ellen Grabowsky – Het dagboek van Willem de Clercq digitaal

Willem de Clercq als verenigingsman – fragmenten uit zijn dagboek

Wim Kloppenburg – Zingen in vereniging. ‘De Nederlandsche zangsmaak is ernstig en middenmaatig, en het meest geschikt om door redelijke wezens beoefend te worden.’ m.m.v. de Matinencantorij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

DNK | 58 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

DNK | 58 Pagina's